|
|
Piet Gielen en Xander Noë |
Artikel |
|
|
Moer
1990/1, Blz.
10-19 |
Literatuuronderwijs
– een zure appel? Vorig jaar werd er in de Volkskrant een discussie gevoerd
over het wel en wee van het literatuuronderwijs. De deskundigen lieten de
mensen in het veld met vragen zitten. Leeft het literatuuronderwijs bij
gratie van de ‘bevlogenheid van de docent’? Is de docent
‘wijs’ genoeg? Heeft het leesplezier te maken met de gehanteerde
lesmethode? Is kennis een schaars goed? Piet Gielen
en Xander Noë hebben vlak voor het Wallage-tijdperk leerlingen en oud-leerlingen
geraadpleegd en trekken voorzichtig conclusies. Beide auteurs zijn werkzaam
als docent Nederlands aan de afdeling HAVO/MBO van de Scholengemeenschap Mariënburg te ’s Hertogenbosch. Na jaren stilte op de
uitgeversmarkt en een stevige positie van Lodewick
verschijnen er eind jaren ’80 plotseling nieuwe literatuurmethodes. In
de Volkskrant ontspint zich een discussie over het literatuuronderwijs. Voor-
en tegenstanders van de traditionele aanpak wisselen elkaar af. Het aantal
boeken, de verwachtingen ten aanzien van de leerling en de beoogde doelen:
alles staat ter discussie. Het is in ieder geval duidelijk dat het huidige
literatuuronderwijs niet voldoet. Merkwaardig is de hele
discussie is de dat de leerling zelf niet aan het woord komt. Docenten worden
geïnterviewd, deskundigen aan het woord gelaten, maar wat vindt de
leerling ervan? De vraag was voor ons aanleiding
om eens na te gaan of onze leerlingen tevreden zijn over de methode die wij
momenteel gebruiken. Wij wilden weten of het vrijlaten van de literatuurlijst
ook daadwerkelijk meer plezier verschaft. Misschien vinden leerlingen lezen
voor een lijst per definitie wel vervelend. Wij hebben een kleine
enquête opgezet om de mening van onze leerlingen te peilen. Alleen de
huidige 5-havo-leerlingen te ondervragen leek ons niet reëel. Of je in
een examenjaar vlak voor de schoolonderzoeken een juist beeld krijgt, is de
vraag, Daarom hebben we ook een aantal oud-leerlingen ondervraagd - dat had
bovendien als voordeel dat we een beeld kregen van het leesgedrag na de
opleiding. Voordat we de leerlingen
aan het woord laten, geven eerst de mening van de ‘Volkskrant-deskundigen’. Dan volgen de uitgangspunten van ons
eigen literatuuronderwijs en de uitwerking van de enquêtegegevens;
eerst die van onze huidige leerlingen en vervolgens van oud-leerlingen. Tot
slot trekken wij enige conclusies. De deskundigen Vorig jaar opende Truus Ruiter in de Volkskrant (Ruiter, 1989) met een
paginagroot artikel de discussie over het literatuuronderwijs. Haar bijdrage
werd gevolgd door ingezonden brieven van Koos Hawinkels
(1989) en J.A. Dautzenberg
(!989) Hieronder vatten wij de bijdragen kort samen. Ruiter probeert een
inventarisatie te maken. Zij stelt de vraag of literatuuronderwijs misschien
bestaat bij gratie van een ‘bevlogen’ leraar en laat daarover
deskundigen aan het woord. Kees Fens, hoogleraar
moderne letterkunde katholieke Universiteit Nijmegen, en Ed Leeflang, dichter/leraar, zijn het met deze stelling in
ieder geval eens. Jaap Goedebuure, hoogleraar
moderne letterkunde Universiteit Brabant, sluit zich hierbij aan: “De
student heeft zich het lezen niet eigen gemaakt. Tref je een leraar die niet
wervend praat over literatuur, dan lees je niet.” Daarnaast constateert
ruiter dat het niveau van het literatuuronderwijs veel te laag is. Studenten
op vervolgopleidingen herkennen bijvoorbeeld het sonnet niet. Als docenten
zelf de nodige kennis missen, hoe moet die dan worden overgedragen? Literaire
