|
Interview: Wim Rhebergen Contact: rhegie1@planet.nl |
|
Jan Lucker Schilder
en beeldhouwer
|
|
|
|
|
|
|
||
|
|
Tekenen en
schilderen is hem met de paplepel ingegoten. In het café-restaurant
van zijn vader was het altijd een drukte van belang en werd hij met
zijn broertjes en zusjes op een stil plekje neergezet met de mededeling: “Gaan jullie maar lekker tekenen!” |
|
||
|
|
|
|
||
|
|
Het café-restaurant was ooit begonnen
door zijn grootmoeder. Haar man, de grootvader van Jan,
overleed op jonge leeftijd. |
|
|
|
Jan Lucker: Sculptuur |
|
Hij had een lucratieve leerhandel en maakte
schoeisel o.a. voor de paters van het nabijgelegen klooster die in groten getale naar Steyl kwamen
om later de wereld te missioneren. Grootmoeder bedacht dat zij in plaats
van de leerhandel wel een restaurant zou kunnen runnen. Het was geen uniek idee. Bijna
iedereen deed dat. Tegelen kende in die tijd wel zo’n 90
cafés annex restaurants – tenminste
als men dat woord mag gebruiken voor de omgetoverde huiskamers waar men de
gasten ontving. Zij wilde dat haar restaurant zich van
al die andere zou onderscheiden: zij schonk ‘pils’ voor 11 cent per glas, in tegenstelling tot al die andere
waar ‘lagerbier’ werd getapt voor 10 cent. Het was meteen ook een goede schifting
van klanten – zij hoefde die ‘bezopen lui‘ van haar
concurrenten niet en zocht liever een nieuw, iets meer
vermogend publiek. |
|
||
|
|
Toen Jan in januari 1940 geboren werd,
was zijn vader de bezitter van een goedlopend café-restaurant, annex
feesttheater en danszaal. Er werd gegeten, gedronken, kaart
gespeeld. De bridgeclub had er zijn domicilie en
ook de dansschool vond er zijn onderkomen; de plaatselijke poëzieclub, die zich
richtte op de hogere cultuur, kwam er en er werd toneel gespeeld; voor het
Tegels Symfonieorkest werd er zelfs een orkestbak gebouwd. De organisatoren van de Passiespelen,
waar Tegelen beroemd mee zou worden, hielden er hun vergaderingen. De keuken van Pau (zijn vader heette
Paul) was een begrip. In het smalle achterkeukentje was het
altijd overvol. De tafels waren links en rechts tegen
de muur geschoven en het pad daartussen was bijna niet door te komen. Steeds was er een uitbundige
vrolijkheid. Er werd gepraat en gelachen, en ook
stevig gedronken en flink gerookt; niet zelden stond het er blauw van de
rook. De kleine Jan bewoog zich tussen al
die mannen - en ook vrouwen -, en had
geen idee van de grote namen om hem heen. |
|
||
Compositie – Jan Lucker Charles Eyck |
|
De
keuken van Pau In 1936 werd door het kleiwarenfabriek
Russell-Tiglia
het ‘Atelier voor Sierkeramiek’ opgericht en startte de 'industriële' productie
van sieraardewerk. En ook Flos-glasindustrie, een ander
typisch Tegels bedrijf, zocht creatieve mensen. Veel kunstenaars kwamen naar
Tegelen. Eindelijk viel er met hun werk iets te
verdienen. De zaak van Lucker
telde vijf kamertjes, waar overnacht kon worden. (Later niet meer, want het gezin Lucker werd steeds groter. Er werden zeven kinderen
geboren en die moesten allemaal een plek hebben.) Een van die mannen die bij de Luckers een kamer hadden, was Charles Eyck, wiens talent
op jonge leeftijd al werd herkend. Op 25-jarige leeftijd is hem de “Prix de
Rome” verleend. Tijdens de oorlog vond Sandberg, de latere directeur
van het Stedelijk Museum in Amsterdam, bij hem zijn onderduikadres. Jan: “Charles Eyck was een huisvriend.
Een bijzondere man. Hij was doof en had moeite met spreken en communiceerde
met tekeningen. Mijn moeder heeft hem ook wel eens mijn tekeningen laten
zien, maar wat hij ervan vond, weet ik niet. Ach die mannen interesseerden
zich niet voor zo’n jochie als ik.” Andere namen in de keuken van Pau
waren Karel Appel en Corneille. Anton Rooskens zat of bij ons of bij zijn broer Theo, bij
wie hij in de kost was en die de ‘Harmoniezaal’ beheerde. In de vijftiger jaren waren zij actief
in de Cobra-beweging en gaven de kunst daarmee een nieuwe wending. Hun ideeën waren echter al lang tevoren bij
ons in de keuken van Pau te horen. Er werd flink gediscussieerd. “Eigenlijk begon de Cobra bij ons in
de keuken!” zegt Jan. Verder: de beeldhouwer Wim Harzing met zijn Heilig Hartbeelden was er ook te vinden.
