Wim Rhebergen Home► Interviews► Contact: rhegie1@planet.nl |
|
Mr. Eppo van Veldhuizen, Fugger en
Rilke tegelijk |
|
|
|
|
|
Hij maakt het bombardement van Rotterdam mee, is oud-burgemeester van Fijnaart en
Heijningen, Dronten en Oss, is dichter en schrijver. |
Inhoud Burgemeester Fijnaart en
Heijningen 1965 - 1972 Burgemeester van Dronten
1972-1980 Burgemeester van Oss, oud en nieuw, 1980-1996 Een foto, voorjaar ‘36 Kijk, Sterre, de
krokusjes vlakbij de stam van
de oude boom voorjaar is het daar net als nu en toch al lang
geleden. Kijk, Sterre, het
hek met die scherpe punten waar dat jongetje
links naast z’n zusje met dat mutsje in
viel - dat deed pijn net zoals toen jij
viel net als toen en toch al lang
geleden. Kijk Sterre, daar
komen ze aan uit het lichtende
land, vier kindjes in hun dorp, hun
kleine, stille, Friese hun vitale dorp zou pappa zeggen net als nu en toch al lang
geleden. Wie is die moeder,
Sterre die lange, lieve,
ingepakte? De mamma van opa is
het de oma van pappa
werd ze en wie is dat
jongetje dan aan haar hand met dat trommeltje? Dat is opa, hij kijkt naar een auto, een
mooie net als nu en toch al lang
geleden. Zo springt een foto,
Sterre over een hek met
punten en over zesenzestig
jaren later Sterre, later zestig jaar later
laat je misschien diezelfde foto je kleinkindjes
zien. Gemaakt voor kleindochter Sterres
poesiealbum, in het dorp Nieuwkoop, in 2002 door opa Eppo van Veldhuizen, bij een foto uit het
Friese Hantum. Hantum Ik loop de oude loop alleen - nu volgen niet, noch
gaan er voor de and'ren
in de stoet zoals tevoor - de oude kerk, de terp, het
wijde land die nemen me nu bij de hand, ik volg hun spoor. Nog dicht naar toen: de Grote
Steeg, de kleine huizen
één voor één, hun vergezicht: het bouwland over en de vlakke
landen, ik voel het bolletje van deeg weer rollen tussen
kinderhanden. Hek, Hantums hart, de pastorie, vertrouwde bomen, beneden statig goed, de
boerderij, waakhond voor het dorp en
dromen: er staat een silo bij, verandering en toch in Hantum kan de rust nog
komen. In de steeg gaf bakker Velink
kinderen deeg, waar ze balletjes van maakten. Bep van Klaveren Razzia in Rotterdam, Lefèvre de Montignylaan |
|
|
|
Inleidend Hij is een dynamische, inspirerende man,
die het ene verhaal na het andere weet te vertellen, met een indrukwekkende kennis
van feiten en achtergronden. Hij heeft een feilloos geheugen voor namen en
details. Hij is iemand, die midden in zijn verhaal
een lied gaat zingen ter illustratie van zijn verhaal. Hij is kritisch en volhardend, een
vechter. Hij zet zich in voor de zaak waarvoor hij staat. Hij is een bewogen man, iemand die
meeleeft met de mensen om hem heen. Hij schrijft gedichten, verhalen en
artikelen en drijft daarbij soms de vriendelijke spot met de onzinnigheid in
deze wereld. Hij zegt:"Mijn vrouw zei me dat ik niet tegelijk Fugger en Rilke kon zijn. Fugger
was de naam van een Duits handels- en bankiersgeslacht, dat in de 15e eeuw
een enorme rijkdom wist te vergaren en Rilke kennen we als groot poëet,
die leefde van 1875 tot 1926. Ze heeft gelijk. En toch ben je als
burgemeester een beetje Fugger en Rilke
tegelijk." Aan het woord is Eppo van
Veldhuizen, Fugger en Rilke tegelijk. "In Groningen stad ben ik
geboren. Diep in mijn hart ben ik eigenlijk een dorpsjongen, die nog steeds
verknocht is aan Hantum, een vlek in het Friese landschap, niet ver van
Dokkum. De eerste vier jaar van mijn leven heb ik er gewoond en het kleine
dorp is me steeds dierbaar gebleven. Mijn moeder, Anita Harkema,
koos ervoor in Groningen te bevallen, omdat de geboorte van mijn drie jaar
oudere zusje Berthy moeilijk was geweest. Zij kwam daar oorspronkelijk
vandaan en haar ouders woonden in Assen. Haar schoonvader, mijn grootvader
dus, was in Groningen hoogleraar theologie. Ik werd 16 juni 1933 geboren,
in het Diaconessenhuis. Mijn vader, Gijsbert van
Veldhuizen, was predikant in Hantum. Op de foto kijk je vanuit de pastorie de
dorpsstraat in. De foto is in het voorjaar van
1936 genomen en je ziet de krokussen in onze tuin bloeien, de nog kale beuk
en het fraaie hekwerk met de scherpe punten. Je ziet mijn moeder met links
mijn ruim één jaar jongere zus Marietje en rechts een jongetje
met een trommel. Dat jongetje ben ik. Verder
zie je op de foto Berthy, de oudste en Adriaan,
mijn ruim één jaar oudere broer. Mijn ouders hebben negen
kinderen gekregen. Onno was de laatste. Hij stierf in 1949, negen maand oud. We hebben als kinderen nog
veel contact, meer dan toen we werkten. Met sommigen zelfs wekelijks, met
Willemien, de vijfde, bijvoorbeeld. Ook zie je op de foto de trots
van mijn vader, de Chevrolet. Het was wat in die tijd om een auto te hebben!
In de verte zie je nog de garage van Bouke Weinmakker
(wagenmaker), die eigenlijk Stelma heette. Mijn vader en Bouke Weinmakker waren de enigen in het dorp, die toen een auto
hadden. Deze foto is een
familiedocument. Ik heb door deze foto geïnspireerd een versje voor het
poëziealbum van mijn kleindochter Sterre gemaakt." Simmer twatûzend "Ja, ik kom er nog
steeds. Ik was er simmer twatûzend (zomer 2000), toen de echte en
onechte Friezen in den vreemde, werden uitgenodigd om het oude land opnieuw
te bezoeken. Dankbaar heb Ik van de uitnodiging gebruik gemaakt. Ik mocht in
de oude pastorie slapen, die overigens al lang niet meer als pastorie
fungeerde - de ontkerkelijking had ook daar toegeslagen. Er was meer veranderd. Er
waren geen winkels meer, geen kruideniers, geen bakkers, geen smid, geen
wagenmaker. Alleen de kerk was gebleven. Mijn ouders zijn beiden op het
kerkhof van Hantum begraven, aan de voet van de kerk. Dat was hun wens. Mijn
zwager Hans heeft een mooie steen ontworpen, met de tekst: Verbi divini minister,
bedienaar van het Goddelijke woord. Later liep ik weer over het
kerkhof, nu samen met mijn vrouw en zag iemand voor de kerk staan. Ik vroeg: "Mag ik even in
de kerk kijken?" Ja, dat mocht wel. Ik zag boven in de kerk het
orgel en vroeg of ik naar het orgel mocht. Ja, dat mocht ook wel. "Mag ik even
spelen?" Hij vond het goed. Ik speelde
enkele liederen en vroeg toen: "Speelt u ook?" "Ja", zei hij,
"Ik ben de organist." Hij ging achter het orgel
zitten en speelde uit de bundel van Woensel Kooy en Johannes de Heer,
liederen die door de officiële kerk altijd systematisch waren genegeerd,
maar bij het volk geliefd waren. Ik was geëmotioneerd. Hij speelde, ik
zong en mijn vrouw luisterde beneden in de kerk. Het was een van de mooiste
concerten die ik ooit heb meegemaakt." "In 1937 verhuisden we
naar Rotterdam. Mijn vader werd als predikant beroepen in Kralingen. Het was voor hem geen onbekend
terrein: zijn moeder, die in 1934 was overleden, kwam er vandaan en haar
zuster (tante) Anna en broer Wim woonden er nog steeds. We woonden in de Waldeck Pyrmontlaan op nummer
13, tegenover de meisjes-HBS. Het huis staat er nog steeds. Het was een goed
huis. En toen brak de oorlog uit. Op de vijfde dag van de oorlog
bombardeerden de Duitsers Rotterdam. Hoe jong je ook bent, zoiets
blijft in je ziel en als die aangeraakt wordt, blokkeer je. Jaren later, in
1979 - ik was inmiddels burgemeester van Dronten - moest ik de eerste
Vietnamese bootvluchtelingen verwelkomen. Onverhoeds kwam de vraag naar me
toe of ik ooit zelf gevlucht was.
Ik heb er in 1999 over geschreven." Het fluiten van de bommen. We hadden het nog nooit
gehoord en wisten het toch. Het kwam dichterbij. Tante Anna had,
vooruitziend, haar kelder gestut. Daar zaten we, zes kinderen, vader, moeder,
tante Anna en Nel, haar oude dienstbode. Boven ons stonden flessen spuitwater
– heerlijk in de limonade – en weckpotten op de planken.
