Rhegie
Harmoniumpagina
Home
Contact: info@rhegie.com
|
Laat alle tongen klinken
Basisinformatie over het harmonium
door
Gerard Zwart
|
Inhoud
Inleiding
Hoofdstuk
1
Het harmonium in onze tijd
Hoofdstuk
2
De geschiedenis en
ontwikkeling van verschillende tongeninstrumenten,
Hoofdstuk 3
De eigenschappen van verschillende
harmonium-types,
Hoofdstuk
4
Het harmonium in de muziekpraktijk.
|
Inleiding
Het harmonium is geen ‘sexy’
instrument, om maar eens een modekreet te gebruiken. Wanneer je wat over
dit instrument wilt weten, valt dat niet mee.
Er zijn nauwelijks boeken over
het harmonium te vinden en de vaak dure buitenlandse boeken, die in de loop
van de tijd verschenen zijn, liggen in Nederland niet voor het oprapen.
Voor iemand, die iets van het harmonium wil weten, maar zich niet
onmiddellijk in overbodige details en ingewikkelde techniek wil verliezen,
schieten die boeken meestal hun doel voorbij. Ook de musicus verlangt soms
naar enige basale informatie, die begrijpelijk en overzichtelijk is.
Naast de diepgravende boeken staan de prospectussen. Ik noem er
twee. Allereerst geeft de Harmonium Vereniging Nederland een prospectus
uit, met informatie, die bewust beknopt gehouden is en eenvoudig is te
lezen. Deze uitgave is vooral bedoeld als een eerste kennismaking met het
harmonium en de vereniging.
Na wat speurwerk op internet trof
ik een uitstekend artikel van Ulrich Averesch aan (Wuppertal, juli 1998).
Het is compact en helder geschreven en vertelt exact wat men over het
harmonium dient te weten. Ik heb dit artikel als belangrijke bron voor deze
brochure gebruikt.
De aanvullende informatie komt
o.a. van de Harmonium Vereniging Nederland, de Reed Organ Society en
Motette-CD-informatie over Cavaillé-Coll, een artikel over het gebruik van
het harmonium van Schiedmayer, informatie uit “Das Harmonium” in
Deutschland van Christian Ahrens en Gregor Klinke en uit “The Harmonium – the History of
the Reed Organ and his Makers” van Arthur Ord-Hume.
De
kern van deze brochure wordt gevormd door vier hoofdstukken
Hoofdstuk
1 is getiteld: Het harmonium in onze tijd
hoofdstuk
2: De geschiedenis en ontwikkeling
van verschillende tongeninstrumenten,
hoofdstuk
3: De
eigenschappen van verschillende harmonium-types,
hoofdstuk
4: Het harmonium in de muziekpraktijk.
|
Deze brochure begint met inleiding over de
negatieve beeldvorming, die er over het harmonium bestaat. Ik
verontschuldig me bij deze voor sommige opmerkingen, die de ware
harmoniumliefhebber niet graag leest.
Niettemin heb ik ze bewust in de tekst
opgenomen, omdat die naar mijn mening de realiteit, waarin we als
harmoniumliefhebbers leven, weergeven. Om de betekenis van het harmonium in
onze huidige culturele wereld op waarde te schatten - en ook te
relativeren! - achtte ik het nuttig op de negatieve beeldvorming rond dit
instrument diep en openhartig op in te gaan.
Deze brochure heeft geen
wetenschappelijke pretenties. Ik heb bewust afgezien van het plaatsen van
voetnoten met verwijzingen naar vakliteratuur.