kennis staat niet op zichzelf. Het ontbreken van historisch besef (Goedebuure spreekt zelfs van een cultureel analfabetisme)
maakt de plaatsing van de literatuur onmogelijk. Literatuur wordt daardoor
een verzameling lossen verhaaltjes zonder samenhang. Zo is Wolkers niet te
begrijpen zonder enige kennis van de protestants-christelijke leefwereld en
de bijbelse symboliek. De grote verschillen in
beginkennis tussen studenten wijt Ruiter aan de eindexameneisen. Doordat de
normen zo ruim geformuleerd zijn, is de onderwijspraktijk per school en per
leraar verschillend. Naarmate de
eindexameneisen vrijblijvender zijn, worden handboeken belangrijker. Het
verschijnen van nieuwe methodes moet worden opgevat als een signaal. De
praktijk baseerde zich de laatste jaren voornamelijk op Lodewick
Het spel en de knikkers en Onze literatuur. De opvattingen over
de onderwijspraktijk zijn in de jaren zestig en zeventig echter sterk
veranderd. ‘Het heilige huisje van de literaire canon’ werd
omvergeworpen. “Literatuur heette opeens fictie en werd verruimd met
jeugdboeken, strips en kasteelromannetjes.” Ruiter verklaart op deze
manier de behoefte aan nieuwe methodes. Script,
literatuur in Noord- en Zuid-Nederland van Ton Smulders (1985) probeert
alle stromingen terug te brengen tot ‘eenvoudige verschijnselen’.
Dautzenbergs Nederlandse
literatuur, bloemlezing en theorie (1989) biedt nog steeds veel ruimte
voor de historische, culturele achtergronden en de literaire theorie. Dit VWO-boek heeft als uitgangspunt de aanspreekbaarheid van
de leerling. ‘t Hart wordt bijvoorbeeld uitgebreid behandeld, Brakman
slechts summier, Bomans en Den Doolaard zijn niet opgenomen omdat ze niet
meer gelezen worden. Dautzenberg vindt het vooral
belangrijk dat leerlingen het lezen leuk vinden. Daarnaast legt hij het
accent op de algemene ontwikkeling. Het gaat erom dat begrippen als
renaissance, barok en dergelijke worden begrepen. Ruiter betoogt tenslotte
dat er sprake is van een ‘cultureel pessimisme’, waarbij literaire en historische
kennis te wensen over laat, maar dat het nog steeds zo is dat een bevlogen
docent leerlingen mee kan slepen. Hawinkels antwoordt in een ingezonden brief dat het
pessimisme van Ruiter niet gerechtvaardigd is. De belangrijkste oorzaken van
het falen van het huidige literatuuronderwijs zoekt hij bij de
lerarenopleidingen. Er wordt nauwelijks meer tijd besteed aan literatuur.
Daarnaast worden toekomstige docenten niet geschoold in de didactiek van de
literatuur. ‘Enthousiasme maakt nog geen vakman.” Tenslotte ziet
hij de ontbrekende aandacht voor literatuur in de onderbouw. “In een
zeer gevoelige leeftijd voor het wekken van belangstelling voor fictie laat
het onderwijs het afweten en verzuimt zo van lezen een gewone bezigheid te
maken die er altijd bij hoort. Lezen wordt zo huiswerk.” Hij beweert
dat het aansluiten bij de leerlingen, de boekenkeuze volkomen vrij laten,
succes garandeert. “Op school is
literatuur een studievak net als andere vakken, terwijl het een hobby zou
moeten zijn.” Lezen is een inspannende bezigheid voor leerlingen. Als
we inhouden bieden die de leerlingen kunnen helpen bij het volwassen worden,
dan hebben ze er wat aan. Het wordt dan vanzelf leuk. Hoewel Hawinkels aanvankelijk een belangrijke oorzaak bij de
lerarenopleiding legt, eindigt hij met de stelling dat de scholen hun eigen
problemen moeten oplossen, de schuld niet van zich af moeten schuiven en doen
wat zij moeten doen, namelijk ‘lezers maken’. Dautzenberg is het niet eens met Hawinkels.