Daarboven woedde iets anders. Onvermoed en bedreigend. De inslagen kwamen
dichterbij; heel dichtbij “Hoor je dat fluiten’, zei ik en een
paar angstige tellen erna was er een hels lawaai. Het huis schudde, het
beefde, bezweek, zo leek het. Boog voor onbekend geweld. Alle flessen en potten
vielen knallend en brekend voor ons, op ons. “Dit gebeurt er – ik
citeer nu m’n vader – dat ineens de diepe muren van onzen kelder
leven gaan, buigen, zich krommen als een dier in nood, haast bezwijken en
weer terug veren”.We waren nu als huilende kinderen bij, rondom en op
die vader vooral,die – ja, werkelijk toen ook kon bidden. We zongen, ja
waarachtig – we zongen ‘De Heer is mijn herder’. Maar niet
lang. We vluchtten, tien mensenkinderen in een Chevrolet. Vlak voor Vijverlaan
39 was een bom gevallen. Water spoot huizenhoog. Iets verderop brandde het
– een voltreffer. Vluchten, naar de polder. Straten waren versperd,
opgebroken. Drommen mensen,vluchtend, zenuwachtige, radeloze, doelloze
soldaten die die wagen wilden aanhouden. We kwamen aan in een huis aan de Kralingseweg, vlakbij het kerkhof Oud-Kralingen, van een
gemeentelid dat zelf weer gevlucht was. En binnen de kortste keren speelden
we als kinderen met de uitbundigste pret ons spel – een kruiwagen met
zacht rollend luchtbandwiel, een erf, een nieuwe wereld. Vergeten die ellende
– wel die hemel, die zon die je niet meer zag op die stralende dag
– tot in Utrecht zagen ze
het, hoorde ik later – vliegtuigen die angstig groot en laag over
vlogen, soldaten die met geweren dreigden om vaders auto te vorderen, de
enorme, onvoorstelbare rookwolken. Dolle, onbekommerde pret, ook. Kinderen
incasseren heel veel en gemakkelijk. ................ Was ik ooit gevlucht? Ja, toen, die wilde rit door dat
kleine stukje Kralingen. Ik schreef er iets over op. Ik zag weer de van alles
en alles berooide meneer en mevrouw Baan wanhopig, hinkend, huilend met een
kinderwagen onze tuin inkomen de volgende dag, de familie van Egmond, onze
werkster Margje Slieker met haar gezin. Ik schreef
iets, zonder emotie. Maar toen ik dat zou uitspreken, viel ik stil. Dus toch.
Het wordt ook niet minder. Berthy, mijn oudste zus,
droomt er nog van. Ze wordt in juli 70. Mijn vader "Mijn vader was predikant
en ook schrijver. Hij trad daarmee in de voetsporen van zijn vader, dominee,
theoloog en hoogleraar. Hij schreef theologische werken zoals 'Twaalf bij
Eén' en 'Schetsboek bij de catechismus' en romans: 'De uil op de
toren' en 'De zebra in de serre'. Met de populaire
volksschrijver Willem van Iependaal schreef hij:
"De trap", een boek in dialoogvorm. En hij schreef wekelijks in de
Rotterdamse Kerkbode en in het
dagblad De Rotterdammer over zijn
eigen Rotterdam, de volkswijk Crooswijk , waar hij zich zonder ophouden als
wijkpredikant voor de mensen inzette. Hij maakte deel uit van de eerste
redactie van De Hervormde Kerk, de
voorganger van het latere bekende weekblad 'Hervormd Nederland', dat in de
jaren tachtig ter ziele ging. Hij schreef doorgaans zelden
over zijn eigen persoonlijke ervaringen, maar 'Zeven dagen Rotterdam' is
daarop een uitzondering. Hij beschreef nauwlettend wat ons in die begindagen
van de oorlog was overkomen. Hij schreef het op de Lariks, het grote landhuis in de bossen nabij Assen, waar mijn
grootouders van moeders kant, Eppo Harkema en zijn
vrouw Bertha Schoneboom, woonden. Hij had er een
eigen kamer en als we buiten speelden, hoorden we hem op de typemachine
ratelen. De Lariks was voor ons een
klein paradijsje, besloten, veilig, vertrouwd. Een citaat: De deuren van de vestibulekasten klikten er hun metalen
klik – het klonk me als muziek in de oren. Het geurde er –
eikenhout en warme lopers op de trappen, bloemen overal, ook op een royale
overloop. Grote staande klokken tikten er de tijd weg. Vooral een Duitse Standuhr uit
Bremen met Big-Ben-slag verwelkomde ons. Hij stond op de tweede verdieping.
Daar sliepen we en nog beter als we die klok hadden gehoord. Op het dak hing
een klokje. Oma luidde die bel, als het heerlijke eten bijna klaar was. Van
alle kanten kwamen we dan uit het bos, uit de moestuin, van de weiden
aangerend. Op m’ n zesde zag ik daar boer Haaies
al koeien melken. Trek hadden we op de Lariks. Honger mochten we van oma niet
zeggen. Voor het grote huis stond een klein koepelhuisje. Daar mochten we
spelen. Ik had er m’n tuintje. In de serre hielden Adriaan en ik
kerkdiensten. Ook collectes, opa gaf een kwartje: een aanzienlijke aanvulling
op ons zakgeld, 5 en 2,5 cent per week. In het bos liepen we soms spiernaakt:
een half verboden en heel opwindend spel. "Wij speelden in alle
vrijheid ons spel, terwijl vader bezig was om onze oorlogservaringen op
papier te zetten. Het boek werd uitgegeven bij Callenbach
in Nijkerk en kreeg 4 drukken. Dr. Lou de Jong zou er later uit
citeren." Nederland was in oorlog "Nederland was in oorlog,
Rotterdam was platgebombardeerd en zoals men in Nederland spreekt over het puin, spraken en spreken we in Rotterdam over de puin. Tussen Kralingen en
Rotterdam-West lag een onafzienbare puinvlakte, waarop wij ons speelterrein
hadden. We klommen in oude schoorstenen, wat levensgevaarlijk was en voerden
veldslagen met elkaar. De ene school
tegen de andere. De stenen waren onze wapens. "Geef tik",
riep de een tegen de ander, en als je dan tik gaf, kon je er meer dan één
terug krijgen. We waren jong en ons niet van
de oorlog bewust, maar de manier waarop we leefden, was getekend door de
gewelddadige geest van de tijd. Ik was naïef. Toen mijn vader in die meidagen me
vertelde over de strijd, die de Duitsers voerden met de geallieerden, zei ik
zelfverzekerd dat de Duitsers die wel moesten verliezen, alleen tegenover
ons, de Engelsen, de Fransen en de Belgen." Meneer van der Neut "Ik ging naar school. Het
eigenlijke schoolgebouw aan de Oudedijk was door de bezetter gevorderd. Wij hebben in heel wat gebouwen
gezeten. Zo kregen we ook les in de
consistorie van de Hoflaankerk, verderop aan de
Oudedijk, hoek Hoflaan, in Kralingen, de kerk waar
mijn vader op de kansel stond. Die vierde klas met meester
Van der Neut is mij bijgebleven, meer dan de eerste drie schooljaren, waarvan
ik me veel minder herinner. Meester Van der Neut was een lange, jonge man,
streng doch rechtvaardig en een fantastisch goed onderwijzer. Hij woonde op
kamers en had een verloofde. Zijn voornaam kenden we niet, maar dat was
gewoon. Als hij zich over ons heen boog, roken wij een vreemde, enigszins
bedompte lucht. Hij placht staande met
één vinger op het harmonium de melodieën van psalmen en
gezangen voor te spelen. Ik weet nog goed hoe op een gegeven moment dat
harmonium er niet meer stond. Hij zei met een zeker leedwezen in zijn stem:
"Het orgel is weg, ik weet niet waar het is gebleven." Maar ik wist het wel. Het
verdwenen harmonium stond bij ons thuis. Het was van tante Anna. Ik had het
op mijn verjaardag gekregen. Ik durfde niets te zeggen. Het harmonium heb ik
nog steeds en er wordt nog steeds op gespeeld. Toen we op een gegeven
ogenblik gingen verhuizen, heeft mijn jongste broer Remmers nog een tekst
over het orgel gemaakt op de melodie van "O alte
Burschenherrlichkeit, wohin
bist du entschwunden?" Het orgel gaat bij ons vandaan, twee trappen naar beneden. Van 't Hof,
die sjouwde zich een puist, maar 't heeft er niet onder geleden. refrein: O orgel, moge' uw tonen, nog lang dit huis bewonen. Van 't Hof was een oud-bokser,
collega van Bep van Klaveren, die in 2007 verkozen is tot de 'grootste
Rotterdammer'. Ze kwamen beide uit dat Crooswijk. De klanken van dat
instrument zouden me vanaf dat
moment in 1943 mijn hele leven blijven vergezellen en plezier geven. Van meneer van der Neut leerden
we naamvallen en jaartallen. Taal en geschiedenis waren toen al mijn
lievelingsvakken. En hij las ons voor uit ‘Het slot op den Hoef”
van C.Joh.Kieviet, of een ander spannend boek. Met kerst had ik dat jaar een
prachtig rapport, allemaal achten. Van die tijd herinner ik me
ook nog dat Jopie van Vliet me zomaar een zoen gaf. En als je Plona Kruijne vroeg “Wat
word jij later?” zei ze steevast: “Boerin, want Eppo wordt
boer.” Ze had gelijk. Ik wilde graag boer worden, want mijn
overgrootvader Pieter Luurts Harkema was eertijds
ook boer geweest en koopman in zaden. Later heb ik me trachten te
herinneren wie er in onze klas zaten - klas vier 1943. Ik telde 19 namen en
schreef ze op: Jan van de Rest, Henk Metz, Flip van Oeveren, Nico Verhoeven, Henk Marquart,
Geo Ornstein, Jan van der
Knaap, Kees van Mourik, Anne – Stam. Bij hem schreef ik: "Hij had
een hese stem, heel blond haar en kwam uit de polder". Frans van Pelt, Anderina de Wit, Plona Kruijne, Hanke Hogendoorn, Jopie van Vliet, Tilly
Teeuwen. Aan haar heb ik het
meest gedacht. Tilly Teeuwen, haar naam komt terug. Nee, niet daarom. Niesje van der Gaag, Ada Knoppe,
Jannie de Graaf, Joke van der Dussen. Ik vraag me af wie ik vergeten ben. Tilly Teeuwen overleed een
jaar daarna. De klas was er bij, toen ze op Oud-Kralingen begraven werd. ik
herinner me alles. Haar graf kon ik de laatste keer, dat ik over de
begraafplaats liep, niet meer vinden." Oud Verlaat "In juli 1944 kwam ik bij
de familie Krijgsman. Janus Krijgsman van de Middelweg had een grote
boerderij in Oud Verlaat, gemeente Zevenhuizen, een gemengd bedrijf, maar het
land stond onder water. Toen ik er kwam, stond de boerderij op het einde van
de dijk, totaal door het water geïsoleerd. Een klein lapje was er over. De reden dat ik daar was, had
te maken met de gebrekkige voedselsituatie in Rotterdam. Ik heb die hele
afschuwelijke winter van 1944/45 geen ogenblik honger gehad; integendeel, we
aten aardappels, rode peertjes, boterjus. Ja, die smaak van boterjus gaat
nooit meer weg, zo lekker is die. We aten van prachtige tarwebroden, die de
bakker had gemaakt van ons eigen graan. Het karnen van boter was mijn taak.
