|
|
Omslagfoto
Ina de Lizer |
Recensies |
|
|
|
Mestreech
Online 29
oktober 2012 |
In dit boek blikt
Dom Amandus, 95 jaar geleden geboren in Sint-Pieter, met veel wijsheid terug op zijn lange leven.
Hij vertelt waarom
hij lang geleden voor het klooster koos, en
waarom hij dat opnieuw zou doen. |
|
||
|
Adri
Gorissen De
Limburger, 3
november 2012 |
Dom Amandus: „Mijn vader was
hoofd van de school in Sint-Pieter. Daardoor
woonden we bij de kerk en naast de pastoor. Die kwam ook vaak bij ons over de
vloer en bovendien was ik misdienaar. Zo zat ik midden in de geloofswereld”,
verklaart hij. Terugkijkend op zijn
leven vindt hij zijn uitverkiezing tot abt van het klooster opmerkelijker.
„Maar ja, waarschijnlijk hadden ze niemand anders”, relativeert hij. Prick is abt in een woelige tijd, waarin de samenleving
en de kerk op de kop worden gezet. Zijn grootste verdiensten zijn volgens
hemzelf dat hij de kloosterlingen op een behoorlijke manier door de
vernieuwingsgolf heeft geholpen (‘Zelf was ik geen vernieuwer’.), dat hij
ervoor heeft gezorgd dat de diverse trappistenkloosters beter zijn gaan
samenwerken en dat hij toen het aantal paters terugliep een nieuwe kleine
kloostervorm heeft bedacht. Verdriet heeft hij overigens niet over de
teloorgang van de trappisten. „Nee”, zegt hij, „je moet geen verdriet hebben
om wat onontkoombaar is. Je moet voor de toekomst leven, niet voor het
verleden.” Wim Rhebergen: „Ik bewonder vooral
zijn levensmoed. Je kunt makkelijk somber worden van al die veranderingen,
maar de kunst is om al die vernieuwingen als winst te zien. Dat is hem
gelukt.” |
|
||
|
Jos
Wolbertus Tegelse
Courant, 7
november 2012 |
Dom Amandus: “Ik ben geen vooruitholler, maar
ook niet iemand die stil blijf staan.” Wim Rhebergen: “De gesprekken tussen de oud-abt en mij zijn altijd open
geweest, een voorwaarde om dit boek te schrijven. De
rode draad is dan ook de veranderingen in het leven van de Dom en zijn kijk hierop. Het archief heeft me geholpen de
geschiedenis van het klooster zo precies mogelijk te beschrijven.” |
|
||
|
Heinz-Willi
Schmitz Grenzland 8
november 2012 |
“Der sprechende
Trappist”, ein Buch über Abt Amandus Prick wird am
Freitag im Trappistenkloster voorgestellt” Die GN berichteten vor einem halben
Jahr über die Vollendung des 95. Lebensjahres
von Amandus Prick. |
|
||
|
Parochie
Sint-Pieter |
Dom
Amandus Prick, rustend
abt van het trappistenklooster Ulingsheide in Tegelen, is in Sint-Pieter geboren
in het huis dat naast het voormalige gemeentehuis/huidige scoutingverblijf
stond. Zijn vader was hoofd van de school. … In
het eerste hoofdstuk wordt ingegaan op zijn jeugd in Sint-Pieter
en een recent bezoek aan zijn geboorteplaats in 2010. |
|
||
|
Heinz-Willi
Schmitz Rheinische Post, 22
november 2012 |
“Darüber könnte man ja ein Buch schreiben." Das geflügelte Wort kam dem Psychologen Wim Rhebergen vor
zweieinhalb Jahren in den
Sinn, als er Abt Amandus Prick (95) näher kennenlernte. Der Autor des Buches "Dom Amandus Prick, een sprekende trappist" (ein
sprechender Trappist) besuchte
den betagten Ordensmann einmal wöchentlich. Er wollte direkt etwas über das Ordensleben im Kloster erfahren. Rhebergen hatte Glück. Der Abt des Ordens, der ein Schweigegelübde verlangt, sagte zu. Die beiden Männer erzählten viel miteinander, übersetzten, diskutierten und philosophierten. Er lernte verschiedene Charaktere kennen,
"die Persönlichkeiten, die so
sonderlich sind, dass sie Neigung
zum Trappistenkloster bekommen", wie Amandus Prick formuliert. |
|
||
|
Rooms
Katholiek Nieuwsblad 23
november 2012 |
Een tijdsdocument, vooral zo dient het boek Dom Amandus
Prick, een sprekende trappist, te worden
gelezen…….. En daar zit ook het interessante van het boek: hoe is het mogelijk dat
zo'n ooit bloeiende abdij binnen anderhalve eeuw als een nachtkaars uitgaat?
Het boek geeft daar geen concrete antwoorden op. De vraag geldt voor de hele
Nederlandse kerkprovincie in al haar geledingen. Wie had ten tijde van het
Tweede Vaticaans Concilie gedacht dat het kerkbezoek binnen een halve eeuw
zou terugvallen tot amper zes procent? En dat van die zes procent amper tien
procent van na het Concilie is? ........ Zo was er veel gedaan om de te individualistische
geloofsbeleving meer gemeenschappelijk te maken. Dat blijkt ook in de
abdijgemeenschap een probleem te zijn. Het was weliswaar een gemeenschap in
wat zij deed, maar niet in wat men was, aldus de abt. De monniken hadden eigenlijk
nauwelijks weet van elkaar. Alleen de abt had een redelijk overzicht omdat
hij, als enige, mocht spreken. |
|
||
|
Tijdschrift
Speling spiritualiteit |
…. Deze maand is verschenen de biografie van zo’n zwijgende monnik, de nu
95-jarige ex-abt van klooster Ulingsheide in het
Limburgse Tegelen: Dom Amandus
Prick. Hierin spreekt deze sprekende trappist met veel wijsheid terug op zijn
lange leven. Hij vertelt waarom hij lang geleden voor het klooster koos, en waarom hij
dat opnieuw zou doen, waarom het dat het naar zijn mening belangrijk is dat
kloosters en monniken blijven bestaan. Maar hij heeft tevens oog voor de mindere kanten van het kloosterleven,
de hardheid, het zich soms te veel afzonderen van de wereld, de verkrampte
omgang met relaties en seksualiteit, - ook al die zaken komen aan de orde. Evenals bijvoorbeeld de ‘gewone dingen’ die hij gemist heeft; in een
ontroerende passage bekent hij dat hij nu pas, nu hij in een klooster-bejaardenoord woont, ziet hoe vrouwen (de
verzorgsters in het huis) veranderen
als zij zwanger zijn. Openhartig, relativerend en niet gespeend van ironie, maakt hij de lezer
deelgenoot van zijn diepste overtuigingen. |
|
||
|
Gemeente
Archief Venlo |
Ora et labora Rond het kloosterleven hang een
mystieke sfeer waarin termen als soberheid en ascese overheersend zijn. Heeft
u altijd al eens willen weten wat er zich daadwerkelijk afspeelt achter de
muren van een klooster, en meer specifiek Ulingsheide?
