Wim Rhebergen Interview Loekie Rijnders en Jan Ockeloen
► Dagboekbrieven
Berlijn 1943-1944 van Harm Waterborg ► Interviewoverzicht
► Home ► Contact: rhegie1@planet.nl |
|
Bijlage bij
het met interview Loekie Rijnders en
Jan Ockeloen Citaten
uit de Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945 |
|
|
|
Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945 Verslag houdende de uitkomsten van het onderzoek DEEL 6 A
en B DE VERTEGENWOORDIGING
VAN NEDERLAND IN HET
BUITENLAND HET BELEID
TEN AANZIEN VAN DE NEDERLANDERS, DIENTENGEVOLGE
VAN DE OORLOG HULP VAN NODE HADDEN (PUNTEN L EN
M VAN HET Enquêtebesluit) verslag en Bijlagen Staatsdrukkerij- en uitgeverijbedrijf / 's gravenhage 1952 |
|
Bijlage 34 Rapport van 5 Juli 1945 van
de heer A. Millenaar over de
behartiging van de Nederlandse belangen in Duitsland gedurende de oorlog - afkomstig uit het Archief van het
Ministerie van Buitenlandse Zaken. Blz. 120 Wanneer
men de vraag stelt, of de Nederlandse regering in de Meidagen van 1940 in de
keuze van het land, hetwelk werd aangezocht om gedurende de oorlog hare
belangen in Duitschland waar te nemen, gelukkig is
geweest, kan deze vraag m.i. bevestigend worden beantwoord. Allereerst is -
wat natuurlijk aanvankelijk niet kon worden overzien - Zweden als een van de
weinige landen ter wereld buiten de strijd en daardoor tot het laatst toe in
staat gebleven, zich als onze Beschermende Mogendheid in de vijandelijken staat te handhaven. ....... blz. 121 Naarmate
de oorlog langer duurde en lijdelijk verzet in Nederland toenam, breidden de
werkzaamheden der Afdeeling B (= de Schutzmacht afdeling van de het Zweedse gezantschap) zich
meer en meer uit. Het aantal Nederlandsche krijgsgevangenen in Duitschland, dat aanvankelijk slechts uit de
beroepsofficieren bestond, werd later door de reserve-officieren,
onderofficieren en manschappen met bijna 10.000 aangevuld. Van de studenten,
die weigerden Hitler's loyaliteitsverklaring te onderteekenen, kwamen er rond 4.000 naar Duitschland. Het aantal dwangarbeiders nam
van dat tot dag toe en steeds meer landgenooten
werden in Duitsche concentratiekampen, tuchthuizen
en gevangenissen opgesloten. De staf van medewerkers was te klein om aan alle
voor de Afdeeling B daaruit voorvloeiende
werkzaamheden genoegzame aandacht te schenken. Graaf von Rosen, die het zeker goed met de
verdrukten meende, bezat niet de gave, bij al deze opwindende gebeurtenissen
voldoende kalm te blijven om leiding te kunnen geven en urgente
aangelegenheden bij de Duitsche Regeering
voor te dragen. De angst voor de toenemende bombardementen op Berlijn speelde
hem bovendien danig parten. In den nacht van 23 op 24 November 1943 (in de oorspronkelijke tekst staat 1944,
correctie W. R.) kwam de eerste groote aanval
van geallieerde bommenwerpers op Berlijn, waardoor het geheele
Westelijke stadsgedeelte en o.m. het gebouw van de voormalige Nederlandsche
Legatie in puin werd gelegd. Graaf von Rosen, die zich naar zijn woning aan de Wannsee begaf, had het ongeluk in een z.g. bommentrechter
te rijden, waardoor hij zoodanig letsel opliep, dat hij eenige
weken voor herstel naar Zweden moest worden gebracht. ... Het Gezantschapsgebouw was zooals gezegd, door bombardementen vernietigd, het
archief nagenoeg volkomen verbrand, het bureaumateriaal weg, het meerendeel van de medewerkers(sters)
had alles verloren en de nieuwe huisvesting van het nieuwe gebouw was meer
dan gebrekkig. Het was winter; de koude wind had vrij spel door de kapotte
ramen van de schamele bureauruimte, welke ons in het pand Rauchstrasse
23 was toegedeeld; vuur was er niet en het eten voor hen, die niet de Zweedsche nationaliteit bezaten, was volkomen