We maakten kaas. Ik heb ook het
varken geslacht zien worden, een ingrijpende gebeurtenis in mijn nog jonge
leven. Heel bijzonder was dat de boerderij een eigen gasvoorziening had. Uit
een eigen wel werd brongas opgevangen. In alle vertrekken hadden we licht als
de pas aanlegde elektriciteit uitviel. Aan de gashouder kon je zien
wat het weer zou brengen. Bij een hogedrukgebied lag de ketel laag. Het was
wel een kunst om aan kousjes, de katoenen pitjes voor de lampen, te komen. De boerderij had trouwens vele
bewoners. De boer, zijn vrouw en zijn drie zonen woonden er. Dan was ik er
dus. En Piet Plezier, een veterinair, was de onderduiker. Verder waren er
voor een korte tijd twee Franse deserteurs en een econoom. Ik noemde me zelf
in die tijd trouwens ook een onderduiker, het maakte me groot en nog meer
deel van de familie. Het was objectief een verschrikkelijke tijd, maar niet
voor mij. Op dolle dinsdag, 5 september
1944, reed oom Krijgsman niets vermoedend op de fiets naar mijn ouders om te
vragen of ik voorlopig niet op de boerderij kon blijven. Maar iedereen in
Rotterdam riep maar: "We zijn vrij! Wij zijn vrij!" Toen oom thuis kwam, riep hij
opgewonden: "Haal de radio onder de grond vandaan". Maar op de
radio bleef het stil. Ik ben bij Janus Krijgsman
gebleven tot het eind van de oorlog en nog een korte tijd daarna. Eén van de meest
emotionele momenten in mijn jonge bestaan was, toen ik getuige was van de
wegvoering van de Rotterdamse mannen voor de Arbeitseinsatz,
11 november 1944. Toevallig was ik even thuis om mijn ouders eten te brengen.
Ik zag op de terugweg een eindeloze stoet van mannen voortsjokken, met
Duitsers op de fiets er naast. Ik wist dat er iets heel ergs aan het gebeuren
was. Ik was een gelovig jongetje en heb gebeden. Niemand mocht die dag de
stad in of uit. Mijn vader, die als predikant en als 41-jarige, van de razzia was
gevrijwaard, heeft op de typemachine een briefje geschreven dat het mij
geoorloofd was de stad te verlaten. Bij het afsluitende cordon riep ik::
"Ich muss nach meine Mutti!"
Dat was èn fout Duits èn
niet waar. Ze lieten me door. Tot de bevrijding ben ik niet meer thuis
geweest. Met de familie Krijgsman heb
ik altijd contact gehouden. In mijn studententijd bijvoorbeeld ging ik hen
regelmatig helpen bij het werk, bij de korenbouw, alles met de hand en bij
het melken van de koeien. Ik heb er leren tractor rijden. Nog steeds word ik
door hen uitgenodigd, bij bruiloften en verjaardagen en natuurlijk bij
begrafenissen." |
|
|
|
|
Tolle lege Augustinus doet verslag van
zijn innerlijke strijd, die tot zijn bekering leidt, in zijn 'Confessiones' (Belijdenissen). Hij vertelt hoe hij in de tuin
van zijn huis in Milaan zat en een kind steeds maar hoorde zingen: 'Tolle
lege, tolle lege' (Neem en lees, neem en lees). Het was in die dagen een
populair kinderspel. Augustinus vat deze woorden echter op als een
persoonlijke boodschap van Boven en slaat de bijbel open. Hij leest de
woorden van Paulus: “Niet in braspartijen en drinkgelagen, niet in
ontucht en losbandigheid, niet in twist en nijd, maar bekleed u met de Heer
Jezus Christus en vertroetel het vlees niet langer met zondige begeerten”
(Rom. 13,13-14). Enige tijd later treedt hij toe tot de Christelijke Kerk. Dr.
A.B. van Deinse. Helga en Eppo |
|
"De oorlog was voorbij,
Nederland moest weer opgebouwd worden en ik ging naar het Erasmiaans
Gymnasium. In dat laatste oorlogsjaar was ik nog maar weinig naar school
geweest en ik miste de nodige leerdiscipline. Het eerste jaar werd dan ook
een mislukking en ik moest het overdoen. Ja, ik was een vrijgevochten jongen
met veel ondeugd. Ik herinner me dat we de aardrijkskundeleraar in de kast
hebben opgesloten. Toen de volgende les moest beginnen, wilde de klas maar
niet stil worden. Met stemverheffing werd om stilte gemaand. We zagen hoe de
kast vervaarlijk heen en weer begon te schudden en we hoorden daaruit
allerlei geluiden komen. Uiteindelijk sprong de leraar aardrijkskunde uit de
kast. Zijn collega, de leraar Latijn, redde de situatie door met een vreemde
grimas wat te lachen. De school had geweldige
leraren, die me door die schooljaren heen gesleept hebben. En daarbij wil ik
natuurlijk niet mijn moeder vergeten, die me op gezette tijden hielp en
overhoorde. Ik werd president van de 1c sociëteit, onze klassenclub en
later hoofdredacteur van 'Tolle Lege', het schoolblad. Nu schrijf ik in het
blaadje voor de oud-leerlingen van het Erasmiaans Gymnasium met de naam Tolle Belege.
De band met de school heb ik dus behouden. Over de dierbare leraren heb ik
later geschreven, ik noem juffrouw De Beer, van wie we toen nauwelijks
beseften wat zij als Jodin in de oorlog heeft moeten meemaken en die - zo
later bleek - familie had in Oss, en mijnheer Van Deinse,
die me aanvankelijk niet zo dierbaar was. Ik heb erover geschreven in Tolle Belege. Van Deinse was naar ik
vermoedde niet of nauwelijks gelovig
– niet ongebruikelijk op een openbaar gymnasium. Mijn vader was
dat wel. Hij verdiende er zelfs zijn brood mee. Op ouderavonden voer Van Deinse tegen mijn ouders uit. Ze voelden er meer, dieper
ongenoegen door dan door de matige prestaties van hun zoon. Nee, de verstandhouding Van Deinse
– Van Veldhuizen was geen hartelijke. Bij zijn afscheid eind 1950 bood ik hem in de klas
namens ons een aantal mooie, oude
boeken over zijn vak aan. Van Deinse was er
verlegen mee. “Hoe kom je daar aan, Van Veldhuizen?”, vroeg hij.
Ik zei dat m’n vader ze gegeven had. Van Deinse
zweeg. In 1952 vierden we het lustrum van de C-Sociëteit,
sinds 1c onze klassenclub die al die schooljaren en de scheiding in alpha en bèta overleefd had. We hadden, dankzij
Kees van Wijk, in de
Oranjeboombrouwerij, een tentoonstelling en een receptie - en een feest na -
georganiseerd. De oud-leraar Van Deinse was
ook uitgenodigd. En hij kwam. Ik was bezig bij een tafel, toen hij opeens
voor me stond. Buiten een schoollokaal en buiten schooltijd hadden we elkaar
nog nooit ontmoet. Hij stak zijn hand uit. Hij had nog nooit een hand gegeven.