Dan is het boek ‘Een sprekende trappist’ van auteur Wim Rhebergen een
aanrader voor u. |
|
||
|
Limburgs Museum Venlo |
Een boeiende biografie. |
|
||
|
Esther v. d. Vate o.carm. KNR Bulletin 4/2012 – 27 |
…………. De liefde voor de eigen historie is in het
kloosterleven niet zo groot en ons klooster was daarop geen uitzondering’, tekent Wim Rhebergen
op na één van zijn interviews met Dom Amandus. Hoe
anders is dit boek. Het draagt de rijpe vruchten van Dom Amandus’
jarenlange zorgvuldige aandacht voor het kloosterarchief en zijn
gepassioneerde inzet voor zijn ‘museum’ Ars
Amandi. Geregeld verwijst de auteur, van huis
uit psycholoog, maar deze (niet officieel als erkende) collectie van
devotionele objecten in de crypte en de krochten van de voormalige Abdijkerk.
Tal van verhalen, gedichten en doorkijkjes in het alledaagse leven zijn in
deze kroniek bijeengebracht, geen langdradige beschouwingen maar een boeiend
verhaal dat de geschiedenis op menselijke maar presenteert. ‘Kleine verhalen kunnen groot en grote
verhalen kunnen heel erg klein zijn’, licht de schrijver deze opzet toe.
Hij deelt in de wens van Dom Amandus dat de
geschiedschrijving geen monument van vroomheid zou worden, een ideaal waarbij
de diversiteit uit het oog verloren wordt. Zonder
dat het vroom wordt, staat de kroniek in het perspectief van ‘Ars Amandi’, de kunst van het bovenaards beminnen – en
legt de schrijver een ruimte open om met spannende vragen bezig te zijn. Hoe
geven de kloosterlingen vorm aan deze geloofskunst? Zij hebben de radicale
keuze gemaakt om aan hun verlangen gevolg te geven. Intrigerend, maar hoe
tekent zich in het dagelijkse bestaan de dubbelzinnigheid van het leven af?
“Wat als Jezus in dit klooster zou inreden…” vraagt een van de broeders zich
af. Enerzijds beleven de monniken het alsmaar reiken naar omhoog en hun
verlangen naar het hemelse leven, anderzijds ontkomt niemand van hen aan het
onvermijdelijke vastzitten aan zichzelf. Ik heb hierover geen harde
conclusies gelezen, hooguit de conclusie; “Aldoende leert men de moeilijke kunst van de
kloosterlijke volmaaktheid’ en her en der voorzichtige aanwijzingen hoe
het verlangen geleefd kan worden, zoals ‘Door
de oprechtheid wordt het kleinmenselijke
overstegen.’ Spannend wordt het waar de schrijver verhaalt hoe hij
tijdens zijn interviews een pas op de plaats moet maken als hij noteert dat
in een kloostergemeenschap de stap naar een gesloten cultuur klein is. De abt geeft hem te verstaan dat de ‘corpus’ van een trappistenklooster zijn
blik naar boven richt. ‘Ja, ik was God
vergeten’, bekent de schrijver daarna. Een
leven zonder dit uitzicht op de hemel kan Dom Amandus
zich niet voorstellen. De bidplaats van de trappist de ‘hemel op aarde’. Toch lijkt een leven met de gecanoniseerde heiligen
deze abt ook geen pretje. De hemel moet anders zijn. “Ik denk dat we in de hemel alles gaan doen wat we op aarde ook doen,
maar ontdaan van het kwaad. Hoe dat is, weet ik niet.” …………….. |
|
||
|
Volzin, januari 2013 |
Broedplaats voor excentrieke types De trappistenabdij Ulingsheide
sloot in 2002 haar poorten. Wim Rhebergen schreef een boeiend boek over 118
jaar monniksleven. Hij sprak met de laatste abt, Dom Amandus Prick (van 1956 tot
2002). Spottend noemden de trappisten zich ‘een nietszeggende orde’ van
stilzwijgen, ascese, hard werken en gebed. Terugkijkend heeft Dom Amandus (95) van die ascese nier zo’n hoge pet op. Zijn favoriete bijbelboek
is niet een strenge profeet maar het Hooglied. De abdij was een broedplaats van excentrieke
types. De auteur brengt hen in vlotgeschreven portretten tot leven. De
wereldvreemdheid van sommige trappisten heeft iets vermakelijks. Maar meer
nog werd ik getroffen door de grote menselijkheid van de monniken. Tijdens de Tweede Wereldoorlog nam de abdij
400 evacués op. Sommige monniken kregen een wieg in hun cel. De trappisten
organiseerden met Sint-Maarten een groot
kinderfeest voor hun jongste huisgenoten. (JvH) |
|
||
|
Niederrhein-Zeitung 7 januari 2013 |
…. Sein leben war viele Jahre durch
Schweigen geprägt Jahrzehntelang war sein Leben durch Schweigen
geprägt. Jetzt, im hohen Alter, rückt er in den Blickpunkt der Offentlichkeit. Zunächts wurde ein Buch
über ihn veröffentlicht mit dem Titel ‘Der sprechende
Trappist’ und nun ist uhm im
Limburgs Museum in Venlo eine Foto-Ausstellung
gewidmet met dem Titel
‘Der letzte Abt von Tegelen’. |
|
||
|
|
|
|
||
|
De Kovel januari 2013 Boekrecensie Andreas A. Inderwisch |
Naar aanleiding van
het verschijnen van een boekrecensie van Andreas A.
Inderwisch en de vragen die sommige opmerkingen van
de recensent bij Dom Amandus en mij opriepen, heb
ik een langdurig gesprek gehad met de hoofdredacteur van De Kovel, Dirk Hanssens osb. Hij prees mijn moed om me te wagen aan een
beschrijving van de complexe cisterciënzer- en trappistengeschiedenis en
complimenteerde mij vervolgens met de boeiende schrijfstijl. Volgens hem was het boek ‘Dom Amandus Prick, een sprekende
trappist’ een belangrijk boek, waarin Dom Amandus Prick, die grote verdiensten heeft gehad voor de orde,
centraal staat, en waarin tevens de buitenstaander kennismaakt met de idealen
van de cisterciënzers en trappisten. Dit is de reden, zo zei hij, dat de Kovel een
uitgebreide recensie heeft geplaatst. Dom Amandus Prick mag zich volgens hem op zijn 95e jaar
gelukkig prijzen met zo’n ‘novice’ als ik ben. Echter, de Kovel pretendeert een
wetenschappelijk tijdschrift te zijn dat hoge maatstaven hanteert. Voor degene die ingevoerd is in de
geschiedenis van de cisterciënzers en trappisten, bevatte de schets in het
tweede hoofdstuk van mijn boek geen nieuwe gezichtspunten en door mijn
verteltrant was het duidelijk dat het door een leek en een niet-katholiek
geschreven is. Wat er stond, was niet zozeer onjuist, maar
een cisterciënzer en een trappist zouden het toch anders formuleren. Hij weigerde afstand te nemen van de
verschenen recensie ondanks de feitelijke onjuistheden in de recensie, waar
ik hem op heb geattendeerd. Ik acht het, mede als een morele plicht aan
Dom Amandus Prick, om de
onjuistheden in de recensie te weerleggen. De hoofdredacteur stelde dat de ene recensent
de andere niet is en iedere recensent
heeft zo zijn mening. De recensie is
ondertekend en dus iedereen weet dus wie de recensie heeft geschreven.