Wel heb ik volgens mijn mening
boeiende wetenswaardigheden in mijn betoog opgenomen. Ik heb geprobeerd me
daarbij in te leven in de betrekkelijke buitenstaander, die het harmonium gewoon
een interessant instrument vindt.
|
Twee uitersten:
een opvouwbaar harmonium van
Billhorn - links
en een 3-klaviers Liszt-organ van
de Mercedes onder de American organs Mason & Hamlin - rechts
|
|
|
|
Hoofdstuk
1
Het harmonium in onze tijd
Hedendaagse ontwikkelingen
Het harmonium uit de
gratie en verguisd
Enige sceptische opmerkingen
Het harmonium terug
als levend muziekinstrument
Het harmonium, een
origineel muziekinstrument
Originele
harmoniummuziek
Expressief, delicaat
en kamermuzikaal
De veelzijdigheid van
het harmonium
Conclusie
|
Hoofdstuk 1
Het harmonium in
onze tijd
Het harmonium is een
van de jongste akoestische toetsmuziekinstrumenten. Evenals het orgel en
het klavecimbel heeft het harmonium zich, afhankelijk van de regio waar ze
werd gemaakt en bespeeld, ontwikkeld en doorontwikkeld. Dit
ontwikkelingsproces heeft tot gevolg gehad, dat er in de loop van de tijd
een grote diversiteit in harmoniums is ontstaan.
Het instrument is
decennia lang zeer populair geweest. Rond 1900 kon men in duizenden
concertzalen en kerken harmoniums vinden, en meer nog in de salons, bijvoorbeeld
in die van Parijs. Ook kwam het harmonium in honderdduizenden huiskamers te
staan.
We leven nu in de
westerse consumptiemaatschappij, waarin we bijna ongelimiteerd kunnen kopen
wat we hebben willen, maar honderd jaar geleden was de aanschaf van een
harmonium voor de meeste mensen bijkans onbetaalbaar. Niettemin had men het
geld er voor over en ging men massaal over tot aankoop.
Daarbij had men de
keuze uit een grote verscheidenheid, variërend van een compact
transportabel instrument, dat ‘opgevouwen’ kon worden, tot een grootschalig
drieklaviers instrument, eventueel met pedaal en zo men wilde ook met een
kast met een pijporgelfront.
Hoewel de
populariteit van het harmonium niet in de schaduw kon staan van de piano,
behoorde het instrument in verkoopaantallen wel tot de meest gewilde. In
tegenstelling echter tot de piano, die nog overal terug te vinden is, is
het harmonium helaas in onze tijd nagenoeg verdwenen. Welke factoren hebben
tot deze teruggang geleid?
|
|
Het harmonium uit de
gratie en verguisd
Het harmonium was in
zijn hoogtijdagen een instrument van het gewone volk. Het werd op
grote schaal als orgelsurrogaat verkocht. Veel pijporgelliefhebbers keken
daardoor met enige argwaan naar het instrument en beschouwden het als
inferieur. Tachtig jaar later zou het elektronische orgel een zelfde lot
ondergaan.
Toen na 1900 de
Orgelbewegung en de stromingen die daarop volgden, tegen te sentimentele
klanken in orgels ageerden, lukte het de meeste harmoniumleveranciers niet
meer het harmonium op een juiste manier in de markt te positioneren.
Daarmee verdween het oorspronkelijk enthousiasme voor het instrument.
De meesten van ons,
die nog een herinnering aan het harmonium hebben, kennen slechts het
zuigwindharmonium en hebben nauwelijks besef van de vele andere typen
harmoniums.
Dat gebrek aan
kennis is er niet alleen in Nederland, maar heerst eigenlijk overal.
Organisten staan
over het algemeen sceptisch tegenover het zuigwindharmonium. De
vooroordelen tegen dit instrument zijn talrijk en hardnekkig. Elke
verzamelaar en liefhebber van harmoniums heeft ze wel eens gehoord.
Een stevig, mooi vol
geluid mag van deze sentimentele, zuchtende psalmenpomp toch niet verwacht
worden, meent men.
Met name in Nederland
speelt nog een ander element een rol. Velen hebben bijna traumatische
herinneringen aan het zingen van Psalmen en Johannes-de-Heer-liederen in
huiselijke kring rond dit 'apparaat'.