Hij stelt in zijn bijdrage dat de hoeveelheid vakdidactiek weinig invloed
heeft. Je bent ; bevlogen’ of je bent het niet. Hij formuleert een
expliciet doel voor het literatuuronderwijs: “Het doel van
literatuuronderwijs is leerlingen in contact brengen met het beste wat de
taal heeft opgeleverd en hun algemene ontwikkeling bij te brengen.” Hij
gaat er daarbij van uit dat literatuuronderwijs juist wel is om iets bij te
brengen en niet om leerlingen tot iets te brengen, namelijk lezen. Waarom zou
iedereen moeten lezen? Hij acht de invloed die
de school uitoefent op het leesgedrag ook aanzienlijk kleiner dan overwegend
wordt aangenomen. Je brengt niemand van het lezen af, hoe saai de lessen ook
zijn. Kanttekeningen Vanuit onze leraarspraktijk
plaatsen we enkele kanttekeningen bij deze openbare discussie. Wat opvalt is
dat zowel Ruiter als Hawinkels voetsstoots aannemen
dat literatuuronderwijs noodzakelijk is. Ze formuleren echter geen doel. De
vraag waarom het vak gegeven moet worden komt niet aan de orde. Ruiter
beweert dat bevlogenheid van de docenten voldoende is om leerlingen te
interesseren voor literatuur(geschiedenis). Dat is volgens ons nog maar de
vraag. Is het loslaten van de ‘canon’ de oplossing? Vinden
leerlingen het dan ineens leuk boeken te lezen over ‘inhouden die
pubers helpen bij het volwassen worden’? Het uitgangspunt is te
waarderen, de verbanden die Hawinkels legt, durven
we te betwijfelen. Dautzenberg suggereert dat lesgeven niet moeilijk is.
Abstracte begrippen zo uitleggen dat ze gaan leven voor de leerlingen is geen
eenvoudige zaak. De splitsing die Dautzenberg
aanbrengt tussen enerzijds het doceren van literatuur en
literatuurgeschiedenis en anderzijds het leesplezier lijkt ons zinnig. Zijn
afzwakking van de invloed die school zou uitoefenen op het leesgedrag is niet
helemaal juist. Lezers ‘van huis uit’ zul je inderdaad niet
helemaal van het lezen afkrijgen, maar ‘bijna-lezers’
zul je er ook zeker niet toe brengen om wel te gaan lezen als je vreselijk saaie lessen geeft.
Het gaat ons dus wat ver om te stellen dat school nauwelijks invloed heeft op
leesgedrag. In deze discussie is een
aantal aspecten nog niet aan de orde geweest. Hawinkels
propageert ‘het aansluiten bij de belevingswereld’ van de
leerlingen om ze daadwerkelijk leesplezier te bezorgen. Hawinkels
verzuimt hierbij ideeën voor de praktijk te geven. Bovendien zou volgens
ons het leesplezier van de docent hier ook bij betrokken moeten worden. Leest
u na al die jaren nog graag een Nederlandse roman? Bent u in staat met
plezier de favorieten van uw leerlingen te (blijven) lezen? De lespraktijk moet
uiteindelijk vooral leiden tot inzicht in wat lezen voor iemand kan
betekenen. Het lezen van literatuur heeft op zich geen direct nut maar kan
wel verrijkend werken. Je kunt er iets van leren ook al is het moeilijk
nauwkeurig onder woorden te brengen wat dat precies is. Daarom moet in het
literatuuronderwijs het idee overgebracht worden dat lezen een waardevolle en
belangrijke activiteit is. Hoe doe je dat? Dit probleem blijft in de discussie
ten onrechte buiten beschouwing. Dat is jammer omdat het om een belangrijk
probleem gaat. Niet alleen leerlingen zelf maar ook hun ouders beschouwen het
lezen van literatuur als tijdverspilling. Het bieden van weerwerk tegen zulke
opvattingen is een moeilijke opgave, Willen we onze culturele
waarden overdragen? Zijn die van alle tijden? Is het noodzakelijk dat de
generatie(s) na ons op dezelfde wijze leven als wij? De tijdgeest is
veranderd, misschien moeten we ons daarbij neerleggen. In verband met de
spellingkwestie vraagt Berits (Moer 1980/3) zich af wie zich eigenlijk druk maakt over deze
problematiek. Of dat niet beperkt bleef tot schoolmeesters. Is dat wellicht
hier ook het geval? Zijn wij cultuursnobs die
onze eigen liefhebberijen zo belangrijk vinden dat we ze willen overdragen?