Bij De Kovel wordt daarom geen commentaar op boekrecensies geplaatst. Het gaat bij mij echter niet zozeer om de
meningen van de recensent, maar om zijn beweringen die feitelijk onjuist zijn
en correctie behoeven. Het oordeel is aan de lezer. |
|
||
|
|
|
|
In de recensie wordt beweerd dat er een
veelheid aan fouten in het boek staan. Er zijn volgens mij drie punten waarop ik de
recensent gelijk moet geven. In de kloosterarchieven vond ik een verhaal
over de bisschop van Münster Fockenburg
genaamd (blz. 126), maar dit moet inderdaad Poggenburg
zijn. Ik denk dat de oorspronkelijke schrijver het een mooi verhaal vond en
de moeite waard om op te tekenen, maar de naam van de bisschop niet zo
precies wist; ik heb verzuimd een en ander na te checken. De Antwerpse bisschop Névis
genoemd op bladzijde 76, is Nelis, wellicht een
fout te wijten aan een onduidelijk handschrift. En is Abélard een
dominicaan? Na de affaire met Heloïse trok Abélard zich terug in het klooster St. Denis en begon
daar met zijn theologisch werk, dat de aanzet zou zijn voor de latere
scholastiek, die zijn hoogtepunt vond bij Thomas van Aquino,
een dominicaan. Abélard wordt soms een Dominicaans
theoloog genoemd. Ik heb deze aanduiding wat te argeloos
overgenomen. Achteraf denk ik dat de recensent gelijk heeft en zal de
aanduiding in eventuele latere edities van het boek schrappen. |
|
|
Andreas A. Inderwisch |
Boekrecensie Wim Rhebergen, werkzaam als psycholoog in de ouderenzorg, heeft
het aangedurfd een turf te schrijven over de voormalige cisterciënzerabdij
van Tegelen (Venlo). Hij focust daarbij op de figuur van de tweede en laatste abt,
dom Amandus Prick (*1917)
die de abdij Ulingsheide (thans annex van de abdij Lilbosch in Echt) van 1956 tot 2002 bestuurde. Toen de abdijgebouwen in 2007 door de Emmaüsbeweging
werden betrokken en dom Amandus verhuisde naar het Venlose verzorgingshuis Maria Auxiliatrix,
viel het doek definitief voor het Tegelse klooster. |
|
En nu de onjuistheden: Andreas A. Inderwisch: Rhebergen vergeet bijvoorbeeld te vermelden dat het huis
aanvankelijk bedoeld was als toevluchtsoord voor de communiteiten van Westmalle en Westvleteren. In het boek lezen we: “Vancraynest
vertelt (in zijn boek over de eerste 25 jaar van het klooster Ulingsheide) hoe er rond 1884 in België sprake is van de
opkomst van ‘gewetenloze godsdiensthaters’…… “ Vervolgens
wordt de Belgische situatie in die tijd uitgelegd. “In dit onrustige getij komt bij de abt van
het trappistenklooster Westmalle, Dom Benedictus Wuyts, de gedachte
op om in Limburg een klooster te stichten….. Hij verlangt naar een veilige plek. ..… “Als we maar een toevluchtsoord voor akelige
tijden hebben”, citeert de Kroniek van Westmalle de
abt.” … de wens van de trappisten om elders een
vluchthaven te creëren…. blz. 86-87, 93. |
|
|
|
Niet alleen de biografie van dom Amandus
en de geschiedenis van zijn klooster vormen de inhoud van Rhebergens
boek, maar ook de ruimere cisterciënzer- en trappistengeschiedenis. Voor een
schrijver van protestantse huize en een zelfverklaarde agnost, is dit op zijn
minst vreemd te noemen. Zijn boek, dat de anekdote met de historie vermengt en dom Amandus met enige regelmaat zelf ‘op prikkelende wijze’
aan het woord laat, vertoont helaas alle kenmerken van een gebrek aan Beschränkung. |
|
Andreas A. Inderwisch: Uit het verslag van Rhebergen kan bovendien ternauwernood
worden afgeleid dat De Coninck geen leek of
bedrijfsleider was, maar een seculiere geestelijke die spiritueel directeur
was van de Zusters van Liefde in Waregem. In het boek lezen we: De Coninck is voor
hem (dom Benedictus Wuyts
van Westmalle) geen onbekende. Ze hebben elkaar
leren kennen toen de laatste abt was van Westvleteren.
De Coninck was toen rector in Waregem. Dom Benedictus
kent zijn geschiedenis, weet dat de priester ooit als novice bij de benardijnen was begonnen…. blz. 87. En bij het vertrek van De Coninck
uit Ulingsheide wordt gemotiveerd: “Het is ook niet
goed dat een seculier priester de dienst uitmaakt in een klooster.”…. blz.
101. |
|
|
|
Zo doemt er midden in de historie van de zeventiende-eeuwse
hervorming van La Trappe ineens een verhaaltje op over
een bezoek aan een café in Soligny-la Trappe. De hachelijke – en overigens onnauwkeurige navertelde –
geschiedenis van de trappisten tijdens de Franse revolutie is dan weer
gelardeerd met de vermelding van de zeven erkende trappistenbieren (intussen zijn
er dat acht) en de bereidingswijze van de abdijkaas van Westmalle.
|
|
Andreas A. Inderwisch: Voorts vergist de auteur zich aangaande meer zakelijke
gegevens van deze onderneming. De financier, een zekere De Coninck, bood dom Benedictus Wuyts geen 15.000 gulden, maar 30.000 franken aan. P. Stephanus Vancraynest schrijft
in zijn boek over de eerste 25 jaar van het klooster Ulingsheide:
“’t Was in die droeve omstandigheden van 1884, dat, bevreesd zijn vermogen
door een vijandig bestuur te zien verdwijnen en het willende verzekeren van
godsvruchtig priester van Waregem, Kortrijk in
West-Vlaanderen, met name De Coninck, die vroeger
novice bij de Benardijnen was geweest, den abt Dom Benedictus de som van ongeveer 15.000 gulden kwam
aanbieden, ten einde in den vreemde een klooster te stichten en alzoo deze som
te waarborgen.”….. blz. 59. |
|
|
|
Maar erger nog dan al die overbodige zijsprongetjes en
details, is de weinig exacte beschrijving van het stichtingsverhaal van het
klooster van Tegelen zelf. Rhebergen vergeet bijvoorbeeld te vermelden dat het huis
aanvankelijk bedoeld was als toevluchtsoord voor de communiteiten van Westmalle en Westvleteren. Voorts vergist de auteur zich aangaande meer zakelijke
gegevens van deze onderneming. De financier, een zekere De Coninck, bood dom Benedictus Wuyts geen 15.000 gulden, maar 30.000 franken aan. Uit het verslag van Rhebergen kan bovendien ternauwernood
worden afgeleid dat De Coninck geen leek of
bedrijfsleider was, maar een seculiere geestelijke die spiritueel directeur
was van de Zusters van Liefde in Waregem. De argeloze lezer zal het dan ook ongerijmd vinden dat de abt
van Westmalle De Coninck
een gezaghebbende positie toevertrouwt over de jonge communiteit van Tegelen. |
|
Andreas A. Inderwisch: Zo meent hij dat novicen afgescheiden leefden van de priestergemeenschap. Natuurlijk
hadden de novicen weinig contact met de ‘cisterciënzergemeenschap’, maar die
laatste bestond wel uit koormonniken en lekenbroeders. In het
boek lezen we: Het trappistenklooster in Tegelen
had tot het eind van de jaren tachtig nog steeds een aantal novicen, maar
