Wim Rhebergen Gedichten en verhalen ► Home ► Contact:
rhegie1@planet.nl |
|
|
Grijze wolken. IJle klanken die weggaan. Wit is het water. |
|
|
|
|
|
|
Gespreksfragmenten I A. Ik heb zere voeten.
Ik heb de hele dag gelopen.
Zie maar! B. Ik heb geen handen
om te masseren.
Ik heb geen mond
om te kussen.
Als ik kijk,
kijk ik liever niet. A. Ja, zo is er altijd wat. II Ik heb zere voeten. Hak ze maar af. III Daar liggen spoorrails. En daar! En daar! Als stemmen op het water. Ze raken elkaar, ze raken elkaar ook niet. Wat als de treinen komen? Waar ik sta? Ik wacht en u mag mij elke dag wel vragen of ik er nog ben. IV Kijk je? Kijk je als je kijkt? Roep je als je zwijgt? Zachtjes zal ik je het toefluisteren: Laten we het lichaam opbergen diep in een kast zodat niemand het vindt. Laten we zonder dat lichaam lopen, zonder het zweet en het vuil van alledag, zonder het onnutte zand van het land, zonder pijn. Laten we lichaam niet-lichaam lopen: parmantig, zuiver, naakt, als mensen die nooit geboren zijn. V Heb ik nog een bondgenoot in de doden? Mijn doden waren al zo zwak en zonder lust toen ze nog bij mij waren. Ze sloten het liefst hun ogen en wilden alleen gelaten, de wereld verzwijgen - Ik heb
geen woord gezegd. VI Als we dit stokjes noemen... We leggen het ene stokje op het andere stokje. We knopen die stokjes tezamen en kijk: we hebben een handwerk gemaakt. We zetten het op een tafeltje in de kamer. |
Gewone mensen Onder deze stad ligt een andere stad en daaronder nog een andere. In beide steden hebben mensen gewoond, hun namen zijn we vergeten. Toch hoeven we niet bang te zijn. Het waren gewone mensen, werken, eten en naar bed gaan, nu zijn ze dood. Hun kinderen zijn ook al dood en de kinderen van de kinderen eveneens. Het waren gewone mensen, van hun bestaan hoef je ook eigenlijk niets te weten. Levensloop Hoe liep zij te vliegeren op het hoge zand. En een dag later liep zij in de stad goud te baggeren. Nog een dag later dreef zij op het water van de gracht en we hoorden het geschater van haar lachen. Mevrouw Van Velzen Ze droomde een
kale trap. Ze viel. Ze
lachte. Ze bond een lap
voor haar ogen. Meneer Cornelissen Hij timmert een
hok van de tijd. Niet omdat ik
bang ben of ongelukkig, maar - zegt hij
- het zit nu
eenmaal in mij: meten, zagen en
spijkeren. Ach, jij weet natuurlijk
wel wat timmeren is. Meneer Wevers Hij bouwde een
hutje van stro op het strand
van zijn relatie. Even nam hij een
trekje van een sigaret en even liet hij
het water komen. Maar daarna
doofde hij snel de peuk en duwde hij het
water terug. Victor Wil je de bedden
leren kennen die ik zo
talrijk voor je heb opgemaakt? Loop dan
zachtjes met me mee en ga naast me
liggen - vijf minuten, tien minuten, of
nog langer als je wilt. De man met
de droeve geest Alleen de man met de droeve geest blijft
achter. Wie heeft de verschrikkelijke dame aan zijn
bed gezet? Hij bidt en schrijft geheime tekens in de
lucht. Hij stenigt de tijd. Een oude nacht
overvalt hem, maar de dood wacht hem niet. |
Filosofie Wat heb je aan bezit? Wat bezit je aan het hebben? Maar wat als je geen huis hebt? Of geen kind? Geen geld? Geen vader, geen moeder? Geen leven, geen vakantie? Moraal: Wie
heeft, kan geven, Wie
geeft, heeft en
wie heeft, heeft meer. Terug
naar Socrates Socrates is de eerste. Socrates is de lastigste. Socrates is iedereen. En toen werd Socrates sterfelijk. Nogmaals, wie een vriend van het
denken is, begint bij Socrates. Geluk Geluk is zoiets als goud, het begint met een g en het is veel waard. Geluk is meer waard dan goud. En daarna is het denken onbestemd. De slaap is goed als men vertrouwt
dat alles goed is en goed komt of onherstelbaar voorbij is. Lieve
vrienden Lieve vrienden, deze wereld bestaat uit plaatsen, Boven is niet beneden, voor is niet achter. Rechts is niet links en men is hier en niet ergens