Als 40 procent van de HAVO-leerlingen nooit een
literair boek leest, 15 procent minder dan één literair werk
per maand leest (2), waar moeten we dan een oplossing zoeken? In het
literatuuronderwijs zelf? Of misschien in de afschaffing ervan? Het literatuuronderwijs op onze school Om de
enquêteresultaten die hieronder volgen in een kader te kunnen plaatsen,
schetsen we een beeld van ons literatuuronderwijs, met de volgende
uitgangspunten:
Het
cognitieve aspect. Er wordt kennis
overgedragen (literatuurtheorie en – geschiedenis, cultuurgeschiedenis,
etc). De leerlingen leren argumenten te hanteren
met betrekking tot de beoordeling van literatuur en lectuur. Het
creatieve aspect. Wij proberen de
leerlingen hun eigen creativiteit te laten ontdekken en ontwikkelen aan de
hand van de literatuur. Ervaringsleren. Het onderwijs moet aansluiten bij de eigen
ervaring van de leerling en die ervaring zoveel mogelijk verrijken. De
leerling leer zichzelf kennen.
Waarom hanteren we deze
uitgangspunten eigenlijk? Ze lijken vanzelfsprekend, behalve misschien
uitgangspunt 1a Ze blijken ook prettige richtingwijzers in de praktij. Ze
noodzaken je duidelijke keuzen te maken. Ze dwingen je bij leerlingen te
blijven. Ze zijn in de loop der jaren tot overtuiging gegroeid. Maar moet een
leerling wel iets van literatuurgeschiedenis en literatuurtheorie weten?
Volgens ons wel, zolang de leerlingen maar niet opgeleid worden tot
wandelende encyclopedietjes. Zorgvuldig gedoceerde en gedoseerde kennis kan
de kwaliteit van het lezen en dus het leven verbeteren. Beginsituatie De leerlingen die onze
havo/mbo-opleiding (4e en 5e klas) gaan volgen, komen voor 95 procent van
de mavo’s uit Den Bosch en omstreken. Ze hebben wat literatuurmethode
betreft dus een zeer verschillende achtergrond. Ook het aantal boeken dat
verplicht gelezen moet worden, verschilt sterk per mavo. Sommigen hebben maar
een paar boeken hoeven lezen, anderen wel vijftien. Veel mavo’s laten
slechts jeugdboeken lezen, anderen vragen om lijsten met ‘echte’
literatuur. Aan het begin van de vierde klas laten we onze leerlingen in een
brief aangeven wat de ervaringen met het vak Nederlands zijn. Dit schooljaar
hebben we de leerlingen gevraagd aan te geven of ze graag lezen. Hieruit
bleek dat ca. 35 procent van onze nieuwe leerlingen graag leest. Boekenlijst De leerlingen lezen in 4-
en 5- havo 25 boeken. De meeste boeken van de mavo mogen opnieuw gebruikt
worden. Alleen, er mogen slechts 5 van de boeken van de 25 boeken vertaalde
werken of jeugdboeken zijn. (Die vertaalde boeken mag een leerling echter
niet in de oorspronkelijke versie op de lijst voor de vreemde talen hebben.)