achteraf kunnen we vaststellen dat er maar weinigen zijn gebleven, om tal van
redenen. De oude garde, inclusief de abt, had een groot aantal jaren het
kloosterleven vormgegeven. Zij hadden met een zeker enthousiasme vele
vernieuwingen doorgevoerd en waren tevreden over wat zij hadden bereikt. Zij
stonden weinig open voor hen die opgegroeid waren onder het behoudende bewind
van de nieuwe bisschoppen. Voor de jongeren waren de vernieuwingen van de
jaren zestig en zeventig geschiedenis geworden en zij waren met andere dingen
bezig. Daarbij moeten we ons ook realiseren dat het
noviciaat en de priestergemeenschap in zekere gescheiden leefeenheden
vormden, waarbij het onderlinge contact beperkt was…. blz. 374 Toelichting:
De zin is uit de context gehaald. De koristen bestonden in deze tijd op een
enkeling na uit priesters. De onderscheiden groepen in het klooster:
koristen, broeders en novicen zijn al eerder in het boek genoemd en
beschreven. |
|
|
|
Op ettelijke bladzijden laat de auteur zich kennen als iemand
die geen weet heeft van monastieke ontwikkelingen en geplogenheden. Zo meent hij dat novicen afgescheiden leefden van de priestergemeenschap. Natuurlijk
hadden de novicen weinig contact met de ‘gesettelde’
cisterciënzergemeenschap, maar die laatste bestond wel uit koormonniken én lekenbroeders. Ook gebruikt de auteur de term ‘strikte observantie’ om de
historische reformbeweging van Cîteaux te typeren,
terwijl een beetje ingewijde in de geschiedenis van de spiritualiteit toch
weet dat die term thuishoort in de context van de afbakening van drie
trappistencongregaties van cisterciënzers van de ‘gewone observantie’, een
proces dat pas in 1892 afgerond was. |
|
Andreas A. Inderwisch:
Ook gebruikt de auteur
de term ‘strikte observantie’ om de historische reformbeweging van Cîteaux te typeren, terwijl een beetje ingewijde in de
geschiedenis van de spiritualiteit toch weet dat die term thuishoort in de
context van de afbakening van drie trappistencongregaties van cisterciënzers
van de ‘gewone observantie’, een proces dat pas in 1892 afgerond was. In het boek lezen we: “Op 20 juli 1892
beval een pauselijk decreet de vergadering van een volledig Generaal Kapittel
dat de eerste oktober daarop te Rome gehouden moest worden. Men kwam bijeen in het Franse seminarie Santa Chiara
aldaar. De bijeenkomst stond onder het voorzitterschap van kardinaal Mazella. Het klooster in Tegelen,
dat toen al bestond, werd vertegenwoordigd door zijn prior Dom Bernardus
Maria Dieltjens. Men stemde voor de eenwording. De vertegenwoordigers van Casamari (Italië) wilden niet aan de stemming
deelnemen. De belangrijkste reden daarvoor was de nationaliteit van Casamari. De Italianen voelden zich niet thuis in een
Franse orde. Hun houding had echter geen gevolgen voor de besluitvorming. Op
8 december 1892 richtte het Generaal Kapittel de ‘Orde van de Cisterciënzers
van de Strikte Observantie’ op, ook genoemd: ‘Orde der hervormde
Cisterciënzers van O.L.V. van La Trappe’. Hoewel de orde behoorde tot
de familie van de cisterciënzers, onderscheidde deze zich doordat zij gebaseerd was op de hervorming van De Rancé.” |
|
|
|
En er zijn nog meer ‘ongerechtigheden’ in dit boek. Bladzijde
na bladzijde rijgt het onjuiste gebruik van de het monastieke en katholieke
vocabulaire zich tot een lang snoer aaneen. En dan nog zijn er de grove fouten waarvan een
becommentarieerde inventaris – God sta de samensteller bij! – het volume van Rhebergens boek wel eens zou kunnen overtreffen. Zo wordt de Parijse magister Pierre Abélard een dominicaanse
theoloog genoemd. Onzin natuurlijk. Abaelardus
stierf in 1142 en de dominicanerorde werd opgericht
in 1216. Nog enkele voorbeelden. De Antwerpse bisschop die in 1794
enkele trappisten warm maakte voor een stichting in zijn diocees heette niet Névis (blz. 76), maar Nelis. De
naam van de bisschop van Münster was niet Fockenburg (blz. 126) maar Poggenburg
en Willibrordus van Dijk (blz. 295) was
‘monseigneur’ noch kruisheer, maar abt van Koningshoeven. En werkelijk storend zijn de verkeerd geschreven namen maar
van liefst 35 leden van de communiteit van Tegelen! |
|
Andreas A. Inderwisch: Willibrordus van Dijk (blz. 295) was ‘monseigneur’ noch
kruisheer, maar abt van Koningshoeven. We
lezen in het boek: De kruisheren zijn vertegenwoordigd door mgr. Willibrordus van Dijk. Toelichting:
De bron van het bericht is het Dagblad voor Noord-Limburg,
donderdag 28 augustus 1956. Monseigneur: titel van hoge geestelijken, zie
Kramers Nederlands. Hoewel het begrip meestal voor bisschoppen wordt
gebruikt, komen we deze ook tegen bij mgr.
Augustinus Marre, generaal abt. Er
wordt niet gezegd dat Dom Willibrordus van Dijk
kruisheer is, slechts dat hij de kruisheren vertegenwoordigt.Dom Willibrordus
van Dijk, abt van Koningshoeven, wordt voorts genoemd op bladzijde 313 en
315. (Waar
een mens zich al niet druk om kan maken!) Andreas A. Inderwisch En werkelijk storend zijn de verkeerd geschreven namen maar
van liefst 35 leden van de communiteit van Tegelen! Commentaar:
Dom Amandus en ik hebben geen idee waarop de
schrijver doelt. |
|
|
|
Over zorg voor de juiste spelling gesproken. Dit is compleet
zoek in dit boek. Kijken we bijvoorbeeld naar de manier waarop Rhebergen een
gedicht uit het Duitse boek van pater Maurus Back
gedrukt bij de ‘Missionsbrüderei’ (sic!) in Steyl citeert (blz. 138). Maar met liefst tien spelfouten
en twee ontbrekende dichtregels! Heel pijnlijk in dit geval, want op de
tegenoverliggende bladzijde prijkt de afbeelding van het gedicht uit het
oorspronkelijke werk, zodat Rhebergen echt met de billen bloot gaat. En dat wordt er niet beter op als hij zich ook nog eens
zeventien spelfouten veroorlooft in de tekst van het “O, reinste des Scheps’len’ (blz. 285-286). Dat grote aantal fouten doet
de vraag rijzen naar het bronnenmateriaal waarvan de auteur zich bediend
heeft, en wat blijkt? |
|
Andreas A. Inderwisch: Kijken we
bijvoorbeeld naar de manier waarop Rhebergen een gedicht uit het Duitse boek
van pater Maurus Back gedrukt bij de ‘Missionsbrüderei’ (sic!) in Steyl
citeert (blz. 138). Maar met liefst tien spelfouten en twee ontbrekende
dichtregels! Het gedicht van Maurus Back kent dertien strofen. Slechts de eerste vier
zijn in het boek opgenomen. Ik geef toe, misschien had dat vermeld moeten
worden. Andreas A. Inderwisch: En dat wordt er niet
beter op als hij zich ook nog eens zeventien spelfouten veroorlooft in de
tekst van het “O, reinste des Scheps’len’ (blz.