ontoereikend om zich staande te houden. En wat erger was, de ellende van hen,
die hulp behoefden, nam bij deze verschrikking meer en meer toe. Ik wist, dat
ook de heeren van het Zweedsche
hoofdgezantschap, at met al zijn nevengebouwen een prooi der vlammen was
geworden, hun groote zorgen hadden. Maar ik wist
ook, dat het niet kon opwegen tegen het onbeschrijflijk leed, dat door de
Nederlanders in geheel Duitschland werd geleden en
dat niets zo dringend was als het herstel van de Afdeeling
B in een zoo goed mogelijk geoutilleerd beschermingsgebouw. Blz. 123 Jonkheer van Pelser
Berensberg, de voormalige honoraire Consul der Nederlanden te Aken, die op
zijn herhaald verzoek in Juni 1940 door de Heer Wistrand
als hulpkracht bij de Afdeeling B is aangesteld,
heeft vrijwel onafgebroken op de pasafdeeling
gewerkt en zich daar in zijn wel zeer eentonige werk ongetwijfeld
verdienstelijk gemaakt. Hij was zelden van zijn afdeeling
afwezig, wat lang niet van het overige personeel gezegd kan worden. Blz. 124 Een
andere landgenoot, wiens naam in dit verband niet mag worden verzwegen, is de
te Berlijn gevestigde koopman M. Rijnders. Deze wist zich steeds op handige wijze
een doorlopend visum voor het passeren van de Duitsch-Nederlandsche
grens te verschaffen en is eenige malen in de meest
urgente gevallen uitsluitend voor z.g. Schutzmachtaangelegenheden
naar Nederland geweest. De Heer Rijnders heeft voorts aan talrijke in nood
verkerende Nederlanders (o.a. ook gevluchte krijgsgevangene officieren)
onderdak verleend. (De
voorletters 'M' van de heer Rijnders is foutief en moet zijn "Th".) |
|
|
|
Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945 Verslag houdende de uitkomsten van het onderzoek DEEL 6 C DE VERTEGENWOORDIGING
VAN NEDERLAND IN HET
BUITENLAND HET BELEID
TEN AANZIEN VAN DE NEDERLANDERS, DIENTENGEVOLGE
VAN DE OORLOG HULP VAN NODE HADDEN (PUNTEN L EN
M VAN HET Enquêtebesluit) verhoren Staatsdrukkerij- en uitgeverijbedrijf / 's gravenhage 1952 |
|
ZITTING VAN
DINSDAG 5 OCTOBER 1948 Sub-Commissie III Tegenwoordig de heren
Schilthuis, voorzitter, van Dis en Stokvis, leden, alsmede de heer Gerritsen,
griffier. Punten van het Enquêtebesluit:
l en m. Verhoor van ADRIANUS
MILLENAAR oud 49 jaar,
wonende te Berlijn, consul-generaal
der Nederlanden in Berlijn. Hij legt de eed af als
getuige. 27633. De Voorzitter: Hetgeen ons interesseert zijn uw werkzaamheden in
Berlijn. Welke was uw functie toen Nederland op 10 Mei 1940 in de oorlog
kwam? A, Hoofdassistent bij de
Dienst van de Rijkslandbouwconsulenten en als zodanig toegevoegd aan de
Rijkslandbouwconsulent, die verbonden was aan het Nederlandse gezantschap in
Berlijn. 27634. De Voorzitter: Hoe is het gekomen, dat u die andere werkzaamheden
hebt gekregen in het begin van de oorlog? A. Het is regel en gebruik,
dat de kanselier van het gezantschap bij het uitbreken van een oorlog
achterblijft om de belangen van het land onder de bescherming van een vreemde
Mogendheid waar te nemen. De toenmalige kanselier, mijnheer Sutterheim, was erg nerveus, hij was
al ouder en voelde er niets voor. De gezant, de heer van Haersma de With, had verschillende mensen gevraagd, die
eventueel daarvoor ook in aanmerking kwamen; de meesten van hen waren hogere
subalterne ambtenaren. Vrijwillig was eigenlijk zonder meer niemand daartoe
bereid en toen is de gezant ook bij mij gekomen, vooral ook in verband met
het feit, dat ik in de Nederlandse kolonie in Berlijn nogal een rol speelde,
in het sociëteitsleven, in het kerkelijk leven, enz. Ik was secretaris
van verschillende instellingen en als zodanig met de Nederlandse toestanden
op de hoogte. De gezant heeft mij gevraagd of ik daartoe bereid was, waarop
ik heb geantwoord, dat ik mij er zeer over verwonderde, dat hij die vraag tot