Hoewel dit samen
zingen een mooi sociaal element in het huisgezin zou kunnen zijn, was de
praktijk vaak minder rooskleurig. Niet zelden was er sprake van tegenzin en
dwang. En - dat mag ook gezegd worden - de zang en het spel waren ook niet
altijd van een dermate hoog muzikaal niveau dat men ervan genoot. Men denkt
bij harmoniumspel slechts zelden aan verfijnd muziekspel.
In onze tijd wordt
er soms nogal cynisch en neerbuigend op de muziekbeleving in de religieuze
kringen gereageerd. Naar mijn mening zou er meer respect getoond mogen
worden voor de inspiratie en betrokkenheid, waarmee men het harmonium
koestert.
We kunnen stellen
dat het harmonium in deze kringen terecht gewaardeerd werd en wordt!
Een belangrijk
aantal leden van de huidige Harmonium Vereniging Nederland behoort tot de
behoudende religieuze harmoniumliefhebbers.
De vereniging wordt daardoor in een spagaat geplaatst. Enerzijds is
zij er voor de leden, die eenvoudigweg kiezen voor een simpel, maar
doorleefd geestelijk lied en anderzijds is er een aanhang, die het harmonium
als artistiek instrument een warm hart toedraagt en voor de toekomst wil
behouden en ontwikkelen.
Deze laatste groep
is doorgaans wat jonger, staat open voor vernieuwingen en heeft meer
behoefte aan gerichtere informatie. Ik realiseer me dat er bij vele
jongeren, die het moeten hebben van popmuziek, er net zo min waardering
voor het harmonium bestaat als voor andere 'klassieke' muziek, maar er is
ook een groep, die een alternatief zoekt voor de koude, nuchtere
zakelijkheid van de huidige maatschappij en wegdroomt bij harmoniummuziek.
Heel leuk vond ik de
reactie van mijn zoontje, die toen hij vijf was, liever een harmonium
hoorde dan de succesvolle meidengroep K3! Het harmonium vond hij een
schitterend instrument!
|
Harmonium Museum Nederland
Het Veenpark, Berkenrode 4
7884 TR Barger Compascuum
Harmonium Art Museum
Dendermondestraat 13-15
Schelle, België
|
Hedendaagse ontwikkelingen
De toekomst van het
instrument hangt nog steeds aan een zijden draadje. In de jaren zestig tot
tachtig van de twintigste eeuw is een onvoorstelbaar aantal harmoniums
letterlijk aan de straatkant gedumpt.
Het harmoniumbestand
is daardoor enorm uitgedund. En nog steeds worden harmoniums voor een
prikje te koop aangeboden.
Er is weinig of geen
vraag naar nieuwe instrumenten.
De weinige serieuze
organisten, die van een elektronisch orgel gruwen en het harmonium
prefereren als studie-instrument, zijn doorgaans op zoek naar een
historisch instrument.
Gelukkig worden er
de laatste jaren veel instrumenten geconserveerd en gerestaureerd, vaak
naar authentieke maatstaven. Ze hebben een hoge kwaliteit. We noemen in dit
verband Louis Huivenaar, een internationaal erkend harmoniumrestaurateur.
Tegenwoordig worden
opnieuw harmoniums verzameld. Er zijn inmiddels verzamelaars met
indrukwekkende collecties, zoals de heren Olthof, Spaans, Stolk en De
Viet - met excuses voor degenen die
ik niet genoemd heb. De Harmonium Vereniging Nederland en het
Harmoniummuseum in Barger Compascuum in Drenthe hebben zichzelf tot taak
gesteld om instrumenten te inventariseren en te bewaren voor het
nageslacht. Het is ontwikkeling die niet alleen in Nederland plaats vindt,
maar ook elders.
Via internet kan men
tal van verenigingen, museums en enthousiaste verzamelaars vinden.
Naast de toenemende aandacht
voor het instrument, groeit ook de belangstelling voor de harmoniummuziek,
met name die muziek die speciaal voor het harmonium is geschreven. We
noemen in dit verband de prachtige, originele harmoniumwerken van
componisten die bijna niemand meer kent, zoals August Reinhard en Sigfrid
Karg-Elert, harmoniumspecialisten, die in hun tijd grote naam hadden.