285-286). In het boek lezen we: En
P. Placidus Staats dicht een ‘psalterke’. De geheel eigen versie van P.
Placidus Staats, monnik van het klooster, van het
bekende lied dat elke goede katholiek wellicht kent, is in het boek opgenomen
omdat het op een ontroerende wijze illustreert wat de komst van het beeld van
de ‘Sterre der Zee’ aan de Ulingsheide voor hem
betekent. Hoezo zeventien fouten? In het
boek staan nog enkele andere ‘psalterkes’ van P.
Placidus Staats. |
|
|
|
Van veel passages die duidelijk uit andere publicaties komen,
wordt geen bron vermeld. (Gaat het over iets dat op Wikipedia
te vinden is? Of iets uit het archief van Tegelen?) Als we kijken naar de karige bronnen die wel met name worden
genoemd, dan valt op dat de wezenlijke literatuur voor de geschiedschrijving
van de cisterciënzerorde nagenoeg geheel ontbreekt. Zo wordt nergens melding gemaakt van het standaardwerk van Jan
Baptist van Damme, Geschiedenis van de
Trappistenabdij te Westmalle (1794-1956) uit
1977, waarin een gedetailleerd
hoofdstuk over de stichting van Tegelen. En geen
spoor van het toegankelijke standaardwerk van Louis J. Lekai,
De orde van Cîteaux.
Cisterciënzers en trappisten. Idealen en werkelijkheid, uit 1980. Dat Rhebergen het verzuimde Peter Dinzelbachers
‘Bernhard van Clairvaux,
Leben und Werk des berühmten Zistercziensers uit 1980 te
raadplegen, verklaart dan weer de
al lang weerlegde clichés die hij rondstrooit over Bernardus van Clairvaux. Zo klopt het bijvoorbeeld niet dat Bernardus Cîteaux van de ondergang redde, zoals Rhebergen beweert. Cîteaux begon al te bloeien vóór de intrede van Bernardus
en zijn gezellen, getuige de stichting van de eerste dochter La Ferté in 1113. Dat er een beeld van Bernardus bestaat
waarvan de hagiografen zich vaak bedienden om het proces van canonisatie te
bespoedigen, een rigoureus beeld dat niet strookt met de echte, bezorgde en
goedmoedige abt van Clairvaux, blijkt Rhebergen ook
niet te beseffen. Hij neemt liever voor waar aan wat in boutades kan worden
gegoten. Of hij bezondigt zich aan simplistische voorstellingen. Zo
bewijst hij met zijn bewering dat Bernardus Europa in een foute oorlog heeft meegesleept, alleen maar dat hij het
fenomeen van de kruistocht niet in de toenmalige tijdgeest kan plaatsen en
dat hij de rol van Bernardus grovelijk overschat. De abt van Clairvaux werd op het toppunt van zijn moreel prestige
door paus Eugenius III gesommeerd de predicatie van
de tweede kruistocht op zich te nemen. Slechts tegen zijn zin en op grond van
de canonieke gehoorzaamheid heeft hij zich van zijn opdracht gekweten. Voor
Bernardus lag Jeruzalem in Clairvaux en was de reis
naar het Heilige Land verloren moeite. En dat vertelde hij ook aan zijn
monniken. Maar goed, Rhebergen beschikte dus duidelijk niet over een aantal
wetenschappelijke tijdschriften, zoals Collectanea Cisterciensia, Cistercian Studies of Cistercienser Chronik, die hem uit nare dromen hadden kunnen
helpen. Indien de auteur zich beperkt had tot het schrijven van de
biografie van dom Amandus Prick,
met op de achtergrond natuurlijk het Tegelse
trappistenklooster, dan was de kritiek op zijn werk ongetwijfeld positiever
uitgevallen. Want Rhebergen schrijft niet onaardig. De stukje waarin hij anekdotes van Dom Prick
vertelt, zijn best genietbaar. Vaak zijn ze geestig en als document humaine zetten zij soms aan tot nadenken. Toch kunnen die lezenswaardige stukjes de vele uitschuivers
van Rhebergen geenszins goedmaken. Er zijn zoveel onnauwkeurigheden en storende fouten, en zoveel
structurele onvolkomenheden in dit boek, dat de lectuur ervan een regelrechte
beproeving betekent voor al wie enigszins vertrouwd is met de monastieke
geschiedenis in de Lage Landen of met de abdij van Tegelen.
Jammer dat zo’n werk nu het fonds van een – voor het overige betrouwbare –
uitgeverij komt ontsieren. |
|
Andreas A. Inderwisch: Zo bewijst hij met
zijn bewering dat Bernardus Europa in
een foute oorlog heeft meegesleept, alleen maar dat hij het fenomeen van
de kruistocht niet in de toenmalige tijdgeest kan plaatsen en dat hij de rol
van Bernardus grovelijk overschat. De abt van Clairvaux
werd op het toppunt van zijn moreel prestige door paus Eugenius
III gesommeerd de predicatie van de tweede kruistocht op zich te nemen.
Slechts tegen zijn zin en op grond van de canonieke gehoorzaamheid heeft hij
zich van zijn opdracht gekweten. In het boek lezen we: Het is duidelijk dat Bernard van Clairvaux uit heel ander hout was gesneden dan de vaders
van Cîteaux. Robert de Molesme,
Albericus en Stephanus
Harding kozen voor een ascetische levenswijze binnen de kloostermuren en
iedereen die hun levenswijze wilde volgen, kon zich bij hen aansluiten…… Hoe anders is dat met Bernard van Clairvaux, die zich met iedereen en alles bemoeide. Hij
komt uit de geschiedenis naar voren als een agressieve, tomeloze man, een
mens met teveel aan energie, die er niet voor terugdeinsde pausen en koningen
de weg te wijzen, ketters en vermeende ketters aan te klagen en uiteindelijk
Europa in een foute oorlog mee te slepen – want zo zou je de kruistocht
waartoe hij opriep toch wel kunnen noemen. Hij had de wereldgeschiedenis een
wending gegeven die op de dag van vandaag nog voelbaar is in de tegenstelling
tussen christendom en islam. Waarom wordt hij door de kerk en de orde als een
voorbeeld voor anderen naar voren geschoven? Waarom is hij heilig verklaard?