We stellen geen eisen met betrekking tot de perioden of stromingen waar de
boeken onder vallen. De boeken moeten voor minimaal 16 verschillende auteurs
zijn. De boeken mogen onder fictie vallen. We doen echter niet moeilijk als
de leerling graag de een of andere biografie of autobiografie wil lezen. Er
moeten enkele ‘pittige’ boeken op de lijst staan. Met andere
woorden de lijst mag niet zo licht van niveau zijn dat hij bij het eerste
beste zuchtje wind het raam uitwaait. We gaan echter zo veel mogelijk van de
smaak van de leerling uit. Bijna alles waar hij mee komt, keuren we goed. Dus
ook Bloemen op zolder van Virginia
Andrews wordt geaccepteerd. Uiteraard proberen we het betere werk aan te
prijzen. De leerlingen mogen al aan het einde van de 4e klas
(mondeling) schoolonderzoek over de eerste 12 boeken doen. De meeste doen het
echter pas in het 5e leerjaar. De laatste jaren laten we
de leerlingen de eerste twee boeken niet zelf kiezen. Dit doen we vanwege het
inoefenen van de verwerkingsopdrachten. We proberen de klassikaal te
behandelen boeken zo te kiezen dat een aantal weifelende lezers over de
streep getrokken wordt. Dit jaar hebben de leerlingen allemaal Uit de school geklapt van Jekkers en Meinderts en Kinderjaren
van Oberski gelezen beide boeken werden door de meeste leerlingen erg
gewaardeerd. Voorafgaande aan het lezen van Uit de school geklapt hebben we de lessen aan het verschil tussen
literatuur en lectuur besteed. Vervolgens hebben de leerlingen met behulp van
de literatuurmeter beredeneerd en uitgerekend hoe literair een ieder het boek
vond. (U vindt de literatuurmeter in Gielen 1984 en
een voorbeeld van een uitwerking van een leerling in Buys
1986). Naar aanleiding van Kinderjaren hebben de leerlingen een verwerkings- of creatieve opdracht gemaakt en hun
leeservaring op papier gezet. (Zie respectievelijk bijlage 1 en 2). Vervolgens kiest de
leerling een boek waarbij hij gegevens over de auteur denkt te vinden. Hij
selecteert de voor het betreffende boek relevante gegevens. Hij maakt verder
volgens de instructie een uitreksel met alles erop en eraan. In het verdere
schooljaar levert hij driemaal een lijstje van de drie gelezen werken. Bij
een van die werken heeft hij steeds een creatieve opdracht en
‘leeservaring’ gemaakt. In de 5e klas
leest de leerling de laatste 13 boeken. Bij twee boeken maakt hij een
literatuurmeter en bij vier boeken een creatieve opdracht plus leeservaring.
De leerling moet bovendien voor alle auteurs relevante biografische gegevens
verzamelen. Hij moet daar op het schoolonderzoek ook over kunnen vertellen.
De leerling kan op elk gewenst moment het schoolonderzoek doen, maar op het
laatst in maart/april. Op de schoolonderzoeken worden uiteraard ook de
schoolopdrachten besproken. Literatuurgeschiedenis en –theorie We geven de leerlingen een
globaal overzicht van de Nederlandse literatuurgeschiedenis en we gaan dieper
in op een aantal capita selecta. Op
deze manier hopen wij voldoende oriëntatie te geven zodat een
geïnteresseerde leerling zelf de weg kan vinden in de
literatuurgeschiedenis. Wij vertellen bijvoorbeeld enkele middeleeuwse
verhalen en op een paar werken gaan we dieper in. De leerling maakt met
enkele fragmenten in het Middelnederlands kennis. Dit jaar kwamen die uit Karel ende Elegast en de
gecroonde leersse. Voor het geven van een
breder cultureel historisch kader werken we samen met de secties vreemde
talen. We hebben bijvoorbeeld een gemeenschappelijk chronologisch overzicht
van stromingen gemaakt, en we streven ernaar gelijk op te werken. We proberen de literatuur
zo veel mogelijk aanschouwelijk te maken via opdrachten als het bakken van
een middeleeuwse taart of het vertonen van een tv-bewerking van bijvoorbeeld Wardenar. Bij de onderwerpen uit de latere
perioden willen we zo veel
mogelijk aansluiten bij de eigen ervaringen van de leerlingen. Het
naturalisme begint bijvoorbeeld met een schrijfopdracht “Hoe komt het
dat je bent zoals je bent?” Bij het surrealisme beginnen we met een
geleide fantasie of met dromen. De capita
selecta sluiten soms aan bij een thematisch project waar we mee bezig
zijn. Zo hebben we bijvoorbeeld bij het onderwerp ‘aanpassing of
verzet’ oorlogsliteratuur behandeld. Wat betreft poëzie
behandelen we enkel veel voorkomende begrippen en verder proberen we
interesse te kweken of te bevorderen via creatieve opdrachten, al dan niet in
groepsverband. Leerlinguitwerkingen van een
opdracht naar aanleiding van J.J. Slauerhof leidden tot een tentoonstelling van het werk.