Stelt u zich eens
voor wat het zou betekenen als de piano in de vergetelheid was geraakt en
dat we daardoor Chopin, Liszt en ten dele ook Beethoven niet meer zouden
kennen! In het verlengde van de hernieuwde aandacht voor harmoniumwerken is
er de noodzaak om zich opnieuw te bezinnen op de interpretaties van
orgelwerken uit de Romantiek. Liszt bezat een 3-klaviers Mason & Hamlin
pedaalharmonium en in zijn orgelwerken vindt men talrijke aanwijzingen, die verraden dat
dit instrument van grote invloed is geweest op zijn manier van componeren.
|
Het harmonium wordt
als bij uitstek romantisch instrument gewantrouwd. Het zou onze goede smaak
kunnen bederven.
Bron: Els van Wageningen
|
Enige sceptische opmerkingen
Er is een
verandering gaande, maar het is nog te vroeg om van een algehele trendbreuk
te spreken. Men kan vragen stellen bij de gesignaleerde veranderingen. Is
er niet slechts sprake van een nostalgie naar de vroege twintigste eeuw?
Is en blijft het
instrument niet een relikwie, een fossiel uit een voorbije tijd? Is de
opvlammende liefde voor het harmonium wel echt of is er sprake van een
melancholische heimwee naar dat wat ooit was?
Is het camp om
een curiositeit als een harmonium in huis te hebben?
Hoewel de strakke,
kille zakelijkheid, die de jaren vijftig tot tachtig van de twintigste
eeuw, de klassieke muziekpraktijk domineerde, ruim achter ons ligt, is men
nog steeds huiverig voor de Romantiek en alles wat daarbij hoort.
Men vreest het
gevaar, dat de romantische muziek al snel uitmondt in wauwelende
suikerwerkjes en vals sentiment.
Het harmonium wordt
als bij uitstek romantisch instrument gewantrouwd. Het zou onze goede smaak
kunnen bederven.
Ook op orgels is een
doorslaand tongwerk eveneens nog steeds een verdacht register. Organisten
herkennen in de harmoniumklank vaak het accordeon, een instrument, waar men
klassieke en serieuze muziek aan weigert te koppelen. En het
accordeongebruik in de lichte muziek wordt veelal als oubollig ervaren.
Niettemin, als er al
een toekomst voor het harmonium is, kan hoop geput worden uit het gegeven,
dat er in de laatste jaren sprake is van een lichte herwaardering van het
instrument en zijn muziek.
Er is een kleine
groep ontstaan met een gehoor, dat ingesteld is op subtiliteit en zich niet
laat leiden door wat het grote publiek wil. De situatie dat er in elk huis
weer een harmonium zal staan zoals dat honderd jaar geleden het geval was,
keert waarschijnlijk nooit meer terug, maar dat hoeft natuurlijk ook niet.
Een select gezelschap kan het estafettestokje aan volgende generaties
doorgeven. Bout gezegd: beter een kleine groep, die het instrument naar
waarde weet te schatten dan een massa, die het instrument mishandelt.
|
De
voorkant van de catalogus van Mason & Hamlin uit 1880
|
Het harmonium terug
als levend muziekinstrument
Wanneer het
harmonium echter meer dient te zijn dan een instrument van het verleden, zijn
er mijns inziens zeker drie elementen, die onze aandacht vragen.
Ten eerste zal het
noodzakelijk zijn om niet alleen te teren op de bewaard gebleven,
waardevolle instrumenten, maar zullen ook weer nieuwe instrumenten
gebouwd moeten worden. Mondiaal gezien zijn er op dit ogenblik slechts
enkele harmoniumbouwers, maar we moeten helaas zeggen dat veel van hun
producten nauwelijks interessant genoemd kunnen worden.
Ten tweede: een
levend instrument is als een taal, waarbij voortdurende vernieuwing en
aanpassing horen.