Hij keek me aan, slikte eens, schraapte z’n keel. Bruusk, rasperig kwam
het er toen opeens uit: “Dag… Eppo.” Dat had hij nog nooit gezegd. Voornamen gebruikte hij
bij jongens niet. Een heel bijzonder lustrum kreeg er een bijzondere ervaring
bij. Niet zo heel lang daarna kwam mijn vader met een
girootje bij me. Het was een royale gift voor zijn werk in Rotterdams armste
wijk: Crooswijk. Het was een gift van dr. A.B. van Deinse." "Mijn broer Adriaan vroeg
ik of ik nu zoals hij ook theologie moest gaan studeren. Mijn hele familie
zat immers vol met theologen en dominees. "Nee, dat hoefde
niet", zei Adriaan. Adriaan werd zelf later ook
geen dominee. Hij werd later tot lid van de Eerste Kamer gekozen. Mijn broer
Egbert is de enige in ons gezin, die in de voetsporen van mijn vader dominee
is geworden. Maar wat dan? Ik koos voor
rechten. Waarom? Omdat iedereen die niet wist wat hij moest studeren, rechten
deed. Bijna al mijn vrienden gingen rechten studeren. Ik kon niet
achterblijven. Ik was de eerste niet theoloog in de familie. Adriaan en ik
hadden samen een kamer in de Da Costastraat, nummer 54, in Leiden. Ik werd lid van het Leids
Studentencorps. Ja, ik ben ontgroend, werd dus kaal geschoren en deed mee aan
de oude mores. Dat kaal scheren is inmiddels al lang afgeschaft. Wat ik in Leiden ook leerde,
was vriendschap. We hadden een goede jaarclub van zo'n 15 jongens. Heiko
Geertsema was een van mijn vrienden. Hij heeft me later in dienst meer
brieven geschreven dan wie ook. We zongen ook veel en als we
tegenwoordig bij elkaar komen, zingen we de oude liederen van onze jaarclub
nog steeds,. De rechtenstudie als zodanig vond ik eerst maar matig
interessant. We kregen Romeins recht, dat - denk ik - met zijn Latijnse
teksten tegenwoordig zo niet meer gedoceerd zal worden. Ik had grote
belangstelling voor het oud- vaderlands recht. Geschiedenis heeft me altijd
geboeid. Ik had die tijd een vriendinnetje, dat sociologie studeerde. Als ik
haar studieboeken zag, werd ik jaloers. Het ene boek leek me nog
interessanter dan het andere. Mijn keuzevakken werden sociologie bij van Heek
en criminologie bij professor Nagel, die gedichten en essays (Volg het spoor
terug) publiceerde onder de naam J.B. Charles." PvdA "Mijn vader was lid van
de Christelijk Historische Unie (CHU) en toen hij in 1963, 60 jaar oud,
overleed, ben ik lid geworden. In Leiden stemde ik overigens al PvdA. Toen de
ARP en de KVP aan dat roemruchte kabinet Den Uyl (1973-1977) meededen, nam ik
het de CHU zeer kwalijk dat zij aan die samenwerking weigerde mee te doen.
Christenen die niet met de sociaaldemocraten in zee wilden gaan, dat werd me
te gortig. En zo kwam ik dus bij de PvdA terecht." "Tijdens mijn studie heb
ik mijn dienst vervuld. Ik was officier, batterij-commandant lichte
luchtdoelartillerie op de vliegbasis Volkel. Het was een goede tijd, waaraan
ik plezierige herinneringen heb overgehouden. Daarna wilde ik niet direct
naar Leiden terug. Het verschil was te groot. Ik ging varen op het m.s. Alhena. De reis voerde van Rotterdam via Las Palmas naar
Recife, Rio de Janeiro, Montevideo (Uruquay),
Buenos Aires (Argentinië) en toen weer terug over Hamburg en Bremen naar
Rotterdam. Het was drie maanden werken van 's morgens vroeg tot 's avonds
laat en één dag vrij. Aan de wal was er meer vrije tijd. De wereld ging in meer dan
één opzicht voor me open. Ik leerde zogezegd de zelfkant van de
zeevarende natie kennen. De bemanning van de civiele dienst - kombuis, pantry
- daar werkte ik -, bakkerij, wasserij, bar, salon, enz. - bestond uit
mannen, die soms oude beroepen vaarwel hadden gezegd. Enkelen waren
homoseksueel. Naar de hoeren ging bijna iedereen. Het was voor mij allemaal
onbekend. Als we in een haven lagen, snelden zij naar de kroegen en de
bestemde huizen. Ik kocht een treinkaartje en verkende het land. Ik heb
daardoor interessante mensen leren kennen. De mannen aan boord geloofden niet
dat ik nog maagd was, maar later
koesterden ze het. Toen ik toch een keer in een bordeel terecht kwam, hebben
ze me als één man beschermd, want ze wilden niet dat ik mijn
maagdelijkheid door hun toedoen zou verliezen." Freiburg "Professor Willem Hendrik
Nagel, die ik al noemde, bood me na mijn studie een baan in Freiburg aan. Ik
werd gastassistent internationaal strafrecht bij professor Hans-Heinrich Jescheck. Het was
Duitsland na de oorlog, een gedeeld land met die gruwelijke geschiedenis. In 1949 werd de DDR
opgericht. Met het communisme moesten we ons auseinandersetzen, zo heette dat in
die tijd. Strafrecht was toen in Duitsland ook rechtsfilosofie. Ik
realiseerde me dat mijn grootmoeder Harkema-Schoneboom
eveneens uit Duitsland kwam en ik herinnerde me hoe mijn vader en moeder
samen aan tafel Goethe en Schiller citeerden. Het oude Duitsland was een cultuurland. Ik heb wel eens gezegd
dat Duitsland door dat jaar het tweede vaderland voor mij werd, inclusief de
erfenissen. Ik heb er Helga Gärtner leren
kennen. Met haar ben ik teruggegaan naar Rotterdam We trouwden in de
Pauluskerk. De dienst werd in twee talen gehouden, verzorgd door mijn vader
en door Adriaan voor de Duitse gasten. De Pauluskerk is later bekend geworden
door het werk voor verslaafden van Ds. Visser en is onlangs gesloopt." |
|
|
|
Siebenbürger Sachsen Koning Geza II van Hongarije (1141-1162) riep Saksen, Franken, Lotharingers en Vlamingen op naar de landen aan de oostgrens van zijn rijk
te komen, het gebied dat Transsylvanië genoemd wordt. Het was vruchtbaar en rijk aan
mogelijkheden. Kom naar
het land vol melk, honing en vlees,' riep hij de West-Europeanen toe. Zijn
bedoeling was niet moeilijk te raden. Hij
vreesde de oprukkende Aziatische volkeren en wilde een buffer. Vele
West-Europeanen gaven gevolg aan zijn oproep en vertrokken naar het nieuwe
land. Ze
bouwden er dorpen en steden. Toen de Mongolen in 1241-1242 Hongarije
binnenvielen, werden vele daarvan ook weer verwoest. Na het
vertrek van de Mongolen werden de nederzettingen echter weer opgebouwd en
ontstonden er zeven 'versterkte' steden, Siebenburg.
De steden droegen vroeger een Duitse naam, maar dat is veranderd. Kronstadt heet nu Brasov en Hermannstadt werd Sibiu. Sibiu is een prachtige
monumentale stad die in 2007 tot de culturele hoofdstad van Europa is
uitgeroepen. Voor mijn vrouw Mutti Mijn
moeder drieënnegentig geworden is ver
van mij vandaan een
vreemd steriele witte kamer verwart
haar geest – besef van ziekenhuis
en eind van kracht dringt
moeizaam door. Zo
groot als afstand is, zo heel nabij ben
ik bij haar, daar bij haar staan en
even maar een hand, een kus op
haar zo mooie en vertrouwd gezicht. Dan
gloeit een lampje van herkenning aan en
door de witte kilte komt het oude licht van
al die jaren moeder zijn haar
land, mijn land – zeshonderd kilometer ze
scheiden ons en niet van
liefdevol verbonden zijn. Eppo van Veldhuizen |
|
Helga Gärtner De geschiedenis is vol met
verhalen die we vaak niet kennen. De moeder van Helga kwam uit Kronstadt, de Duitse benaming van het tegenwoordige
Brasov in Roemenië. Haar
ouders behoorden tot de Siebenbürger Sachsen. De
moeder van Helga is al in 1940 naar Duitsland gegaan. Zij merkte dat de
Duitstaligen uit Roemenië door Hitler voorbeschikt waren de veroverde
Oostelijke gebieden te besiedeln. Zij wilde zich daarvoor niet lenen. Ze
reisde helemaal alleen naar Berlijn, een moedige daad in een turbulente tijd.
Ze mocht in Duitsland te blijven. Ze kwam uiteindelijk terecht in Sankt
Peter, een schitterend dorp in het Zwarte Woud niet ver van Freiburg, waar
Helga geboren is. Mutti is in 2006 in Freiburg overleden. Met de Duitstaligen in Roemenie is het tegenwoordig droevig gesteld. 90% van de 300.000, die er
voor de oorlog woonden, is weg. De kleine gemeenschap die over gebleven is,
heeft vooral onder Ceaucescu zware tijden gekend.