mij richtte, omdat ik als ambtenaar van een volkomen ander departement
daarvoor niet in aanmerking kwam, waarop de gezant antwoordde: "Wij
weten, wat wij aan u hebben.” Enfin, ik kreeg daar een compliment. Hij
wees daarbij bovendien op het feit, dat ik een paar kleine kinderen had en
men toen nog niet wist, waarheen de leden van het gezantschap zouden moeten
verhuizen. Of men naar Zwitserland of naar Zweden zou gaan, hing geheel van
de genade van het Derde Rijk af. Toen zei de heer van Haersma de With: "Als u mee
moet met die kinderen, is dat ook voor ons een groot bezwaar." Na lang
heen en weer praten heb ik tenslotte, onder voorbehoud, dat hij zou proberen
via de Zweden te bewerkstelligen, dat ik exterritoriale rechten zou behouden
- ik voelde er niet voor vogelvrij te zijn -, gezegd, dat ik zou blijven. Met
die exterritoriale rechten is het niet gegaan, zoals ik het mij had
voorgesteld. Er is eerst een vage toezegging gedaan, die later weer is
ingetrokken. Zo ben ik in Berlijn gebleven. 27635. De Voorzitter: U werkte toen dus eigenlijk onder het Zweedse
gezantschap? A. Dat wil zeggen: Dat kwam
toen. 27636. De Voorzitter: Werd u toen beschouwd als te zijn lid van de staf van
het Zweedse gezantschap? A. Ja, daarna is het zo
geregeld. ............ 27647. A. ........ Alles stond onder
de Zweden. Ik heb mij door de omstandigheden moeten opwerpen als autoriteit,
ook wel tegenover de Zweden, en als zodanig beschouwden de dames, die direct
voor mij werkten, mij dikwijls als chef. Ik had echter evenveel te zeggen als
alle anderen. De omstandigheden maakten het noodzakelijk, dat ik nogal eens
optrad naar boven, naar de Zweden. Zodoende groeide geleidelijk aan mijn
prestige, waaruit vele medewerkers afleidden, dat ik zo'n beetje de chef was. 27731 a....... Aanvankelijk waren er
een klein 4000 studenten en aan het eind van de oorlog waren er nog een
kleine 1000 overgebleven. Ze hebben allemaal, veelal op heldhaftige wijze,
het hazenpad gekozen, maar velen hebben het leven er bij ingeboet. Die
jongens waren aanvankelijk veel te waaghalzerig, zij kenden de toestand niet
genoeg, zodat dat een ontzettend drama is geworden. Maar het feit alleen, dat
van die 4000 ten slotte maar een kleine 1000 over waren, getuigt voor die
voorbeeldige houding van die mensen. Er is dikwijls gesproken hier over de
studenten, die thuisgebleven zijn en dan een grote pluim verdienen, maar men
mag niet vergeten dat velen van die studenten gezwicht zijn voor hun vader of
moeder, die anders voor hen hadden moeten opkomen, en een bitter lot in
Duitsland hebben gehad. Dit betreft niet alleen hun eigen groep, maar ook
grote groepen arbeiders, die daar waren, waarmee zij altijd contact hebben
gehad en die zij moreel gesteund hebben. Ik heb bewondering voor de massa van
deze studenten.... 27780 De heer Stokvis: Heb ik goed begrepen, dat u
ook de mensen in Nederland, de familieleden van de gedeporteerden en van de
mensen die in concentratiekampen zaten, op de hoogte stelde van de
verblijfplaats van verwanten? A. Als het enigszins mogelijk
was, deden wij dat, hetzij rechtstreeks, hetzij illegaal. Er zijn vele
koeriersdiensten verricht. Dan moest het worden opgeschreven in een
notitieboekje. 1781. De Voorzitter: Dat was illegaal? A. Ja. Ik zou u daarover nog
zoveel dingen kunnen vertellen er erbij kunnen vertellen, wat zich achter de
coulissen heeft afgespeeld. Dan moet ik ook weer teruggrijpen op de Stijkel-groep. Deze aangelegenheid werd met de meeste geheimzinnigheid
behandeld. Het Kriegsgericht mocht niet weten, dat
de Zweden er iets van afwisten. Op een gegeven moment komt een advocaat, een
zekere von Rohrscheid,
die de verdediging van enige mensen had en die altijd uit de school geklapt