Omdat oude
instrumenten bij goede restauraties zo authentiek mogelijk naar hun
originele staat teruggebracht worden en er geen kwalitatief nieuwe
instrumenten bij komen, is het niet voor te stellen hoe een hedendaags
nieuw harmonium er uit zou moeten zien.
De moderne
elektronica zou ingezet kunnen worden. Er zouden speelhulpen ontwikkeld
kunnen worden, waarmee de expressiviteit groter, subtieler en
gedifferentieerder uitgebuit kan worden.
Ik denk bijvoorbeeld
aan de aanslaggevoeligheid met betrekking tot de toetskontakten, die een
directe invloed hebben op de windvoorziening van een enkele tong.
Natuurlijk zouden
presets gerealiseerd kunnen worden, waarbij het niet onmogelijk is om een
flexibele klavierdeling toe te passen.
Het ook niet ondenkbaar
dat met moderne, stille windmotoren en digitale controle op de windtoevoer,
de grandioze expressieve mogelijkheden van het drukwindharmonium verrijkt
kunnen worden.
Het windgeven op een
drukwindharmonium is op dit ogenblik een ingewikkelde techniek, die de
nodige beheersing vraagt. Bij al die mogelijke vernieuwingen mogen we
echter niet vergeten dat de harmonium-liefhebber een eerlijk instrument
wil, met klanken die passen bij een ambachtelijk gemaakt instrument.
Ten derde noem ik de
vaardigheid, waarmee het harmonium bespeeld wordt. Goed
harmoniumspel, waarbij delicaat met expressiviteit omgegaan wordt, is een
niet te onderschatten vaardigheid, die men moet leren.
De kunstenaar moet
de expressieve mogelijkheden van het instrument kunnen toepassen, maar
dient de goedkope sentimentaliteit te voorkomen. Hij moet als het ware
zweven met beide benen op de grond!
Het is om die reden,
dat alle lof uit dient te gaan naar de initiatieven van mensen als Geert
Bierling en Ad van Sleuwen, docenten aan het Fontys Conservatorium te
Tilburg, die het harmonium weer op de kaart zetten, ook naar Klaas Trapman,
Dick Sanderman, Maarten Stolk en al die andere goede professionele musici,
die het harmonium met hun kenmerkende eigen literatuur uitdragen, en naar
professionals als Dirk Luijmes en Klaas Hoek, die met eigentijdse muziek
het oude instrument opnieuw onder de aandacht van het publiek brengen.
|
Het harmonium is een origineel instrument, heeft een eigen karakter
en dient naast andere instrumenten als een volwaardig instrument
gerespecteerd te worden.
Firma Goldschmeding,
Bron: Els van Wageningen
|
Het harmonium, een
origineel muziekinstrument
In zeker opzicht is
het harmonium te vergelijken met een orgel. De toon wordt met lucht tot
klinken gebracht.
Er is een windbalg,
er zijn klavieren en er zijn registers aanwezig, die de klank kleuren.
De organist kan het
harmonium direct bespelen door zijn beheersing van een streng legatospel,
waarbij de vingers van de ene toets naar de andere glijden, dit in
tegenstelling tot de pianist, die niet aan de durende toon gewend
is.
Voorts is de
organist bekend met de registratiekunst, dat zowel bij het harmonium als
het orgel van grote betekenis is.
Deze overeenkomsten
kunnen echter - geheel ten onrechte - tot de conclusie leiden dat het
harmonium een surrogaatorgel is en dat het pijporgel een kwalitatief beter
instrument is.
Het harmonium is
geen pijporgel.
Het harmonium is een
origineel instrument, heeft een eigen karakter en dient naast andere
instrumenten als een volwaardig instrument gerespecteerd te worden.
De harmoniumbespeler
is dan ook geen organist of pianist, hoewel deze natuurlijk wel in één
persoon zijn te verenigen.
Het harmonium vergt
van de speler een eigen attitude, waarbij de aandacht voor de
expressiviteit van het instrument voorop staat. En ik zou brutaal willen
zeggen, dat organisten die daarvoor geen antenne hebben, beter van het
harmonium kunnen afblijven!