Na deportaties van de vrouwen naar Rusland en de incidentele, moeilijke en kostbare
emigratie en de bijkans totale, massale uittocht na het verdwijnen van de
dictator Ceaucescu bleven er nog zo'n 15.000 over. Mijn vrouw en ik hebben samen met oud-inwoners, nakomelingen en een paar belangstellenden Siebenbürgen bezocht, op zoek naar sporen van de voorouders. Een van de mooiste ervaringen maken we dan mee in Homorod, (voorheen Hammrude), een klein dorp met een kleine kerk. Ik heb onze ervaring in Vox Humana (het blad van de Harmonium Vereniging Nederland) beschreven." Een wonderschoon kerkje, houtwerk, banken, teer, wat
wazig, maar prachtig beschilderd. Een apart boerenbont. En ook hier een
burcht om de kerk heen. Elders zijn die veel groter, beroemder, schutplaatsen
eeuwenlang tegen vooral Turkse invallen. Veel kerkjes zijn gerestaureerd,
redelijk onderhouden. Andere niet. Maar wat leeft er nog in? Hammrude, Homorod. De
man die over het kerkje gaat, wordt opgespoord. Dominee en koster zijn er al
lang niet meer. Herr Thomeck
verschijnt. Op de fiets, moeizaam, oud, maar vitaal toch en bijzonder. Hij
spreekt ons toe. Hij zegt niet zomaar wat. Hij spreekt. Een korte,
indringende rede. Met vaste stem. Duits, mét het Saksische dialect
zijn moedertaal. Verzorgd, met een rollende r, een doffe a en een naar de
Oostenrijkse ei zwemende ei. Herr Thomeck is,
zegt hij, blij die taal tegen ons te kunnen spreken. Dit godshuis, zegt hij,
is ook blij. 86 is hij en op twee na de jongste. Met 700 waren ze, eens, hier
in Hammrude. Nu, in Homorod
zijn ze met z'n zeventienen.' U denkt daar in Duitsland aan de oude Heimat.
Wij denken er hier aan. Ze is er niet meer. Daar noch hier. We zijn vreemden
in wat vertrouwd en eigen was. Deze kerk ziet ons niet veel meer samen. Het
orgel klinkt niet meer'. Hij houdt even op en kijkt naar het mooie orgeltje
recht boven het altaar: 'Is er hier misschien iemand die erop spelen kan?' Er was niemand. Toen heb ik m'n hand maar opgestoken. Herr Thomeck wees mijn vrouw en
mij de trap en waar de stekker in het stopcontact moest. Ik zag de stroom
blauw flitsen. Er ging een zucht door het orgel. Koraalmuziek was er niet,
alleen een liedboek. Het was een eenvoudig instrument, één
klavier. Pedaal? Ik weet het niet meer – ik had dat toch niet kunnen
bespelen. M'n vrouw zocht in het liedboek 'Grosser Gott, wir loben
dich' op en ik speelde naar eigen, ongehoorde en
hoogst eenvoudige harmonisatie. Een wondermooie, gave, simpele klankenschat
gaf het orgeltje prijs. Het kerkje werd weer even kerk. Het hoorde zijn stem.
Het leefde. Mensen beneden herkenden en stemden in. De reisgroep werd
gemeente en zong. Een bijzondere ervaring beneden en zeker boven. Nog een
lied. En toen, het slot van breekbaar, aarzelend spel van deze eerste - en
eenmalige - organist, het lied dat voor de prinsen Claus en Bernhard in Delft
zo schitterend klonk. ' So nimm denn meine
Hände...bis an mein Lebens
Ende...und ewiglich.' Het klonk nu hier. Het omhulde ons: 'Neem Heer mijn
beide handen.' Het wordt in Duitsland vooral bij trouwerijen gezongen. Maar
daar in Homorod was het ook op z'n plaats. Het
heeft Herr Thomeck
verkwikt en gesterkt. Hij was er dankbaar voor en wij ook. |
|
|
|
Gemeentewapens In de eetkamer hangt nog
steeds een oude kaart van de gemeente Fijnaart en Heijningen naast die van
Oss, en de gemeentewapens van de vier gemeenten hangen in glas voor het raam. Fijnaart Dronten Oss, oud en nieuw De intocht in Fijnaart, 5 juni 1965 Helga, Onno, Eppo |
|
Burgemeesterschap "Na Freiburg was ik vijf
jaar als personeels- en voorlichtingsfunctionaris van de SHV in Rotterdam
werkzaam. Maar wilde ik dat blijven? Het beste advies dat ik ooit heb gehad,
was om burgemeester te worden. In 1965 werd ik tot burgemeester van Fijnaart
en Heijningen benoemd en ik was met mijn 31 jaar toen even de jongste
burgemeester van Nederland. De gemeente Fijnaart en
Heijningen bestond uit die twee hoofddorpen en twee kleinere, die in 1997
opgegaan zijn in de gemeente Moerdijk. Al vanaf het eerste ogenblik
dat ik tot burgemeester benoemd was, wist ik dat het beroep mij als het ware
op het lijf geschreven was. Mijn vrouw zei me dat ik niet tegelijk Fugger en Rilke kon zijn. Fugger
was de naam van een Duits handels- en bankiersgeslacht, dat in de 15e eeuw
een enorme rijkdom wist te vergaren en Rilke kennen we als groot poëet,
die leefde van 1875 tot 1926. Ze heeft gelijk. En toch ben je als
burgemeester een beetje Fugger en Rilke tegelijk.
Beide kanten van het beroep hebben me aangesproken. Om met het zakelijke te beginnen.
Toen ik in Fijnaart en Heijningen kwam, was dat een straatarme gemeente. Er
was een groot structureel begrotingstekort. Bovendien had de gemeente een
enorm bedrag geleend ten behoeve van de ontwikkeling van een industrieterrein
(40 ha.) tegen een relatief lage rente, maar al met al was dat wel een
schuldenlast. We hebben zo snel als dat maar enigszins kon, het terrein
uitgegeven. Er kwam toen geld binnen dat we tegen een veel hogere rente
hebben uitgezet. Dat was dus geld verdienen! En vervolgens heb je twee
mogelijkheden: je neemt deze inkomsten in je begroting op of je doet dat
niet. Wij hebben deze rente-inkomsten als incidenteel
aangemerkt - wat ze ook feitelijk waren - en hebben die niet in de begroting
opgenomen. Op die manier bleven we een armlastige gemeente en konden de
status van artikel12-gemeente aanvragen. Op dat ogenblik gaat weliswaar het
Rijk zich met je bemoeien, maar daar tegenover staat dat de geldstromen
binnen komen. Die bemoeienis van het Rijk vond ik geen bezwaar. De besluiten
die je neemt, moeten verdedigbaar zijn tegen wie dan ook. De provincie was
het trouwens volstrekt met ons eens dat de tussentijdse rentewinsten als incidenteel beschouwd moesten worden.
Toen ik Fijnaart en Heijningen verliet - in 1972 - was de financiële situatie
van de gemeente aanmerkelijk verbeterd. Er was een overdekt zwembadje en een
dorpshuis annex sportzaal in aanbouw. Als burgemeester moet je knokken voor
de belangen van je gemeente. Natuurlijk lukt niet alles van wat je wilt, maar
je kunt ook successen behalen."
De burgemeester als burgervader "Een burgemeester is, zo
typeert men wel, zowel magistraat, ambassadeur, manager als burgervader. Die
laatste functie blijkt zelfs in heel grote gemeenten heel aansprekend te
zijn. Altijd, maar zeker in moeilijke tijden, moet een burgemeester er zijn
voor de mensen van zijn gemeente. Nog voordat ik als burgemeester in Fijnaart
en Heijningen was geïnstalleerd, heb ik met mijn vrouw de ouders bezocht
van een zesjarig meisje dat voor hun ogen was verdronken. Het was een
aangrijpend bezoek, dat me nog steeds voor ogen staat. Wat zeg je in zo'n
situatie? Je kunt eigenlijk niet zo veel. En toch wordt je bezoek erg op
prijs gesteld. En als je dan weer vertrekt, ben je aangeslagen, maar ook
verrijkt. Dit was het begin, maar ook later heb ik dat steeds weer gedaan,
hoe moeilijk het ook was. Ja, volgens mij is dat een van de belangrijkste
aspecten van het burgemeesterschap: uitdrukking geven aan het
gemeenschapsgevoel en het medeleven met de ander. In een gemeente draait het
om mensen - en nergens anders om!" |
|
|
|
Dronterlied Dronten in Flevoland Biddinghuizen, Swifterbant. Eppo van Veldhuizen Het Dronterlied is te vinden op de
website van de gemeente Dronten. Koningin Juliana en president Kekkonen
arriveren bij de Meerpaal, 26 oktober 1972. Dronten had een ambtslint in plaats van een keten. Logeerkamer Gij die in vreemde huizen
slaapt let op de adem van de muren en hoe het dakraam klag'lijk gaapt als ge ontwaakt tijdens de
kleine uren. Eppo van Veldhuizen |
|
Dronten "In 1962 werden in wat nu
Dronten heet, de eerste huizen gebouwd. Toen ik 1972 de eerste burgemeester
van Dronten werd, woonden er 13.000 mensen. Vele huizen waren uniform en gebouwd
in een patroon van rechthoekige straten. Het waren voor die tijd prima
huizen, waar de mensen naar volle tevredenheid woonden. De gemiddelde
leeftijd van de bewoners was 23 jaar. Dronten lag in nieuw land en
moest nog worden opgebouwd. Minister Geertsema vroeg mij
bij het sollicitatiegesprek wat ik als burgemeester in Dronten zou gaan doen.
Ik antwoordde zoiets als van het bouwen van huizen en het aantrekken van
industrie. Hij zei met zijn specifieke stemgeluid: "Dat moet u allemaal
doen, maar het belangrijkste is dat u van Dronten een gemeente maakt." Hij had gelijk. Dronten
bestond uit mensen die overal vandaan kwamen en nog geen geschiedenis met
elkaar hadden. Als mensen met elkaar geen oude binding hebben, hoe snel
kunnen ze zich dan niet verloren voelen en verlangen naar de plaats waar ze
vandaan zijn gekomen. Ja, er was in die begintijd bij sommige bewoners een
knagend gevoel van heimwee. Men voelde zich in het nieuwe land nog niet
thuis. Ze spraken ook van polderblindheid.