“Kijk, het ‘patronaal’ (religieus aardewerk
om in een muur te metselen) dat daar tegen de muur hangt, is van hem. Hij was
een grote, forse man, die zijn baard recht afknipte. Waarom hij dat deed,
weet ik niet.” Ook René Smeets, schilder en later directeur
van het atelier van sierkeramiek bij Russel-Tiglia,
was er vaak. Evenals Daan Wildschut, de maker van het
groot Willibrord- ziekenhuis mozaïek op het voormalige Tegelse
ziekenhuis, dat onlangs ternauwernood voor de vernietiging is gered. Dan was
er Jac. van Rijn, de maker van het Schinkemenke
(Venlo, 1953), die hem later nog beeldhouwles zou
geven. Andere namen waren Jean Sondeijker
- Het trappistenklooster Ulingsheide heeft nog een
beeld van hem – en Jacques van Mourik. Jan laat een
schilderij van Jacques zien. “Het is goed geschilderd”, zegt Jan. Een andere bekende naam in de keuken van Pau
was André van den Heuvel die ongeveer tien jaar was toen de oorlog uitbrak en
tijdens de oorlog het keramisch vak leerde bij Russell-Tiglia.
Ze noemden hem ‘Dries’. Na de oorlog toen hij furore maakte als
toneelspeler, nam hij zijn collega’s mee. En het was een geliefde plek voor
journalisten. Piet Stroeken van de Venlosche Courant en Cor de Neer, ook toentertijd een
bekende naam in de krantenwereld, waren er te vinden. De keuken van Pau was een ontmoetingspunt van
beeldende kunstenaars, toneelspelers en journalisten. |
|
||
Jan Lucker – compositie De kleurenexplosies van de Cobra zijn hem niet vreemd. |
|
Bevrijding Jan, inmiddels vijf jaar oud, weet nog hoe het
bericht binnenkwam dat Nederland bevrijd was. De buurman kwam aan het raam en zei: “De
Amerikanen staan in Kaldenkirchen.” Kaldenkirchen is een stadje bij Tegelen, vlak over de
grens. Tegelen werd vanuit het Oosten door de
Amerikanen bevrijd. Jan ziet het nog voor zich: Zijn één jaar oudere broer Louis liep toen op
krukken, want hij had zijn been gebroken. Na de oorlog bleef de zaak
floreren. Er volgden verschillende verbouwingen. Jan ging na de lagere school naar de MULO. De leraren kende hij vanuit het café. Hij was 15 jaar toen hij zijn diploma
behaalde. Als enige had hij ‘tekenen’ als examenvak. Hij ziet het nog voor zich: het was in Venlo
en hij moest aan een gammel tafeltje een kandelaar, een boek en een bril
tekenen. Hij kreeg een ‘8’ voor zijn prestatie. |
|
||
Joep Felder getekend
door zijn collega Flos |
|
Er lag een carrière voor hem in het
verschiet: hij zou de zaak van zijn kinderloze oom, de bekende keramist Joep Felder, kunnen overnemen. Overdag zou hij er kunnen werken en ’s avonds
zou hij kunnen studeren aan de kunstacademie in Eindhoven. Joep Felder werd
zijn leermeester. Het klikte echter niet tussen hen. Wat moest zo’n man met zo’n klein kereltje
die alles nog moest leren. Het idee van een door anderen uitgestippelde
toekomst beklemde Jan en dan nog wel met zo’n iemand die op zijn
zenuwen werkte. Hij wilde eigen keuzes maken. Het bedachte levensplan liep vast toen hij
met een flinke klap de deur dichtsmeet en riep: “Je kunt me wat!” Hij kwam wel op de Academie voor Industriële
Vormgeving (AIVE) in Eindhoven terecht. Zijn broer Louis studeerde daar ook en zijn
ouders hadden een goed contact met René Smeets, de directeur. Hij kreeg les van Jac. van Rijn, die hij kende
als een van de vrienden uit het café (beeldhouwen) en van Jan Gregoor en Kees Bol (schilderen). In de avonduren leerde Enno
Brokke hem tekenen. Jan voegt eraan toe: “De academie was toen
geheel gericht op ‘Bauhaus’. Toen ik later in Leipzig kwam, zag ik dat ze
daar precies hetzelfde deden als wat ik in Eindhoven had geleerd. Tijdens mijn studie koos ik voor ‘textiele
vormgeving’, het tekenen van patronen die tot een geheel gevoegd worden en
gebruikt kunnen worden bij het vervaardigen van producten. Matisse en Dufy in
Frankrijk deden dat ook. En tussen twee haakjes: in mijn schilderijen
is dat nog steeds terug te zien, het zijn patronen die ik creëer.” In 1957 kwam hij op de academie, vijf jaar
later (1962) studeerde hij af. Bij de uitreiking van het diploma lag hij in
het ziekenhuis. Een ongelukje. Een spiritusbrander ontplofte
toen hij samen met zijn studievrienden de later bekende beeldhouwer Arie Berculin en Huub Clerx aan het batikken was. Toen Jan de spiritus op zijn hoofd kreeg,
gooide Arie hem hevig geschrokken op zijn bed en duwde een deken over hem
heen waardoor Jan bijkans stikte. “Als ik toen niet teruggevochten had, was ik
er niet meer geweest!” stelt hij nu vast. De Hongaarse chirurg, specialist in
brandwonden, weerhield de zusters ervan om hem in te zwachtelen. En dan was er nog iets. Een oude vrouw, Truusje geheten, was er ook en zij had de gave dat zij pijn kon afbidden.