anders, De wereld is van gisteren of van vandaag, en op een toekomst mag men hopen. Ongetwijfeld bestaan er tovenaars en dan vallen alle plaatsen en
tijden in elkaar. Lang leve de tovenaars! |
Eens 1. Eens
begint de mens in dit huis te
wandelen, en te slapen om op vreemde tijden weer
wakker te worden. Er
zijn stemmen die je naam roepen. 2. Ik
ben een vrouw. Kent
u vrouwen? Weet
u wat een vrouw soms kan voelen? Ik
zeg dat u dat niet weet . Een
vrouw ziet dat u mooie ogen hebt! 3. Oudewijvenpraat
hier. Maar
u bent zo niet. U praat verstandig. U
bent eigenlijk iets te verstandig om
van te houden. Daarom,
ik bedoel maar.... Op
sommige momenten zou ik met
u willen praten, maar vandaag even niet. Informeert
u morgen nog maar eens. 4. Zijn
hoofd is één grote sneeuwstorm. Soms
proest hij alles onder. Alles
nat en smerig en heel erg
verdrietig. Hij
stinkt ook. Een
oude, vieze man is hij. Ik
zal maar niet zeggen dat ik van hem houd. 5. Plassen
en poepen gaat hier de hele dag maar door. En
de meisjes krijgen aan de lopende band kinderen. Hun
mannen moeten wel heel actieve wezens zijn. Had
ik maar zo’n man. 6. Ik
ken een versje dat ik op school geleerd heb: Ozewiezewoze
wieswalla kristalla Kristoze
wiezewoze, wieze wies,
wies, wies. O,
was Wies maar wijs, dan
had ze niet zo gevloekt en
het kristal in de afvalbak gemieterd.
7. De
mensen die hier rondlopen hangen
ondersteboven aan het plafond. Hun
voeten zijn vastgeplakt aan de hemel en
hun ogen kriebelen over mijn huid - die
ogen zien alles. 8. Je kent me niet. Je doet alsof. Prrt! Prrt!
|
|
Ufo Een
ufo landt voor mijn huis. De
bel rinkelt. Ik doe open. Of
ik wil meegaan? De
nacht valt. Ik droom. Ik
droom over mijn moeder en vader en het buurmeisje, dat met me trouwen wil. Wijzen uit het oosten Wijzen uit het oosten, mijn vader en twee van zijn vrienden op een fiets: een foto
in het fotoalbum ver voor mijn tijd. Kermis in het dorp: vrolijkheid, gekkigheid, eeuwigheid. "Altijd deurgoan, Anders stao 'j stille", zei
hij. Laat in de avond hoorde ik nog enkele mensen praten. Het ging over een goede vriendin die toch niet zo’n goede vriendin was en over een man die beter was dan de mensen dachten. Toen werd het weer stil. |
's Nachts, in zijn kamer, is de wereld buiten en is hij de ziel van zijn bestaan, Hij weet het en het staat ook in de boeken die hij leest,
geschreven. Hij twijfelt niet, want waarom zou hij twijfelen aan wat hij zelf heeft
geschreven? In alle boeken die hij leest, herkent hij zijn eigen hand. In letters moet men geloven evenals in punten en komma's, in cijfers en getallen, en in de noten van een melodielijn moet men geloven. Men moet geloven in de rechte lijn en in de kromme lijn, in het wankele evenwicht dat stand houdt en in het schietlood van het zelf. En nog meer moet men geloven, voorbij de grenzen van het universum, voorbij dat wat denkbaar is, en
voorstelbaar, men moet geloven tot men niet meer weet wat men gelooft en dan
nog moet geloven. Men moet geloven tot de vogels weer beginnen te fluiten en er
een nieuwe dag begint. En als de dag eindigt moet men opnieuw geloven. |
Geachte lezer, zoals iedereen weet is er bij je geboorte altijd een jaloerse heks of een boze tovenaar die een vervloeking over je uitspreekt. Later zie je vreemde woordballonnen als boze zonnen boven het landschap staan. Het landschap draagt je naam, maar wat is je naam waard als het licht duister is? |
In
Memoriam I Kamperfoelie
in de avond, de
nachtvlinder in haar mond, hoge
benen in de vergetelheid. In
Memoriam II Een
verdwaald onweer in onze dromen, waarin
wij beiden door het vuur werden geslagen. Een
hand die streelt , houdt vast. In
Memoriam III Ik
moet haar niet vergeten, kordaat
als ze zat in
de tengere stelen van
een eendagsbestaan. De
pijn vouwde ze in
een vlinder die
weg fladderde. Haar
zwijgen was het hart van
een avondbloem. In Memoriam IV De
rat zat in haar rug en
het knagen kon men horen als
zij wankelend over de schreef van
de ochtendzon ging, elke dag opnieuw. |