Ik zeg tegen Dom Amandus dat ik veel moeite heb met
Bernard van Clairvaux. Wat is volgens hem de
betekenis van deze man. Ook in Tegelen stond hij
immers op een voetstuk. Dom Amandus wijst vervolgens op zijn mystieke geschriften. Ten
aanzien van de Tweede Kruistocht lezen we in het boek: De paus vond dat er wat moest gebeuren en
schakelde Bernardus in…. blz. 57 Vraag: Bij mij wordt bij deze reactie wel de
vraag opgeroepen wat er zo heilig is aan een man die mensen oproept tot een
oorlog waarin hij zelf niet gelooft. Het zij zo. P.S. Andreas A. Inderwisch is niet consistent in zijn schrijfwijze. Zo
schrijft hij de naam van de Parijse magister Abélard ook als Abaelardus. |
|
|
|
|
|
||
|
Trouw 27 februari 2013 Wolter Huttinga |
Vergeten
paradijsvogels uit katholiek verleden ……………… Zijn
thematiek De titel van het boek is wat verwarrend. In
eerste instantie verwacht je vooral veel interviews met de oude trappist en
het boek begint ook biografisch. Het is duidelijk dat Rhebergen intensieve
gesprekken heeft gevoerd met Dom Amandus, de
laatste abt van Tegelen. Maar dan begint een
complete geschiedenis van de cisterciënzer kloosterorde. Pas in hoofdstuk 3
begint het verhaal waar het boek echt over gaat. Rhebergen heeft de
geschiedenis beschreven van het opgaan, blinken en verzinken van het
Limburgse klooster Ulingsheide, dat bestond van
1884 tot 2003 en dat in 2007 definitief door de laatste monniken verlaten
werd. Het boek is, zoals de abt van de cisterciënzerabdij van Lilbosch het in zijn voorwoord noemt ‘een schriftelijk
monument van de abdij van Tegelen’. Je maakt alles
mee: het prille rommelige begin, de eerste bouw en uitbreidingsfase, de
verheffing tot abdij, de impact van de Eerste en vooral de Tweede
Wereldoorlog en natuurlijk de veranderingen na het Tweede Vaticaans Concilie,
waarvan de minst vrolijke is dat het klooster langzaam maar zeker uitsterft. Mooiste
zin “Laten we nederig constateren dat we zo fijn
carnaval kunnen vieren omdat we in de grond eigenlijk dwaas zijn, jonge
kuikentjes die Jezus ook de hemel wel in zal smokkelen ….” Woorden uit een recente preek van Dom Amandus die aan het einde van het boek worden geciteerd,
lieflijk en kinderlijk uit de mond van de 95e jarige abt. Je bent
dan als lezer op een moment aangekomen dat het doek al is gevallen voor het
klooster en Dom Amandus in het verzorgingshuis met
de prachtige naam Maria Auxiliatrix verblijft. Je
voelt je wat verdrietig na zoveel verhalen, anekdotes en gebeurtenissen die
beschreven zijn in het besef dat dit allemaal definitief voorbij is. Gelukkig
pept Dom Amandus ons weer op met een lichtvoetig
geluid. Zo leerden we de trappisten toch al een beetje kennen in dit boek:
behalve een orde van existentiële contemplatieve godzoekers is het soms ook
gewoon een stelletje carnavaleske grapjassen. Opvallendste
eigenschap Het boek mag met recht een ‘schriftelijk
monument’ heten. Het is een pracht van een boek, lekker groot en lekker dik,
een boek waar het woord ‘kloek’ voor uitgevonden is. Het geeft dan ook veel
te bladeren en te genieten, met name door de vele foto’s die Rhebergen uit
het archief heeft opgevist en geplaatst.
Ook wemelt het van verhaaltjes geschreven door de kloosterlingen zelf.
Sommige broeders schreven kinderverhalen, anderen juist devotionele artikelen
en een heel aantal heeft gedichten achtergelaten. Rhebergen vond het allemaal
terug en laat ons delen in zijn vreugde. Reden
om dit boek niet te lezen …… Verder is het weliswaar verbazend knap dat
Rhebergen als (vermoedelijk) agnostisch ex-protestant zo invoelend schrijft
over het katholieke leven in een klooster, maar je mist de verbinding met de
spirituele traditie van de Trappisten. Rhebergen en nota bene Dom Amandus zelf lijken het erover eens te zijn dat de
woestijnvaders en de middeleeuwse contemplatieven
maar een stelletje gekken waren en dat het maar goed is dat het allemaal maar
een beetje ‘relaxed’ geworden is vandaag de dag. Juist op dit punt mist het
boek de urgentie dat deze tijd echte gedreven, stille en heilige plekken als Ulingsheide zo node mist en dat het dus eeuwig zonde is
dat het klooster zijn deuren heeft moeten sluiten. Reden
om dit boek wel te lezen Het boek is een schatkistje met oude
prentbriefkaarten, kattebelletjes en kleine miniatuurtjes over een groep
volstrekt vergeten paradijsvogels uit het katholieke verleden. |
|||
|
NBD|Biblion recensie Drs. J.M. de Jong |
'Wo ganz am Rand von Niederland / Im Süden einst
ein Häuslein stand / Umgeben von der dürren Weide /die nur genannt: die Uhlingsheide'
(pagina 138). Zie hier de enigszins verdichte vorm van de
ontstaansgeschiedenis van dit mooie oord bij Tegelen
(Limburg). Zijn soms relativerende en
ironische zienswijze is verfrissend. Dom Amandus Prick wil dat de geschiedenis van zijn klooster ook in
deze tijd nog wordt verteld. Daarvoor was hij bereid de kloosterarchieven te
openen. …. Bij alle menselijkheden is dit boek ook een rëele
getuigenis van Christus die concrete mensen roept tot het cisterciënzer
monnikenleven. Geïllustreerd met vele zwart-witfoto's en voorzien van
eindnoten, een literatuuroverzicht en register op persoonsnamen. |
|||
|
|
||||
Vox Humana april 2013 Eppo van Veldhuizen Oud-voorzitter HVN |
Wim Rhebergen en Dom Amandus Prick De lezers van de Vox
Humana kennen allemaal Wim Rhebergen. Of persoonlijk of van zijn bijdragen
aan de Vox of als mens en schrijver beide. Wat niet
alle lezers zullen weten, is dat deze zo bezige en plezierige en heel goede
hoofdredacteur ook buiten de Vox schrijver is. Al
lang en regelmatig en sinds kort meer dan ooit. Nog in 2012 verscheen zijn
magnum opus, zijn belangrijkste werk: “Dom Amandus Prick - Een sprekende trappist - Een geschiedenis van
trappistenklooster Ulingsheide”. In een gedegen, rijk geïllustreerd en
mooi geschreven boek van 439 bladzijden trekken het leven van Dom Amandus en zijn klooster in Tegelen
bij Venlo aan de lezer voorbij. Grondig, gedocumenteerd wordt de
geschiedenis van dit Cisterciënzer klooster belicht. In de titel ligt ook de
enorme verandering al besloten. Deze trappist die als abt - vader,
leider - van een strenge, zwijgende, overvlijtige
orde ging spréken. Het pleit voor Wim Rhebergen dat hij
deze hoogbejaarde, minzame, milde, erudiete, wijze en geestige monnik
ontdekte, ontmoette, met hem in gesprek raakte en in dialoog met deze
priester tot het plan kwam over hem en zijn in 2002 gesloten klooster
diepgaand te schrijven. Het pleit voor Dom Amandus
- de lief te hebben heer - dat hij deze Wim Rhebergen, ‘vijand’ immers -
gekscherend gezegd - als protestant,
risico als ‘alles opschrijvende’, tenslotte zonder schroom en openhartig in zijn leven
toeliet. Opmerkelijk, wonderlijk en ook vermakelijk is dat deze eens
hervormde Wim Rhebergen en deze teruggetreden abt van de “Orde der Hervormde
Cisterciënzers “ (Trappisten) elkaar hebben gevonden. Het boek heeft Wim Rhebergen ruim twee
jaar gekost - de HVN heeft dat aan zijn inzet voor de vereniging niet
gemerkt. In die korte tijd van schrijven is een lange, eeuwenoude,
grensoverschrijdende geschiedenis de revue gepasseerd. De enorme
veranderingen, vooral in die 20e eeuw. Van het zo overrijke
Roomse leven naar de ook letterlijke armoede van de christelijke kerk in het
algemeen. Venlo, Tegelen, nog lang een eigen
gemeente, de Ulingsheide, een gebied zó door en
door katholiek - meer dan 80% KVP na de oorlog - dat de vraag rijst of de
kerkelijke overheid de wereldlijke soms niet overschaduwde. In dat ene jaar zijn, dat zal menig
lezer opvallen, verteller en schrijver elkaar in dialoog en gesprek genaderd.