Toen een eeuw
geleden het harmonium commercieel werd uitgebuit, beweerde men
zelfverzekerd, dat alle muziek op een harmonium prachtig zou klinken. Het
harmonium zou bijvoorbeeld heel geschikt zijn om de muziek van Bach te
spelen.
Als de grote meester
nu geleefd zou hebben zou hij ongetwijfeld zeer enthousiast geweest zou
over de interpretaties van zijn muziek op dit fabelachtig mooie instrument.
Maar vandaag weten
we beter. Natuurlijk kan een (kleinschalig) orgelwerk van Bach op het
harmonium gespeeld worden en met een goede, muzikale inbreng van een
technisch goedspelende harmoniumbespeler kan dat prachtig klinken, maar er
zal wel heel veel overredingskracht voor nodig zijn om aan een Bachkenner
deze ‘vreemde klanken’ als Bachklanken te verkopen.
Maar zeg nooit nooit
– er zijn tenslotte ook pianisten, die Bach beter neer kunnen zetten dan
sommige gespecialiseerde klavecinisten.
Muziek maken blijft
immers altijd nog boven dogma’s staan.
|
Het harmonium was het lievelingsinstrument van vele romantische
componisten.
César Franck
Leon Boëllmann
Gioacchino
Rossini
|
Originele
harmoniummuziek
Er is muziek, die
speciaal voor het harmonium geschreven is.
Soms is het zelfs
muziek, die nog vaak gespeeld wordt, alleen echter niet op het harmonium.
Denk bijvoorbeeld aan L’ Organiste van César Franck of de Heures
Mystiques van Léon Boëllmann. Ze worden
tegenwoordig op orgel gespeeld.
Wel wordt regelmatig
de Petite Messe Solenelle van Rossini uitgevoerd met harmonium. Maar
dat laatste heeft vaak een andere reden dan de wil recht te doen aan de
authenciteit van de compositie. Vaak, zo vrees ik, wordt de keuze uit
praktische en financiële overwegingen gemaakt.
Het huren van een
harmonium is gemakkelijk te realiseren en is ook veel goedkoper dan een
uitvoering met een heel orkest.
Men vergeet
bovendien vaak de organist bij het huren van een harmonium te betrekken.
Als een bevriende
organist onvoorbereid op het instrument gaat spelen, kan hij nog voor grote
verrassingen komen te staan, zeker wanneer hij met drukwindharmonium wordt
opgescheept en met expression gaat spelen! Het is natuurlijk overbodig om
te zeggen dat dit een volstrekt onaanvaardbare praktijk is, die men de
luisteraars maar ook de uitvoerders niet mag aandoen.
En - in het kader
van mijn betoog - kan ik alleen maar zeggen dat het ten koste gaat van de
waardering van de harmoniummuziek en het harmonium als instrument. Het
draagt geenszins bij aan een de zo nodige herwaardering van het harmonium
als instrument.
Het harmonium was
het lievelingsinstrument van vele romantische componisten.
De romantisch
componist schreef voor het harmonium, omdat de karakteristieke
eigenschappen van het instrument het meest geëigend waren om de compositie
uit te voeren, zoals de componist dat wilde. Harmoniummuziek onderscheidt
zich van andere muziek door de bijzondere, unieke klanken en effecten van
het instrument, die door geen enkel ander instrument kunnen worden geëvenaard.
De romantische
componisten, die het hele universum in hun muziek wilden verklanken, kozen
dus niet voor niets voor het harmonium als hun instrument.
Er is in de muziek
altijd de gewoonte geweest om werken, die voor een bepaald instrument waren
geschreven, ook eens uit te voeren op een ander instrument.
Soms werd de
compositie geheel herschreven en aangepast aan het instrument waarop deze
moest worden uitgevoerd.
Bach deed het al en
Franz Liszt is er groot mee geworden.
Er is ook niets mis mee
om een compositie, die voor een bepaald instrument is gemaakt, op een ander
instrument te spelen, alleen moet men dat niet blindelings doen.