Het landschap had te weinig oriëntatiepunten. Het was in de ogen van het
gemeentebestuur belangrijk om Dronten en ook de beide andere dorpen van de
gemeente Swifterbant en Biddinghuizen, een herkenning te geven, een eigen
identiteit, waarmee de bewoners zich zouden kunnen vereenzelvigen. We hebben
dat op verschillende manieren gedaan. Toen ik aantrad, was de Meerpaal al
gebouwd, een uniek centrum ontworpen door architect Van Klingeren.
De Meerpaal was in de visie van Van Klingeren een agora,
waarin allerlei activiteiten tegelijkertijd zouden kunnen plaatsvinden en
waar iedereen elkaar zou kunnen ontmoeten. Dit concept werkte in de praktijk
niet altijd even goed, maar wel bij de grote evenementen. Ik noem de
oecumenische kerkdiensten, de intocht van sinterklaas en de viering van de
gemééntelijke verjaardag: 3 januari. Sommige
televisie-uitzendingen vonden plaats vanuit De Meerpaal en zetten Dronten als
het ware op de kaart. De PPR werd officieel in de Meerpaal opgericht, op 27 april 1968, een nieuwe partij in
nieuw land. Koningin Juliana en President Kekkonen
van Finland - een zeer aimabele man - brachten op 26 oktober 1972 een bezoek
aan Dronten en dus ook aan de volop functionerende Meerpaal. Ook koningin
Sylvia en koning Carl XVI Gustaaf uit Zweden vereerden Dronten met een
bezoek, samen met koningin Juliana, een geestige en beminnelijke vrouw, in
december 1976. We hebben voor hen een lied gezongen, ja, ik had de tekst
geschreven." Op de wijze van "Ik heb een tante en een oom"
van Annie M.G. Schmidt Dag beste Koning, Koningin, we zetten nu ons feestlied in voor uw bezoek hier heden. Uw land heeft meren bij de vleet, maar geen gebouw dat Meerpaal heet. Lang leve Dronten en Zweden! Hij haalt een doos te
voorschijn met allerlei papieren en krantenknipsels uit de Drontense periode en toont mij verslagen van de
Koninklijke bezoeken. En dan ontdek ik een rapportage in De Flevolander van
dinsdag 11 januari 1972, waarin verslag gedaan wordt van de installatie van
de nieuwe burgemeester. Er was een grandioze sportshow georganiseerd in de
Meerpaal. 3000 mensen waren komen opdagen om de nieuwe burgemeester te
verwelkomen. De nieuwe burgemeester
verzucht: "Dit heeft me eerlijk gezegd een beetje overrompeld". "Ja", zo concludeert
de krant: "De organisatoren waren na afloop zeer content". En wat ook in de doos zit is
een meisjesportret. "Ja", zegt hij, "dat heb ik bij mijn
afscheid van een meisje gekregen. Ik weet haar naam nog: Nicoletje
Hop. Ze was dezelfde dag als ik jarig, 16 juni." Huisstijl Als gemeentebestuur hebben we
er dus alles aan gedaan om de gemeente herkenbaar te maken. We hebben een
eigen vlag en een wapen gekregen, een totale
eigen huisstijl - in de tijd dat dat voor gemeenten nog geheel nieuw was -,
en een eigen lied. We waren erop gespitst om werkgelegenheid naar Dronten toe
te halen. Orfa Visser was de eerste: een
forceerbedrijf, werk voor 25 man. Ook noem ik Casterman, de uitgever van Kuifje, die voor zijn bedrijf
een stuk grond zocht. Hij kwam bij ons en vroeg voordat de deal rond was, of
wij ook nog een goede architect kenden. "Laten we die man nu in huis
hebben", zeiden we enthousiast. De architect had zijn bureau - weliswaar
tijdelijk - in ons gemeentehuis - ja, dat ging in zo'n opbouwgemeente. Hij
kreeg van de heer Casterman een mooie opdracht. De
heer Casterman bouwde in Dronten. En wat waren we
gelukkig toen later Kuifje in Dronten
werd gepresenteerd. Uniek! Ten gelegenheid van de
gemeentewording kregen alle
gezinshoofden van de Rijksdienst IJsselmeerpolders, de grote ontwikkelaar,
een boekwerk van maar liefst 190 bladzijden, waarin de geschiedenis van dat
stukje grond, waar ze nu woonden, werd beschreven, verluchtigd met foto's.
Dronten werd 1 januari 1972 gemeente en is genoemd naar het oude poldergebied Dronthen dat ten westen van Kampen lag. Ruimte voor groei, waar bouwen we onze woningen? "Ja, we moesten huizen
bouwen. De nieuwe gemeente bestond vooral uit veel jonge mensen, jonge ouders
en kinderen. Maar dat zou veranderen. De scholen bijvoorbeeld zouden bij het
ouder worden van de bevolking leeg komen te staan. Per jaar streefden we
ernaar om 310 huizen te bouwen. Dat wil dus zeggen dat de gemeente elk jaar
aan zo'n 1000 mensen meer huisvesting zou bieden. De scholen zouden blijven
bestaan en de winkelstand zou erdoor floreren. De gemeenteraad ging na een
intensief inspraakproces unaniem akkoord. In Fijnaart en Heijningen hadden we een
prachtig huis. In Dronten hadden we ook een mooi huis, maar, zo vonden Fijnaartse bezoekers, het was minder vergeleken bij wat
we hadden gekend. We hadden in Dronten - hoewel onze buurt toch de Goudkust
werd genoemd - geen badkamer, geen c.v., geen
garage en een niet zo grote tuin. We hebben later in Dronten zelf een huis
gebouwd. Het is het huis, dat we altijd nog zeer dierbaar vinden, vooral mijn vrouw. Hoe prachtig is
het om een huis te bouwen, precies zoals je zelf denkt dat het moet! Onze
zoon, elf jaar oud, heeft nog de eerste steen gelegd. Hij wilde dat eerst
niet, maar wij zeiden: "Doe het toch maar". Achter ons nieuwe huis
was een bos aangeplant, dat sinds mijn afscheid het Van Veldhuizenbos heet." |
|
|
|
Het imago van Oss Het imago van Oss als centrum
van criminaliteit dateert uit de jaren voor de tweede wereldoorlog. In de
dertiger jaren wordt het stadje overspoeld door een golf van criminaliteit en
wordt er gesproken van de Osse bende. Professor Nagel schreef in 1949 zijn proefschrift over
de criminaliteit van Oss en maakte later - om precies te zijn: bij mijn
installatie als burgermeester - duidelijk dat Oss niet crimineler is dan
welke andere Nederlandse stad dan ook. De marechaussee was in de
dertiger jaren met harde hand en met groot succes tegen de misdaad
opgetreden, maar op last van minister Goseling van
de Rooms-Katholieke Staatspartij
werd de marechaussee van twee nieuwe zaken afgehaald, een tegen een pastoor,
die van onzedelijk gedrag werd beschuldigd en een tegen een van fraude
beschuldigde ondernemer. Baron Speyart
van Woerden en minister Goseling werden er
vervolgens van beschuldigd dat zij deze Osse
misstanden in de doofpot wilden stoppen. Dit leidde tot de val van het vierde
kabinet Colijn (1939). Jurgens en Van den Berg Anton Jurgens en Samuel van
den Berg waren elkaars concurrenten, maar dat weerhield hen niet om elkaar
regelmatig op te zoeken. Jurgens hoorde in 1871 van een
toverformule, die de roomboter zou kunnen vervangen, een Franse uitvinding.
