|
|
Piet Gielen |
|
|
Lichtvoetige
gedichten |
↓ |
1 Achter het
front van de bus hangt het gezicht
van de chauffeur, zijn manen
zijn geknipt, zijn brullen
is beheerst achter glas, zijn jagen
is een kaartjestang. Ik stap
binnen met een
geldig kaartje. 2 Dit gedicht
is voor mijn roem, want zo lang
ik zoem, denk ik, als
ik zoem, ‘Ik
zoem’. De lezer
maakt er beelden bij , bij,
bij. Alleen in
een honingraat kon hij
wonen balancerend
tussen rituele dans
en honing.
3 De logica
van de voornemens
Dus: de mens is blij als hij zich niets voorneemt. 4 Een slak op
een trampoline komt hoger als iemand
anders mee springt. 5 Laatst zag
ik je een gordijntje openschuiven en ik keek
warempel even in je ziel Ik wist niet
of ik naar je mocht wuiven, of je dat
wel beviel. Laatst zag
ik je een gordijntje openschuiven. Je dacht dat
niemand je zag. Maar ik zag
je lieve lach als een
bloem in de ochtend wuiven. Ik werd
vrolijk als van bier en mijn
gezicht van was, niet verwend
met plezier trok vanzelf
in een grimas. Je zag mijn
ogen aan je gordijntje schuiven Toen was het
of je ogen mijn ogen begrepen en zeiden:
‘Kijk niet zo benepen. Pluk rustig een
roos, ik ben echt
niet boos. Toen ging
het gordijntje weer dicht. Mijn
hoofd werd heel licht, en ook mijn
voeten. Van dat
spontane groeten. |