Bij het eerste stoplicht al, voelde hij niets
meer. Hij lacht: “Niemand wil het geloven!” |
|
||
|
|
Vervolgens werd hij opgeroepen voor de
militaire dienst. Twee jaar en twee maanden. Geneeskundige
troepen. Hij werd naar Kampen gestuurd. Hij was geen soldaat in hart en nieren en
maar werd wel opgeleid tot sergeant. De tweede dag na de voltooiing van de
opleiding , versliep hij zich. Hij ging ervan uit dat niemand het zou
merken. En eigenlijk was dat ook wel een beetje zo. Toen zij hem onderbrachten bij de staf en hij
onder de directe verantwoordelijkheid kwam te staan van een kolonel, die
tevens arts was, verscheen hij slechts een enkele maal op het appèl. Door zijn werk had hij een soort vrije
positie gekregen. Als administrateur deelde hij de manschappen
in – en officieren hadden daardoor een soort
belang om met hem op goede voet te staan. |
|
||
Jan
Lucker – vroeger werk |
|
Na zijn militaire dienst wilde hij voort als
‘zelfstandig kunstenaar’, maar in feite werkte hij gewoon in de zaak
van zijn vader. Hij was kastelein en kok – en leerling in de dansschool: hij danste met
zijn zusje ballroom. Tot die ongelukkige nacht in 1976 toen de
brand uitbrak. Er was een groot feest geweest. Hij liep nog door de zaak om alles te
controleren. Waren alle asbakken leeg en deuren goed gesloten?
Hij vertrouwde het niet helemaal. Was het een soort voorgevoel? Hij ging nog eens kijken, maar hij kon niets
ontdekken. Maar ineens was er vuur en zag hij hoe de vlammen wild om zich heen
grepen. Het brandde als een tierelier. De dansvloer uit 1924 was een en al hout en
een gewillige prooi. De brand moest aangestoken zijn. Eerder was ‘Het Wapen van Tegelen’ op
eenzelfde manier in vlammen opgegaan. Het dorp gonsde van de geruchten. De dader is nooit gepakt. Het restaurantgedeelte, dat bij de brand
gespaard werd, ging de andere dag gewoon open. Er waren reserveringen en de gasten stonden
aan de deur. Tijd om alles te verwerken was er niet. Na ongeveer een half jaar was Jan uitgeput. De zaak werd overgenomen door zijn broer en hij verdween samen met zijn vrouw uit
Tegelen. Zij bivakkeerden een tijd lang in een
vakantiehuisje in Arcen in een leeg vakantiepark. Het was midden in de winter. Hij zegt: “Ria, mijn vrouw bewonder ik. Zij
ging door. Ik zat er alleen maar. Versuft. Ik kon niet
meer nadenken. De grote toneelgordijnen die ik had
ontworpen, mijn trots kun je zeggen, waren weg. Evenals mijn schilderijen en tekeningen. Mijn atelier - ergens onder het toneel - was
volledig verwoest. Wat moest is doen? Ik had geen inkomsten en was afhankelijk van
een uitkering. Wie wil dat nou?” “Weet je hoe ik eruit gekomen ben? Door rust en stilte. Op het vakantiepark was geen mens en
geleidelijk word je sterker. Je begint weer te zoeken en te bewegen. Na drie maanden zijn we uit het vakantiepark
vertrokken en verhuisden we weer naar Tegelen. Yvonne, ons tweede kind, werd geboren. Maar het duurde nog wel even voordat ik weer
dingen begon te maken. Een wonder.