Literatuurtheoretische aspecten komen verder bij de opdrachten voor de
boekenlijst aan de orde. Tot zover onze
uitgangspunten. Hieronder volgen de uitwerkingen van de enquêtes van
onze huidige vijfdejaars gevolgd door die van de oud-leerlingen. Enquête huidige 5-havoleerlingen In het begin van het schooljaar hebben we 17- leerlingen gevraagd om onderstaande vragenlijst in te vullen. Het totaal aantal 5-havoleerlingen is 221. Ze hebben de lijst anoniem ingevuld. Momenteel geven drie docenten les in de eindexamenklassen. De percentages zijn naar hele cijfers afgerond.
a.
literatuurmeter -
6% b.
creatieve opdrachten -
82% c.
uitreksel -
12%
a.
literatuurmeter -
9% b.
creatieve opdrachten -
20% c.
uitreksel -
71%
a.
leuk -
22% minder
leuk -
57% niet leuk -
21% b. belangrijk -
17% je hebt er wel
iets aan -
64% onbelangrijk -
19%
meer -
46% minder -
7% gelijk -
47%
ja -
28% nee -
72%
vrij -
52% tamelijk
vrij -
44% klein
beetje vrij -
4% niet
vrij -
1%
ja -
62% nee -
20% anders -
18%
ja
-
29% nee -
71%
ja
-
52% nee -
40% geen
antwoord -
8%
ja
-
28% nee -
72%
ja -
85% nee -
15% Enquête oudleerlingen We
hebben de leerlingen die in de schooljaren 1985-1986 en 1986-1987 in 50havo
zaten, vragenlijsten toegestuurd. We hebben van elk jaar willekeurig 100
leerlingen aangeschreven, ook gezakte leerlingen. We kregen 115 ingevulde
lijsten terug. (5 brieven waren niet bestelbaar, dus de respons was ca. 60
procent). We kozen voor deze leerlingen omdat de betreffende leerlingen lang
genoeg van school af zijn om de nodige afstand te nemen, terwijl wij
verwachtten dat ze zich nog voldoende van de literatuurmetermethode
zouden herinneren. Een prettige bijkomstigheid is dat aan de
eindexamenkandidaten 6 docenten hebben les gegeven, zodat men een beter beeld
krijgt hoe de literatuurmethode gemiddeld uitwerkt. De
leerlingen uit deze jaren hebben ook 26 boeken moeten lezen. Ze hebben bij
elk boek een opdracht moeten maken (gemiddeld 3 literatuurmeters, 2
uitreksels en verder creatieve opdrachten + leeservaring.) Hieronder volgen
de vragen en de antwoorden. De percentages zijn naar hele cijfers afgerond.
ja,
1 boek per week -
16% ja,
1 boek per maan -
32% ja,
1 boek per kwartaal -
22% nee,
nooit -
15% soms -
6% wisselend -
2% geen
tijd -
2% lees
alleen vakliteratuur/ lees
alleen in de vakantie -
1%
ja,
op een positieve manier -
38% ja,
op een negatieve manier -
7% nee,
mijn leesgedrag is hetzelfde gebleven -
51% geen
mening -
4% Degenen
die positief zeggen te zijn beïnvloed, geven in hun motivatie aan bewuster,
intensiever of nieuwsgieriger te zijn gaan lezen. De
mensen hebben een hekel aan lezen gekregen vanwege de grote hoeveelheid
boeken die ze moesten lezen.
literatuurmeters -
17% creatieve
opdrachten -
69% uitreksels -
14% Uit
het commentaar van enkelen blijkt dat we het alternatief ‘geen’
hadden moeten toevoegen. Dat zou mogelijk 14% gescoord hebben.