De eerste in wijsheid accepterend dat en hoe dingen veranderd zijn. De schrijver invoelend, meelevend, met
verwondering kennismakend met onbekende vormen van geloof. Misschien mag de
viering van het 100-jarig bestaan in 1984 - verteller en schrijver kenden
elkaar toen nog niet - achteraf nog teken van toenadering zijn. Dat intredelied, gezongen en in het
Nederlands, zo nieuw toen voor Dom Amandus, zo
vanouds bekend aan Wim Rhebergen, de 65e psalm, zij het in nieuwe
vertaling De
stilte zingt U toe, o Here in Uw
verheven oord. De vraag naar zin en onzin van juist
dit soort kloosters komt bij herhaling naar boven. De zelfs in het klooster, toch al
eenzaam op zich, gezochte eenzaamheid. De ascese, het buitensluiten van de
wereld met al haar verlokkingen. Het bezig zijn voor diezelfde wereld
ook, op de boerderij en in de brouwerij. Grote bedragen werden zo voor die
wereld buiten verdiend. De soms barre kou, de niettemin
ervaren warmte. De dagen vullende vroomheid van heel
vroeg tot ’s avonds - van de metten en de lauden tot en met de vespers en
completen. Alles ervaren door die zwijgende en zwoegende mannen, erg
verschillende. Verschopte mensen en zonen van aanzienlijke families. Wim Rhebergen, psycholoog,
muziekkenner, heeft zich hier ook historicus getoond. Wel, soms, in balans
zoekende beweging tussen die twee geschiedenissen: die van de abt en die van
diens klooster. Aan de geschiedenis van het oude klooster Ulingheide, de Abdij te Tegelen,
is post mortem met dit boek een geschreven monument
toegevoegd. Een monument dat een bijzondere plaats verdient in het
kloostermuseum* dat vooral dankzij Dom Amandus’
aandacht nog aan het klooster herinnert. |
||||
|
|||||
|
Een reeks publicaties over klooster ‘Ulingsheide’ in de Trompetter- E3-journaal in de maanden
juni-juli en augustus 2013. “Dom Amandus Prick,
een sprekende trappist’ wordt door de schrijver Sef Derkx regelmatig genoemd, een ‘prachtboek’. Lezers
vertellen hun ervaringen met de trappisten van Tegelen. Een van de reacties (gepubliceerd 10
juli 2013) is bijzonder interessant en een aanvulling op het boek. |
‘Zij komen met hoge hoeden!’ Foto- uit het
kloosterarchief – en opgenomen in “Dom Amandus Prick, een sprekende trappist’
“Piet Janssen (1938) woonde als kind
in de Sloot. Vader had een functie bij de civiele bescherming
in het zuidelijke deel van de stad. Op zekere dag in het najaar van 1944
kreeg het gezin, als een van de laatste in de buurt, het consigne te
vertrekken. Piet Janssen: “We kregen onderdak bij
de trappisten. Niet alles is mij bijgebleven van de evacuatietijd, maar ik
herinner me dat ik een trappistenhabijt in miniuitvoering kreeg en een
halskoord met kruisje. Ik zat tussen de paters in de
koorbanken en deed precies wat zij deden. Zonder ergens benul van te hebben. Met de andere kinderen speelde ik in
de gangen waar de evacués huisden. Het gezin Janssen had de abtkamer
toegewezen gekregen. Het zette kwaad bloed bij enkele Venlonaren, die meenden dat zij er op basis van hun
positie in de samenleving meer recht op hadden. Voor moeder Janssen werd op een bank
een ziekbed opgemaakt, terwijl zij niets mankeerde. Kleine Piet kreeg ingeprent dat hij
nooit zonder eerst aan te kloppen, binnen mocht komen. Een vreemde situatie. Pas jaren na de
oorlog hoorde hij van het hoe en waarom van al die geheimzinnigheid. Moeder hield onder de deken een
radiozender verborgen. Vanuit het trappistenklooster was een
radioverbinding met Londen. Waarschijnlijk werd het gebruikt om
berichten over en weer te zenden over geallieerde piloten, die neergehaald
werden en die door het Limburgs verzet door de linies werden geholpen
richting bevrijd Europa. Piet Janssen” “De Duitsers hadden de
zender gepeild en daarop is een huiszoeking geweest in het klooster. In de
abtkamer lag mijn moeder zogenaamd doodziek op bed. Daar zijn zij dus niet lang gebleven.
Ze hebben de zender niet gevonden, wel enkele radio’s waar illegaal naar werd
geluisterd. Van mijn moeder hoorde ik dat de
kloosterling die de zender bediende, ‘ome Vaan’ was. waarschijnlijk is het
zijn ‘codenaam’ geweest. …… Het verhaal over de zender is
interessant. In het boek ‘Dom Amandus Prick, een sprekende trappist’ van Wim Rhebergen, wordt
ook van een zender gerept. In de abdij ging in de laatste weken
van de bezetting een merkwaardig verhaal rond. Er werd gefluisterd dat de geallieerde
soldaten die het klooster zouden komen bevrijden, hoge hoeden zouden dragen. Het was een even merkwaardig als
hardnekkig gerucht, dat een eigen leven ging leiden. Op 2 maart 1945 reden de bevrijders
met vrachtauto’s bij Ulingsheide voor en inderdaad
…. twee Amerikaanse militairen droegen
een hoge hoed. Het blijft gissen, maar waarschijnlijk
is het ooit een keer gekscherend gezegd in het geheime radiocontact met
Londen. Wim Rhebergen: ‘Ome Faam’ is Pater Nivardus, lid van de communiteit van Achel,
die tijdens de oorlog onderdak had in het trappistenklooster in Tegelen. Pater Nivardus
was verzetsman. In het boek leest u meer over hem. |
|||
|
Trajecta 1 augustus 2013 Jan Y. H. A. Jacobs: Recensie over: Wim Rhebergen, Dom Amandus Prick, een sprekende trappist. Een geschiedenis van trappistenklooster Ulingsheide. Nijmegen: Valkhof Pers, 2012, 463 p. in:
<http://www.trajectaportal.eu> |
"Ik beschouw me als een spons, die alles
opzuigt wat hij zegt en doet". Met deze, op het eerste gezicht van weinig wetenschappelijke
distantie getuigende woorden wordt het laatste hoofdstuk van deze
levensschets ingeleid (p. 423). Het zijn woorden die in elk geval duidelijk maken, dat de auteur van dit
levensverhaal zich geheel ondergeschikt heeft gemaakt aan zijn `object’. Dat object, dom Amandus Prick zoals hij expliciet genoemd wil worden, was de
tweede en tevens laatste abt van het voormalige trappistenklooster `Onze
Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen’, beter bekend als abdij `Ulingsheide’
in Tegelen bij Venlo. Hij vervulde dit ambt van 1956 tot 2002, een
veelbewogen periode uit de Nederlandse kerkgeschiedenis die, hoe kan het
anders, ook een stempel heeft gedrukt op zijn abbatiaat.