De werken, die voor
harmonium bedoeld zijn, kunnen dan ook niet zonder meer vergeleken worden
met de orgelwerken die voor een orgel met één klavier zonder pedaal zijn
geschreven.
Omgekeerd geldt
hetzelfde. Werken voor orgel kunnen niet zomaar op een harmonium worden
gespeeld. In het verleden is dit volgens mij te vaak gebeurd.
Eertijds was het
uitvoeren van transcripties van bijvoorbeeld orkestwerken en opera's heel
gebruikelijk. En ook schroomde men zich niet werken voor bijvoorbeeld
klavecimbel op een harmonium of orgel te spelen.
Het dilemma is
volgens mij dat enerzijds dit een min of meer ondoordacht, decadent gebruik
van muziek is, waarbij de eigenschappen van het instrument over het hoofd
gezien wordt… en daarmee het gedachtegoed van de componist geweld wordt
aangedaan(!), terwijl anderzijds men toch van de muziek kan genieten als
het muzikaal verantwoord gebeurt.
Bedenk voorts
daarbij dat de huidige opvattingen over authentiek uitvoeren in de
negentiende eeuw niet bestonden!
|
Een prachtige Art Nouveau poster
van het grote Amerikaanse merk Estey in Duitsland
De klank, die van een kwalitatief goed harmonium uitgaat,
is intiem en poëtisch.
|
Expressief, delicaat
en kamermuzikaal
Een harmonium wijkt
op een groot aantal punten af van een (groot) kerkorgel. Ik wil me daarbij
beperken tot het Frans romantische orgeltype, waarbij we ‘dus’ aan
Cavaillé-Coll moeten denken.
Van dit grote
orgeltype, waarvoor al die werken van Franck, Widor, Vierne, Guilmant en
anderen geschreven zijn, weten we dat het breed en groots klinkt. Franck
zei niet voor niets “Mon orgue c’est mon orchestre”.
En inderdaad zijn de
mogelijkheden van een groot kathedraalorgel te vergelijken met die van een
groot symfonieorkest. Er zijn prestanten, fluiten, tongwerken en strijkers.
Er zijn grote pijpen
van 32 voet
ofwel 10 meter
en briljante heldere mixturen, waarbij pijpjes, die maar enkele centimeters
lang zijn, de voet niet meegeteld.
Binnen de fluiten
zijn vol klinkende solisten als de Flûte Harmonique, maar ook milde
Bourdons.
Er zijn donderende
Contrabombardes en zachte, zwevende registers. De orgelkast kan wel
duizenden pijpen bevatten.
Kortom, een zee aan
mogelijkheden en een enorm breed klankkleurenpalet, waarbij de organist
daadwerkelijk een orkest lijkt te bespelen. De enorme akoestiek van de kerk
maakt de magistrale klank compleet.
Het harmonium
daarentegen is schijnbaar beperkter. Hoewel een Frans drukwind harmonium
een hele stevige klank heeft en zeker een kleine kerk van geluid kan
vullen, is zelfs bij volle registraties de klank bescheiden in vergelijking
met die van een kerkorgel. Het harmonium is geen patser en zelfs zijn
klankkleurenpalet is beperkt.
|
Aristide
Cavaillé Coll
|
Ogenschijnlijk is er
een grote overeenkomst, die - zoals gezegd - tot veel misverstanden heeft
geleid.
Er zijn bij het orgel
vier registerfamilies, die sterk van elkaar verschillen en klanken
produceren van extreem rond tot fel boventoonrijk.
Bij het harmonium is
dat veel minder uitgesproken en de typische harmoniumtoon klinkt in elk
register door. Het ene is wat ronder dan het andere, maar het lijkt ook
allemaal wel wat op elkaar.
Geen wonder, dat een
organist zo’n harmonium op het eerste gehoor maar een lauw aftreksel van
een orgel vindt. Maar… net zo min elke prestant op elk orgel gelijk klinkt,
klinken de registers op een harmonium niet gelijk.
Er is een
onderscheid in de kwaliteit van de harmoniums.