literatuurmeters -
33% creatieve
opdrachten -
32% uitreksels -
27% geen
antwoord -
8%
ja -
55% nee -
27% geen
mening -
18%
erg
vrij -
37% redelijk
vrij -
58% een
beetje vrij -
4% niet
vrij -
1%
ja -
75% nee -
14% geen mening -
11% Degenen
die onze methode apprecieerden, gaven allerlei redenen op. De opdrachten
vertoonden veel variatie. Je was erg vrij. Je ging bewuster lezen. Je had
door de spreiding van de opdrachten de boeken op tijd uit. Bij
de nee-antwoorden wordt vooral als motivatie
gegeven dat het allemaal te verplichtend en te veel was. Sommigen vinden
lezen op zich niet leuk en dus de literatuurmethode ook niet. 8. Heb je indertijd alle boeken die op je lijst stonden, gelezen? (Je kunt het nu rustig vertellen.) allemaal -
59% de meesten wel -
29% zeker wel de helft -
6% slechts enkele -
4% geen -
1% 9. Heb je prettige herinneringen aan de literatuurmethode bij ons op school? ja -
49% nee -
23% geen mening -
28% Allerlei
motivatie wat betreft de prettige herinneringen: Bijvoorbeeld leuke
opdrachten, het was gezellig, middeleeuwse taart bakken was leuk,
interessant. Een oud-leerling merkt op dat er wel te weinig
literatuurgeschiedenis werd gegeven. De
meeste motivaties betreffende het nee-antwoord
houden in dat men het te saai vond of niet nuttig, ook al sloofden de leraren
zich wel uit volgens sommigen. Degenen
die geen mening hadden, konden zich vaak niet veel van de lessen herinneren. 10. Welke namen, termen e.d. uit de literatuurgeschiedenis schieten je nu spontaan te binnen. (Uitleg is niet nodig.) 41% herinnert zich niets. 59%
herinnert zich 1 of meer termen/namen. Termen
en namen die meer dan 2 keer genoemd worden, zijn: Van Eeden, impressionisme,
romantiek, dadaïsme, Wolkers, tachtigers, kubisten, magisch realisme,
expressionisme, Van den Vos Reinaerde, Hermans,
middeleeuwen, Marike van Nieumeghen,
Karel ende Elegast,
naturalisme. 11. Welke stroming vond je het leukst? impressionisme -
16% expressionisme -
18% dadaïsme -
3% andere (slechts 1 maal genoemd) -
9% geen
stroming -
54% 24%
van het totaal zegt niets meer te weten wat de betekenis van de
termen is. 12. Heb je nog tips of opmerkingen voor ons? geen
opmerkingen -
46% ga
zo door -
22% opmerkingen
zonder duidelijke strekking -
32% Een
citaat: “Misschien is het wel noodzakelijk de impliciete
veronderstelling dat literatuuronderwijs noodzakelijks i, expliciet te maken.
M.a.w. je kunt je wel bezighouden met de vraag hoe literatuuronderwijs
gegeven moet worden, maar is het niet verstandiger om je eerst af te vragen
of literatuuronderwijs wel nodig is. "Tja, Piet, je ziet wel, we blijven
nog steeds kritisch." Enkele conclusies De leeservaring die
leerlingen op schrift moeten stellen om ze zo langer bij een boek te laten
stilstaan, is ons inziens het belangrijkste aspect van wat een boek kan
bieden. Ze wordt echter niet door onze huidige leerlingen leuk gevonden, en
maar in lichte mate belangrijk gevonden. Oud-leerlingen zien het belang er
meer van in. (Zij beoordelen trouwens vaker anders dan de 5e klassers van nu.) Hierbij willen we wel opmerken dat de
meeste leeservaringen met zorg worden geschreven en ook aanmerkelijk
verbeteren in de loop van de twee jaren. Leerlingen brengen redelijk tot goed
onder woorden wat zij van een boek gevonden hebben. Daarbij stijgen ze uit
boven het niveau van ‘geen zak aan’ en ‘erg saai’. Het positiefste punt is
zonder meer het feit dat onze leerlingen vermoeden dat zij, als het niet meer
verplicht is na het behalen van hun diploma, met plezier zullen lezen. Het
argument dat het verplichten dodelijk is, wordt herhaaldelijk op de
vragenlijst bijgeschreven. Bij de enquête van oud-leerlingen komt dit
argument nauwelijks voor. Ook valt op dat ca. 85 procent van hen nog steeds
leest. Daar zijn we natuurlijk erg blij mee. Veel leerlingen konden
niet uil de voeten met de term ‘methode’. Deze vraag had