Napoleon III had een prijsvraag uitgeschreven voor de ontwikkeling van een
goedkoop botersubstituut ten behoeve van de groeiende arbeidersbevolking. Hippolyte Mège-Mouriés,
zoon van een onderwijzer, introduceerde toen de margarine. Hij verkocht zijn patent in
1871 aan Anton Jurgens voor 60.000 Franse francs. Jurgens liet Van den Berg de
margarine proeven. "Wat vind je ervan?" Van den Berg: "Het smekt als butter, maar het is
geen butter." Van de Bergs ondernemingszin
was geprikkeld. Hij stuurde onmiddellijk zijn zoon Jacob naar Londen, waar de
uitvinder van het begerenswaardige goedje, Mège-Mouriés,
verbleef. Deze liet zich overhalen om de formule ook aan Van den Berg te
geven. Een andere pikanterie van de
beide heren was het volgende voorval. Oss moest een verbinding krijgen met de
Maas. De plannen lagen op tafel van de gemeenteraad. Jurgens, die in de
gemeenteraad zat, ontdekte dat het kanaal zou uitkomen bij het bedrijf van Van den Berg en wist de raad zo te bewegen dat dit plan
werd afgestemd. Jurgens en Van den Berg zijn
later naar Rotterdam gegaan, fuseerden tot de Margarine-unie en vormden toen
met de gebroeders Lever de Unilever. Bij het veel te jong overlijden van een medewerker Het blad is voor de herfsttijd
losgeraakt en groen en zwaar van leven
nog gevallen daar ligt het aan de kant -
opeens zie, hoe een lang vergaan,
verdord, vergeten blad op vleugelen naar boven vliegt licht in de wind - de hemel
tegemoet. Eppo van Veldhuizen (herdrukt in Een vers lag in de rede, Mr. E.P. van
Veldhuizen. burgemeester van Oss 1980-1996, Uitgave van de Gemeente Oss, 12
juni 1996) 12½ jaar burgemeester van Oss, 1993 Eppo en Helga van Veldhuizen Karin en Onno van Veldhuizen Jan Marijnissen Hij was, naar ik eens las,
metaalarbeider maar zeker eens zo werkzaam
als gestaalde leider. Of ik hem mijn metaal zou
toevertrouwen? Het antwoord op die vraag wil
ik nog voor me houden. Maar zou ik ooit een nieuwe
lijst willen ontdekken wat niet zo is - hij mocht 'm
met genoegen voor me trekken. Bij het afscheid van Jan Marijnissen uit de gemeenteraad,
27 mei 1993. (herdrukt in Een vers lag in de rede, Mr. E.P. van
Veldhuizen. burgemeester van Oss 1980-1996, Uitgave van de Gemeente Oss, 12
juni 1996) |
|
Oss "In 1980 ben ik benoemd
tot burgemeester van Oss. Hans Wiegel, toen minister van Binnenlandse Zaken,
benaderde me. Dronten en Oss is een verschil van dag en nacht, hoewel de
overeenkomsten tussen gemeenten altijd groter blijken dan de verschillen. De verschillen tussen Dronten
en Oss zijn niet moeilijk te benoemen. Dronten was een nieuwe gemeente met
veel ruimte, zonder enige geschiedenis, zonder erfelijke ballast of wat dan
ook. Oss daarentegen had een lange en rijke en ook moeilijke historie en geen
ruimte. In de negentiende en twintigste eeuw was Oss in snel
tempo van een kleine stad in boerenland uitgegroeid tot een indrukwekkende
industriestad. Veel boeren waren naar het opkomende stadje getrokken in de
hoop dat zij daar een nieuw en beter bestaan zouden kunnen opbouwen. Daarnaast was er een rijke
groep ondernemers, die - zo moge blijken uit de geschiedenis - de grondslag
hebben gelegd voor - ook voor Nederland - belangrijke bedrijven. Tussen haakjes:
de groei van Oss had alles te maken met de aanleg van de spoorlijn Den
Bosch-Nijmegen. Over de aansluiting met het water is in de loop van de tijd
veel gesproken, maar die werd pas veel later gerealiseerd. In 1968 werden het
Burgemeester Delenkanaal en de latere Jansenhaven, vernoemd naar de twee voorgaande burgemeesters, door Prins
Bernhard geopend. In 1993 opende minister May-Weggen de later zo genoemde Van
Veldhuizenhaven. Ik heb me vaak opgewonden over
het negatieve imago van Oss. Het heeft niets met de huidige bewoners van de
stad te maken. Het zijn verhalen uit de oude doos. Ja, ik heb me er tegen
gekeerd als de kritiek de perken te buiten ging. Ik dacht: er moet toch
iemand voor de Ossenaren opkomen. Ik heb ook voor Oss een lied geschreven.
Het luidt zo: Waar de oude, grote kerk staat, Boschpoort,
Torenstraat, waar al met de geest van Jurgens, die der fraters gaat; op de Heuvel en het Walplein, langs de Herschepad. In de Ruwaard en op Ussen,
daar is Oss mijn stad. Waar Jan Cunen staat te
wenken naar de Lievekamp, waar Jan Tompe loopt te
denken, hoe uit stoom en damp zoveel huizen zijn verrezen, waar hij zelf niets had. Blik-, tapijt-, pharma-fabrieken,
daar is Oss mijn stad. Waar je met de Osse Polder
ook de Hei omringt, waar de K.- V.- A.- muziek en die van Hartog klinkt, zing je met de Osse koren,
zing je zachtjes dat, hier in 't Maasland rond de toren, hier is Oss mijn
stad. Waar de dijk Macharen, Megen loopt naar Ravenstein licht de Maas - op donk're
wegen Berghems wagensschijn Herperduin en bos - het oude nieuw te saam gevat, ja, van alles wil je houden: Oss gemeent'
en stad. Oss kan trots zijn op zijn
verleden. De stad is de bakermat van grote, belangrijke industrieën - ik
noem Unilever, AKZO (mede ontstaan uit het Osse
Organon), Desso, Bergoss, Ossfloor,
Thomassen & Drijver. De stad herbergde de eerste vestiging van Philips
buiten Eindhoven. En het is de geboortestad van Jan Marijnissen, maar
daarover later." Aan de slag "Toen ik in Oss kwam, had
de stad te maken met een enorme werkloosheid. Als gemeentebestuur behoor je
daar alles wat je maar kunt, aan te doen. Oss had een professioneel bestuur.
Vier volledige, vakbekwame wethouders, de burgemeester had de portefeuille
economisch zaken. Eerste prioriteit was het aantrekken van nieuwe industrie.
Aanvankelijk was dat zeer moeilijk, later waren er successen. Diosynth, een zusterbedrijf van Organon dat grondstoffen
voor (o.a.) pillen fabriceerde, zocht een locatie van 15 ha. Oss had geen
grond. Oss zat ingeklemd tussen zijn nabuurgemeenten. Berghem had wel grond,
hoewel daar particulieren op zaten en het gebied geen industriële
bestemming had. Na een grenscorrectie hadden we het in twee jaar rond. Het
succes dat we boekten, was het gevolg van snel en voortvarend handelen en het
uitleggen van de rode loper voor degenen die dat werk meebrachten. Uit deze gang van zaken was
opnieuw duidelijk geworden hoe noodzakelijk een gemeentelijke herindeling
was. Niet alleen economisch, maar ook sociaal-cultureel heeft Oss een
centrumfunctie voor de regio. De bestuurlijke structuur was achterhaald en
maakte een slagvaardig beleid onmogelijk. De gemeentelijke herindeling is er
gekomen. Berghem en Megen c.a. (cum annexis) kwamen
bij Oss. Het is een proces geweest, waarin heel veel energie is gestoken,
maar waarvan we nadien ook veel baat hebben gehad. Ravenstein heeft zich
later vrijwillig bij de gemeente Oss aangesloten. Dorpsraden gaven de voormalige
gemeenten opnieuw identiteit. Een ander heet hangijzer is de
organisatie van de politie geweest, gemeentepolitie versus regionale politie.
Het was een groot discussiepunt. In mijn optiek horen gemeente en politie bij
elkaar, niet zozeer om de grote criminaliteit aan te pakken, maar veel meer
ten behoeve van het horeca- en verkeersbeleid, en voor het aanpakken van
buurtproblematiek en kleine criminaliteit. Nu staat de organisatie opnieuw
ter discussie. Naar mijn mening worden er nog steeds te weinig knopen
doorgehakt. Denk ook aan het onderwijs en de aanleg van wegen - en iets
anders: de manier waarop de burgemeester op zijn stoel komt." Halfslachtig dualisme "Tijdens mijn hele
burgemeesterschap zijn er heftige discussies over de benoemde versus de gekozen
burgemeester en zijn positie tegenover de raad geweest. Ik heb daarover
gepubliceerd, o.a. in De Gemeenstem en in Binnenlands Bestuur. Ik was voor de direct gekozen, zware
burgemeester naar Zuid-Duits model, dat inmiddels ook in Nordrhein-Westfalen en de nieuwe Bondslanden wordt
beproefd. Met het huidige model - de raad benoemt in feite - kan ik leven. Het dualisme houdt in dat de
gemeenteraad meer als volksvertegenwoordiging functioneert en burgemeester en
wethouders controleert. Burgemeester en wethouders zijn in deze optiek het uitvoerend bestuur en nemen de
dagelijkse besluiten. Wethouders zijn geen lid van de raad meer. Er is ontvlochten. Het dualisme als stijl
van besturen is sinds 7 maart 2002 officieel van kracht. In 2000 schreef ik daarover in
Binnenlands Bestuur onder de kop halfslachtig dualisme enkele kritische
kanttekeningen. Ik zag de raad verworden tot een gefrustreerd, hinderlijk
praatorgaan en waarschuwde - ik citeer: Voor we het weten worden onze gemeenten slechts door
apolitieke wethouders en burgemeesters bestuurd. Niet een verlevendigde, niet
een burgers meer aansprekende gemeentepolitiek zal het gevolg zijn, maar een verambtelijkt, beroepsmatig gemeentebestuur." Jan Marijnissen "Toen ik in de raad kwam,
was Jan Marijnissen zeer jong, droeg lange haren, was redelijk wild en niet
zo parlementair. We hebben door diepe discussies heen, ook persoonlijk, een
tot op heden, goede relatie opgebouwd. Hij stuurt mij zijn boeken. En ik
discussieer soms met hem. We zijn het met elkaar volstrekt oneens over
Europa. Het socialisme is toch in
de kern een internationale beweging, en ik begrijp niet dat iemand die zich
socialist noemt, in een volgens mij benepen nationalistisch standpunt kan
blijven steken. Niettemin heb ik groot respect voor de manier waarop hij in
Den Haag werkt. Ik vind hem een eerlijke man. |
|
|
|
Bijzonder: Een burgemeester voor z'n portret, laatste ambtsverrichting ná afscheid, 12 juni 1996, Oss. Op het portret zien we het Meerpaaltje uit Dronten, een asbak uit Fijnaart en het Osse wapen. Prins Alexander en prinses Maxima in Nieuw-Lekkerland, september 2001. Louis de Bourbon Pauw Die ergerlijke pruikenbol van
Pauw kreeg ik de kans, ik zou hem willen kappen, kammen,
knippen, strijken, zodat ik ongestoord zou kunnen
kijken met toegewijde NOVA-trouw. Dat altijd openstaande,. nooit
bedaste hemd van Pauw, ik heb er nog wel twintig
liggen en ik wou hem graag de das omdoen, hem
strikken, zodat ik ongestoord zou kunnen
blikken met toegewijde NOVA-trouw. Maar ach, dat alles is ons
niet gegeven, publieke omroep heel privaat
gevuld, dit knullige bestel duurt nog
wel even - tot er een storing komt, nog
a.u.b. geduld. Eppo van Veldhuizen (Oss, 2007) Voetbal in het Van Veldhuizenbos, november 1980. Onno, 2e van links, hurkend achter het kleine jongetje. Verder staan er een wethouder en een ambtenaar op de foto. Sterre en Mané |
|
"In mijn
burgemeesterschap was ik ook een beetje Fugger, om
met dat gevleugelde woord van
mijn vrouw te spreken, maar na mijn afscheid als burgemeester kwamen de
Rilke-aspecten meer naar voren. Hoewel - na Oss ben ik nog waarnemend
burgemeester in het Brabantse Goirle en in het Zuid-Hollandse
Nieuw-Lekkerland geweest. En
jarenlang zat ik in de Commissie Bezwaar en Beroep van Gelderland. Als
oud-voorzitter van de Consumentenbond participeerde
ik in consumentengeschillencommissies. Het juridische laat me ook nu
niet los. Zo ben ik nog steeds verbonden met de Stichting Opleiding Gemeentejuristen. Ik zet me in voor het Genootschap Nederland-Israël en
ben voorzitter van de afdeling Noord-Oost Brabant,
die Oss als centrum heeft. Het genootschap probeert de belangstelling voor en
de betrokkenheid bij Israël te vergroten. De Joodse families hadden in
de geschiedenis van Oss altijd een belangrijk aandeel. In de oorlog zijn ook
veel Joden uit Oss weggevoerd. De betrokkenheid bij de staat Israël komt
daaruit mede voort. We weten van
de huidige situatie in het Midden-Oosten en spreken tegenwoordig van 'kritische
begaanheid'. In de synagoge van Oss, inmiddels een
gemeentelijk monument, heeft een dezer dagen een debat plaatsgevonden tussen
Harry van Bommel (SP) en Ronny Naftaniel van het CIDI (Centrum Informatie en
Documentatie Israël). Er moet hoe dan ook in Israël-Palestina vrede
komen, zestig jaar nadat de Verenigde Naties het land opdeelden. Neve Shalom ~ Wahat al-Salam, Oase van Vrede, is een dorp in Israel, dat
ligt tussen Jeruzalem en Tel Aviv.