had, bij mij en zegt: "Darf Ich heute Abend
bei Ihnen vorbeikommen;
es ist sehr
wichtig." Hij zeide: "Als u mij niet
helpt, leef ik de volgende week niet meer, want de voorzitter van de
krijgsraad is vanmiddag te keer gegaan. Er is uitgelekt, dat de mensen ter
dood veroordeeld zijn. Het is uitgekomen door een zekere mevrouw Hasselman, een dochter van generaal Hasselman, en een mijnheer Nikkels, een zwager van Honig uit Koog aan de Zaan, een visum
voor Duitsland hebben aangevraagd met de motivering ter dood veroordeelde
familieleden te gaan bezoeken. Zij zijn giftig. Als u mij
niet helpt, hang ik volgende week." Ik zeide
daarop: "Ik zal met von Rosen spreken." Hij vroeg toen: "Kunt u
niet zorgen, dat vóór Maandag - dan gaat de criminele ambtenaar
van de krijgsraad naar Holland - mevrouw Hasselman
en de heer Nikkels weten, dat zij
moeten zeggen, dat zij op grond van andere aanwijzingen dit te weten zijn
gekomen en niet op aanwijzingen, welke naar mij zouden kunnen leiden?" Ik heb daarop geantwoord:
"Ja, daarvoor kan ik zorgen, en wel door morgenavond iemand naar Holland
te zenden. U kunt gerust gaan slapen. Ik zal von Rosen vragen of hij er bezwaar tegen
heeft, dat wil zeggen, dat zij het weten van het Zweedse gezantschap. Mocht
hij beducht zijn voor het gezantschap, dan zal ik zeggen dat zij het van mij
weten. Ik kan mij dan quasi de namen van de mensen die herinneren. Ik kan zeggen, dat er zoveel
personen uit Nederland geweest zijn, die mij van het bestaan van die mensen
hebben verteld. Ik ben naar von Rosen
gegaan en heb het hem wat smakelijk voorgedragen, en hij heeft gezegd:
"Natuurlijk, dat kun je zeggen." Ik heb toen Rijnders opgebeld, die nu in Utrecht woont, een voorbeeldige
Nederlander. Deze ging naar Holland en ik heb hem gezegd: "Je moet niets
opschrijven, maar je moet zorgen, dat je vóór Zondag die mensen
hebt gewaarschuwd", enz. Dat is zo gegaan, met het
gevolg, dat die twee inderdaad zijn verhoord en overeenkomstig de tip van Rijnders verklaringen hebben afgelegd,
en dat de heer Rohrscheid
het er goed afgebracht heeft. Ik heb er verder niets van gehoord. |
|
|
|
Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945 Verslag houdende de uitkomsten van het onderzoek DEEL 7c DE VERTEGENWOORDIGING
VAN NEDERLAND IN HET
BUITENLAND HET BELEID
TEN AANZIEN VAN DE NEDERLANDERS, DIENTENGEVOLGE
VAN DE OORLOG HULP VAN NODE HADDEN (PUNTEN L EN
M VAN HET Enquêtebesluit) verslag en Bijlagen Staatsdrukkerij- en uitgeverijbedrijf / 's gravenhage 1952 |
|
blz. 350 Verhoor Rübsaum,
student medicijnen 83651. ..... Wat de studenten betreft,
is misschien ook wel vermeldenswaard, dat prof. Oranje naar Duitsland is
gereisd. Een aantal studenten was naar Duitsland gegaan onder bedreiging van
de Duitsers en toen is prof. Oranje daarheen getrokken en heeft hen
toegesproken en geanimeerd terug gekomen. Er is toen een organisatie van
studenten geweest, die in Duitsland valse papieren heeft verschaft om terug
te komen, waaraan ze aan de grens werden opgevangen door de L.O. Die
organisatie werd in scherts Aussenministerium genoemd.
Zij heeft in Berlijn - het is nogal verwonderlijk - in een kantoor, waar zij
over schrijfmachines beschikten, valse passen en papieren klaargemaakt om
terug te reizen. De F.C.-L.O. verschafte
hiervoor briefpapier van de grote fabrieken om Berlijn, Hollandse en Zweedse
visa en nog andere papieren. Ik meen dat een ambtenaar van het Nederlandse
gezantschap in Berlijn, die bij het begin van de oorlog naar het Zweedse was
overgegaan, omdat Zweden de Nederlandse belangen in Duitsland behartigde,
daarbij een rol heeft gespeeld. 83652. Jonkvrouwe
Wttewaal van Stoetwegen: De heer Millenaar? A. Ja, ik meen, dat hij zo
heette. |