helderder gesteld moeten worden. Oud-leerlingen hadden minder moeite met deze
vraag. Zou leefervaring belangrijker zijn dan schoolervaring? Met betrekking tot het lezen
van boeken is misschien wel de belangrijkste conclusie dat de leerlingen de
verplichting als zodanig belastend vinden. De wijze waarop
literatuurgeschiedenis gedoceerd wordt, oefent niet veel invloed uit op het
leesgedrag, “Het blijft nu eenmaal een saai onderwerp”. Het lijkt of leerlingen leesplezier en
literatuurgeschiedenis ook daadwerkelijk scheiden. Dit zou pleiten voor een
nauwkeurige omschrijving van de eisen die gesteld worden t.a.v. literatuuronderwijs
binnen de nieuwe examenprogramma’s. vanuit onze visie zouden wij,
aansluitend bij Dautzenberg, de nadruk willen
leggen op de kennis van enkele stromingen, maar daarnaast zouden we zeker een
intensieve kennismaking willen arrangeren tussen leerlingen en boeken. Uit de laatste
enquête blijkt duidelijk dat kennis van de literatuurgeschiedenis zeker
niet blijft hangen. Het is trouwens de vraag of al die kennis er in veel
gevallen wel is geweest. Tijdens de lessen lijken de leerlingen niet
ongeïnteresseerd, maar als we naar de resultaten van de schoolonderzoeken
literatuurgeschiedenis kijken, blijkt dat men weinig kennis heeft. De laatste
cijfers van vlak voor Kerstmis waren voor ruim 40 procent onvoldoende. We
zullen het werk er niet bij geven, maar neemt u van ons aan dat het erg
eenvoudig was. Alleen leerwerk zou voor de meesten toch een voldoende moeten
opleveren. Daarnaast zien we dat het gemiddelde niveau van de opdrachten bij
de boeken erg goed is. Blijkbaar moet voor onze Havo-leerlingen lezen met
doen gecombineerd worden en niet met leren. Noten en literatuur
Buys, Ans, Literatuurmeter, ’n
havo-4-leerling aan het woord, in
Moer 1986/3, p 38 Dauzenberg, J.A., Lesgeven is helemaal niet zo moeilijk
, De Volkskrant, mei 1989 Gielen, P. Effe uitrekenen wat
ik van dat boek vind? Moer 1984/6 pag. 36 Hawinkels, Kloos, Leraren worden niet opgeleid om les te
geven. De Volkskrant, 9 mei 1989 Ruiter, Truus, De toekomst
van het literatuuronderwijs en het schrikbeeld van het nieuwe analfabetisme,
De Volkskrant, 28 april 1989 Bijlage Een eerdere versie van
deze opdrachten vindt u in Gielen 1984. Keuzelijst opdrachten
– vermeld altijd het nummer van je opdracht.
Bijlage 2 Leeservaring Je
leeservaring of je eigen mening moet je over elk gelezen boek voor je lijst
op papier zetten. Lengte minimaal een halve pagina. Het is de bedoeling dat
je je eigen mening zo goed mogelijk probeert te
beargumenteren met behulp van concrete voorbeelden uit het gelezen werk. De
literatuurmeter kan een hulpmiddel zijn bij het formuleren van je
leeservaring. Mogelijk kunnen ook onderstaande vragen je helpen. -
Hoe ben je
aan dit boek gekomen? -
Waarom ben je
het boek gaan lezen? -
Wat
verwachtte je toen je met lezen begon? -
Hoe kwam je
aan die verwachting? -
Is uitgekomen
wat je van het boek verwachtte? Licht toe. -
Hoe voelde je
je toen je het boek las? Waarom? -
Hoe voelde je
je toen je het boek uit had? Waarom? -
Voor wie
9voor welk publiek) is het boek volgens jou geschreven? Waarom denk je dat? -
Herken je gebeurtenissen
waarover het boek gaat? Geef concrete voorbeelden. -
Vind je het
verhaal echt? Waarom wel of niet? -
Kun je het
boek met andere Nederlandse boeken vergelijken. Met welke en waarom? -
Kun je het
boek met andere vertaalde boeken vergelijken. Met welke en waarom? -
Kun je het
boek met films vergelijken. Met welke en waarom? -
Welk stukje
van het boek heeft op jou de meeste indruk gemaakt? Hoe komt dat? -
Wat vind je
de mooiste passage uit het boek? -
Noem de
bladzijde en geef aan waarom je dat stukje zo mooi vindt. -
Wat vind je
het minst goede aan het boek? Leg
duidelijk uit. -
Raad je
anderen aan het boek te lezen? Motiveer je antwoord. |
|
|