Het werd in 1970 door pater Bruno Hussar,
een intrigerende man, gesticht, die hoopte dat daarmee een Oase van Vrede zou ontstaan, waar
Joden en Arabieren met onderling respect vreedzaam zouden kunnen leven en
samenleven. Ik ben bestuurslid van de Nederlandse Vriendenstichting, die dit
ideaal wil ondersteunen. Bij mijn afscheid als
burgemeester kreeg ik een Anbo-lidmaatschap cadeau
Als lid van de Anbo, de vereniging voor 50-plussers
- was ik voorzitter van de
redactieraad van Anbo-Vizier. Daar leerde ik Wim
Rhebergen kennen, wiens mooie interview de volhardende lezer nu leest." Dichten, zingen en spelen, mensen "Ja, ik sprak over de
dichter Rilke. Ik heb mijn hele leven geschreven. Versjes en gedichten
gemaakt, artikelen geschreven, vaak van zeer persoonlijke aard. En gezongen.
Vroeger achter het harmonium, in Leiden en in de kerk, maar later ook als
burgemeester. In Oss heb ik ontdekt dat ik een voorganger als
dichter-burgemeester had, Louis de Bourbon. Hij werd in die ongelukkige
oorlogstijd 17 mei 1941 burgemeester van Oss, maar nam twee jaar later
ontslag toen hij zich realiseerde dat hij een werktuig van het
nationaalsocialisme was geworden. in 1999 werd zijn verzet tegen de Duitsers
na grondig onderzoek pas goed onderkend en reikte de ambassadeur van
Israël postuum de Yad Vashem
onderscheiding aan hem uit, 24 jaar na zijn dood. In een brochure, die ik
over hem geschreven heb, noem ik hem ondermeer een intens levende dichter,
dromer en een goede burgemeester in oorlogstijd. In 1944 dichtte hij: De rook van de vermoorde steden stijgt uit de graven staag omhoog. O God, er wordt zooveel geleden laat wanhoop wijken voor geloof." In de bundel "Een vers lag in de rede", Mr.
E.P. van Veldhuizen. burgemeester van Oss 1980-1996, dat bij zijn vertrek
als burgermeester door de gemeente 12 juni 1996 werd uitgegeven, ontdekte ik (Wim Rhebergen) een klein juweel van
een gedicht, geschreven voor een scheidend raadslid. Weerbarstige, trage grond van besturen, felle sporen willen laten zien, scherp en snel voren trekken voornemens gesmoord in loketten van onmacht herfsttij nadert, aanstekelijk lachen stelt scherpte en felheid in verkwikkende schaduw. En nog steeds dicht hij. Op
één van de sessies ten behoeve van dit interview kwam hij op de
proppen met een prachtig versje over Jeroen Pauw, de coryfee van NOVA. "Ik vind het heerlijk dat
ik tegenwoordig veel meer tijd heb voor de dingen die ik graag doe. En ook
voor de mensen die ik tegenkom.
Zo ben ik bijvoorbeeld in het kader van Gilde Samenspraak in contact
gekomen met een Afghaanse, nu Nederlandse jongeman, student rechten HBO, die
regelmatig bij me komt om te horen wat ik van zijn werkstukken vind. Het
geeft me plezier en doet me goed. In het Gilde-project bied ik overigens ook Duitse conversatie aan. Schrijven, harmonium spelen en
besturen - die combinatie zit in mijn voorzitterschap van Harmonium
Vereniging Nederland, die zich aandacht voor en behoud van het harmonium ten
doel stelt. Voor het blad van de vereniging, Vox Humana, schrijf ik, zoals
bijvoorbeeld over onze reis naar Roemenië. Overigens, mijn vrouw heeft me
niet om mijn orgelspel getrouwd. Zodra
ik de toetsen van het instrument indruk, vlucht ze weg. Een kleine anekdote:
We waren op reis en maakten een stop aan de Duitse Autobahn.
Ik ontdekte een Autobahnkerk, ging naar binnen en
zag een prachtig orgeltje. Natuurlijk kon ik daar niet van afblijven en ik
begon wat te spelen. Na zo'n half uur dacht ik: "Ik moet nu wel terug, want Helga zal zich wel
afvragen waar ik toch blijf!" Eenmaal terug bij Helga vraag ik of zij
ook het kerkje gezien heeft. "Ja", zegt ze, "ik ben binnen
geweest. Er was niemand, alleen de organist zat op het orgel te spelen."
Mijn dag was goed. Ik was voor haar eindelijk de organist geweest." Geloof "Nee,
ik geloof niet meer in de almacht van God, maar wel in de liefde van
Christus. De kerken hebben het tegenwoordig moeilijk. Ik ben opgegroeid met
de Bijbel. De oude teksten staan in mijn hoofd gegrift. Het zijn mooie
teksten, die me inspireren. De kerk heeft alleen toekomst als ze midden in de
wereld van die liefde vertelt. Tegenwoordig lees ik ook veel over de Islam.
Ik houd regelmatig inleidingen over de Islam, bijvoorbeeld voor de
Volksuniversiteit in Geldrop. Het wordt tussen vredeswil en geweld niet
gemakkelijker die inleidingen te houden. In een brochure Islam dichterbij heb ik verschillende aspecten van de Islam in
onze tijd - naar ik hoop op een evenwichtige manier - beschreven." Sport "Bijna zou ik de sport
vergeten. De zondag in Dronten en Oss miste iets als er niet gevoetbald was,
met Onno en een legertje liefhebbers. Op mijn 68ste stopte ik. Nu is
tennis mijn wekelijks brood. Sport is meer dan bewegen - het is je leven
voelen, expressie. Gelukkig is kijken ook mooi." Familie en gezin "En tenslotte het
belangrijkste: mijn gezin en. familie. Helga en ik hebben één
zoon, Onno. Onno is burgemeester van Hoorn. Hij heeft een eigen weblog. Van harte welkom in mijn persoonlijke
weblog. Ik ben Onno van Veldhuizen, burgemeester van Hoorn. Op deze plek
confronteer ik u graag met zaken die mij tijdens mijn werk opvallen. Het
kan gaan om een kleine, alledaagse gebeurtenis, maar ook mijn visie op
actueel plaatselijk of landelijk beleid. Op deze manier kunt u mij wat beter leren kennen. Hij is wat ik al eens schreef:
burgemeester auf eigene Art. Zo hoort het ook. Hij is getrouwd met Karin. Ze
hebben twee meisjes: Sterre en Mané. Ik heb
wel eens verzucht dat ik een zoontje naast die twee zo lieve en knappe
kleindochters wel leuk had gevonden. “Je moet niet ouwehoeren
pap”, zegt Onno dan. Hij heeft gelijk! |