Het gebeurde op de verjaardag van mijn dochter.
Ria had wat klei gehaald waarmee de kinderen
op het verjaardagsfeestje wat konden knutselen en als vanzelf begon ik ook. Ik maakte een portret van mijn jarige dochter
en daarna van mijn andere dochter.” |
|
||
Jan
Lucker – kerststal 2014 |
|
Hij ging weer aan de slag. Hij werd aangesteld als bedrijfsleider bij de
restaurantketen van de Routiers. Het was een drukke baan, die weinig tijd
overliet aan zijn kunstenaarspassie. Aan een zelfstandig kunstenaarsbestaan dacht
hij niet meer. Totdat hij In 1997 met de vut ging. Sindsdien wijdt hij zich onbelemmerd aan
beeldhouwen en boetseren, schilderen, lesgeven en is sinds 2011 ook de bouwer
van de kerststal in het voormalige trappistenklooster Ulingsheide.
Hij exposeert tegenwoordig regelmatig. |
|
||
|
|
|
|
||
Vaak felle, krachtige
kleuren, met veel nuances en subtiliteiten |
|
Zijn
werk – een beschouwing Zijn non-figuratieve schilderijen munten uit
door een fascinerend kleurgebruik. Tijdens zijn studie ‘textiele vormgeving’ had
hij al met kleur geëxperimenteerd en de kracht van kleuren ontdekt. De kleurenexplosies van de Cobra zijn hem
niet vreemd, maar bij Jan zijn ze toch anders. De vaak felle, krachtige kleuren, met veel
nuances en subtiliteiten, zijn vergeleken met de Cobra-schilders
intuïtief gecontroleerd, evenwichtig en harmonisch, met figuur en
achtergrond. De schilderijen hebben geen titel. Titels geven volgens Jan te veel richting en
perken de verbeelding van de kijker slechts in. Iedereen mag zien wat hij ziet. Kijken is een creatief proces. De betekenis van het schilderij wordt gegeven
door de kijker; de kunstenaar reikt slechts het materiaal
aan. Deze bescheidenheid is de basis van het
universum waarvoor het schilderij staat, een rijk van vrijheid en emotionele
rijkdom. Het schilderij overstijgt daarmee het
decoratieve. Kneden, boetseren, vormen – liggen ten
grondslag aan zijn werken van brons en keramiek. Zijn sculpturen van klei lijken in zijn
handen vanuit de aarde omhoog te klimmen tot een eigenzinnig bestaan. Er is niet zoveel moeite voor nodig om hen
als representanten van de onderaardse bestaansdynamiek te zien, krachten en driften die we slechts vermoeden,
maar die ongetwijfeld het leven vorm
geven. Ze zijn in de visie van Jan niet per definitie
boosaardig en luguber, maar ook vrolijk, vriendelijk en
vriendschappelijk, speels en altijd met een eigen karakter. We zien in de dynamiek van de creaties de
vormgevende handen van de kunstenaar, de handdruk, het stempel. Daarom zijn ze typisch ‘Jan’. In zijn werk met brons zien we dit ook terug,
maar deze werken zijn vaak sierlijk en
bevallig. Kenmerk voor al het werk van Jan zijn de
lijnen en vormen die voortkomen uit zijn innerlijke natuur. Het zijn nooit harde, rechte lijnen, maar
rond, gebogen en gekromd – als de natuur zelf. Zijn werk is daardoor nooit statisch. We zien hem schilderen in een videofilmpje
dat op zijn website staat. Het Toschmakov
Ensemble speelt en Jan schildert. Klank en beeld komen als vanzelf voort uit
eenzelfde beweging, een onderliggend dynamiek. Het proces waarvan Jan onderdeel is, heeft op hem een weldadige invloed. Er is een reeks schilderijen die hij de
‘nachtschilderijen’ noemt. Ze zijn ontstaan in de negentiger jaren toen hij na de crisis weer begon te
schilderen en hij van zijn broer een schildersezel
kreeg. In het donker van de nacht, wanneer de onrust van de dag wegebt en de stilte nederdaalt, mengt hij de verf en schildert. |
|
||
11
september 2011 |
|
Het is een geheimzinnige vitale wereld waarvan we de naam niet kennen. Hij schrok op 11 september 2001 van het schilderij dat hij die dag maakte. Toen hij ’s avonds de torens van de het
Wereldhandelscentrum in New York op de televisie zag vallen, wist hij wat hij had getekend zonder te weten van de gebeurtenis die de het begin van de 21-e eeuw zou
tekenen. “Ik wist niet dat ik dat in me had!” zegt hij
met enige verbijstering. |
|
||