Omdat de auteur aan die bredere sociaal-culturele en
kerkelijke context ook de nodige aandacht schenkt, maar dan vooral bezien
vanuit het perspectief van zijn hoofdpersoon, wint dit boek aan kracht en
relevantie. Die auteur was jarenlang werkzaam als psycholoog in
de ouderenzorg en heeft over uiteenlopende onderwerpen, ook buiten zijn eigenlijke
vakgebied, gepubliceerd. Hij noemt zichzelf een "moderne
agnosticus" (p.61), zij het "van huis uit protestant" (p. 9). Of hij daarmee de meest gekwalificeerde persoon is
om een boek als dit te schrijven is de vraag. Maar hij heeft in elk geval wel het vertrouwen weten
te winnen van zijn `held’, Dom Amandus. En dat is cruciaal. Want de emeritus abt vormt de belangrijkste bron
waaruit Rhebergen bij zijn schrijven heeft geput. Diens spreken, even openhartig als relativerend,
maakt hem tegen de achtergrond van de gewijde stilte die eigen is aan het
trappistenleven, overigens wel tot "een atypische monnik", zoals
zijn medebroeder Malachias Huijink,
abt van de trappistenabdij Lilbosch bij Echt in het
Voorwoord terecht opmerkt (p. 7). Dat atypische wordt in zekere zin nog versterkt door
Amandus’ eigen opmerking dat het voornaamste motief
om trappist te worden voor hem gelegen was in de stilte die hij in het
trappistenklooster hoopte te vinden, "de stilte waarin God spreekt"
(p. 178). Waarschijnlijk wilde hij daarom pas spreken, toen
zijn abdij wegens het uitblijven van nieuwe roepingen was opgeheven en
hijzelf zijn leven als trappist moest zien te verzoenen met een wonen in een
verpleeghuis. Dit laatste is een thema dat in dit boek niet aan de
orde komt. Hij kreeg toen de door hem zelf gesuggereerde naam Amandus naar de Middeleeuwse bisschop Amandus
van Maastricht (648-651), "een kleine referentie aan de stad Maastricht,
die mij altijd dierbaar is gebleven" (p. 178). Dit citaat laat iets zien
van Rhebergens werkwijze. Hij heeft dit levensverhaal namelijk voor een groot
deel opgebouwd vanuit een aantal letterlijk opgetekende dialoogfragmenten,
waardoor hij dicht bij de gebiografeerde zelf komt.
Het boek krijgt in en via dat sprekend opvoeren van
de hoofdpersoon bijna het karakter van een autobiografie. Titel en ondertitel wijzen er trouwens ook op dat
het werk in feite op meerdere gedachten hinkt. Het is een (deels autobiografisch) levensverhaal,
maar ook een geschiedenis van een klooster en zelfs een, zij het beknopte
geschiedenis van het benedictijner ordeleven. Met name hoofdstuk 2, getiteld `De geschiedenis van
een weg’, biedt de lezer in vogelvlucht een overzicht van het monastieke
leven vanaf de woestijnvaders en -moeders tot en met de oprichting van de
Orde van de Cisterciënzers van de Strikte Observantie, beter bekend als de
trappisten, in 1892. Maar ook in dit hoofdstuk geeft de auteur aan Dom Amandus alle ruimte om eigen kanttekeningen te maken,
kanttekeningen die soms zelfs een rechtstreekse kritiek behelzen op de visie
van de auteur zoals waar deze het kloosterwezen typeert als "een
welhaast gesloten sociaal systeem", waarbij "de stap van een
gesloten systeem naar een gesloten cultuur erg klein is. Zwijgen wordt
verzwijgen en toedekken". (p. 45). Dom Amandus is het hiermee
in het geheel niet eens. "Het klooster: de gebouwen, de mensen en dat
wat ze doen, de aankleding, alles staat in dienst van God," riposteert
hij onmiddellijk, waarna Rhebergen er bijna beschaamd het zwijgen toe doet
(p. 46). Jammer is
overigens dat in dit tweede hoofdstuk geen aandacht wordt geschonken aan de
andere vestigingen van trappisten in Nederland, te weten Onze Lieve Vrouw van
Koningshoeven in Tilburg vanaf 1881, Onze Lieve Vrouw van St. Jozef (het al
genoemde Lilbosch) in Echt vanaf 1883, Sion in
Diepenveen eveneens vanaf 1883 en Maria Toevlucht in Zundert
vanaf 1900. Ook de Sint Benedictus Abdij in Achel, beter bekend als de Achelse
Kluis, vanaf 1844/46 gevestigd op de grens van Nederland en Belgie onder Valkenswaard en moederklooster van Lilbosch en Diepenveen, wordt hier niet genoemd. Eigenlijk krijgt alleen de abdij van Onze Lieve
Vrouw van het Heilig Hart in Westmalle, het
moederklooster van Ulingsheide, enige aandacht (zie
p. 76, waar sprake is van bisschop Nevis, hetgeen uiteraard Cornelis Franciscus
Nelis moet zijn, en ook p. 79). Tussen de genoemde abdijen en Ulingsheide
bestaan namelijk wel contacten, die vanaf een bepaald moment werden
geïnstitutionaliseerd in de zogenoemde Nederlandse regio. Hieraan schenkt Rhebergen wel enige aandacht. Maar de invloedrijke Intermonasteriële
Werkgroep voor Liturgie (IWVL) die hij in dit verband noemt, werd niet in
1976 opgericht, maar al op 8 juli 1967 (zie p. 309). En het ook door hem vermelde samenwerkingsverband
van de Nederlandse abten (ook p. 309) was de zogenoemde Overstenvergadering
die op 12-13 juni 1967 voor het eerst bijeenkwam. Hieraan werd echter al heel snel deelgenomen door
alle oversten van benedictijnen, benedictinessen , cisterciënzers en cisterciënzerinnen, trappisten en trappistinnen
zowel uit Nederland als uit Vlaanderen. Zijn stem klinkt hier dus ook niet door. En dat is ook niet het geval in hoofdstuk 6 , gewijd
aan de Tweede Wereldoorlog. Vanaf medio november 1940 kreeg de abdij met een
Duitse inkwartiering te maken, hetgeen voor de toenmalige abt aanleiding was
om Amandus samen met de andere novicen een tijdlang
naar Koningshoeven te sturen. Rhebergen heeft voor deze (en andere) hoofdstukken
inzage gekregen in het "tamelijk goed geordende" archief van de
abdij. Spijtig is echter dat hij in zijn bibliografie
waaraan hij de titel `Bronnen’ heeft gegeven, geen onderscheid maakt tussen
bronnen en literatuur en ook geen melding maakt van de aard van de door hem
geraadpleegde archivalische bronnen. Het notenapparaat biedt in dit opzicht
ook weinig soelaas. Dat boek kan dus niet uit 1947 dateren zoals de
auteur vermeldt (p. 443, noot 1 en p. 452 onder Hieronymus
Rongen). Van het door Dom Amandus
in 1953 geschreven "pamflet" waarnaar op p. 185 en ook al op p. 58
verwezen wordt en dat getuige de bespreking heel typerend is voor Amandus’ visie op het trappistenleven, ontbreken trouwens
alle bibliografische gegevens. Deze en andere, ook inhoudelijke onvolkomenheden
doen jammer genoeg afbreuk aan dit boeiende en eerlijke levensverhaal, dat
bovendien met veel vaart is geschreven. |
|