Het is duidelijk te
horen welk harmonium een grote muzikale zeggingskracht heeft en welk een
zeurderig massaproduct is.
De klank, die van
een kwalitatief goed harmonium uitgaat, is intiem en poëtisch. Wanneer het
orgel als een symfonieorkest te beschouwen is, is het harmonium een
kamerorkest. Maar het is daarom zeker niet minder, het is gewoon ànders.
|
Het harmonium is veelzijdig
in zijn mogelijkheden en rijk aan klanken.
|
De veelzijdigheid van
het harmonium
Het harmonium is een
instrument, dat bij uitstek bij de Romantiek behoort, maar niet alleen bij
de Romantiek. De kracht van het harmonium ligt in onze tijd vooral in de
kamermuziek.
Hoewel…, Richard
Strauss bijvoorbeeld heeft het harmonium in vele grootschalige werken,
waaronder opera’s, een rol toebedeeld! In het kleine werk toont zich het
harmonium een meester.
Het harmonium is
veelzijdig in zijn mogelijkheden en rijk aan klanken.
Het is een
instrument, dat zich leent voor religieuze muziek, zoals iedereen weet van
het zingen rond het harmonium en het gebruik ervan in vele kerken.
Maar het instrument
is ook voor fraaie romantische en impressionistische muziek geschikt.
Het kan als solospel
gebruikt worden, maar ook als ensemble-instrument, met viool, zang, fluit
of piano.
En niet alleen in de
‘klassieke’ muziek wordt het instrument gebruikt!
Aan het begin van de
twintigste eeuw werd het harmonium veelvuldig ingezet in de mondaine
salonmuziek. Kleine salonorkesten zijn er tegenwoordig niet veel meer. In
Wenen leeft de Schrammlmuziek nog steeds, maar in ons land is de
salonmuziek bijna uitgestorven.
In verfilmde boeken
van Couperus horen we nog wel eens een ‘strijkje’ om de sfeer van het
chique Den Haag uit die tijd te laten weerklinken. Ook in Maastricht kun je
nog wel eens een salonorkest horen. Een eeuw geleden waren deze orkestjes
bijzonder populair en kon er op de muziek ervan ook wel gedanst worden. Het
harmonium was in die tijd zeker niet in zo’n orkest ongebruikelijk en vulde
het de klank om een breder, ‘symfonischer’ geluid te creëren.
Op een harmonium
kunnen we heel goed de Franse musettemuziek spelen, gezien de sterke
overeenkomst met het accordeon.
Overigens is het
accordeon ook zo’n instrument, dat veel verguisd is. Op het huwelijk van
Prins Willem-Alexander met Prinses Maxima werd bandoneonmuziek gespeeld,
met als gevolg dat het instrument opnieuw in de belangstelling kwam.
Het harmonium komt
ook voor in de popmuziek. Denk aan nummers als “We can’t work it out” van
The Beatles en “Late Again” van Steelers Wheel. Zelfs Anny Lennox heeft een
twintig jaar geleden nog een harmonium gebruikt!
In de Zweedse
volksmuziek leeft het harmonium nog voort en zijn de ‘tramporgeln’ nog
steeds populair!
|
Alleen… wie kent die muziek nog?
|
Conclusie
Uit al deze voorbeelden blijkt dat het kleine mislukte
orgel geenszins een onderdeurtje is, maar als volwaardig instrument voor
het orgel noch enig ander instrument, niet hoeft onder te doen.
Het is geen nieuwe conclusie, maar een
conclusie die door diverse grote componisten in de negentiende eeuw gedeeld
wordt.
Een duidelijk voorbeeld is Sigfrid Karg-Elert,
die als orgelcomponist vele pompeuze werken heeft geschreven, maar die als
harmoniumcomponist veel sterker uit de hoek komt met zeer poëtische,
impressionistische, aansprekende muziek. Zijn harmoniumwerken behoren tot
de absolute top en behoren naar mijn mening zelfs tot de beste vroeg
twintigste eeuwse kamermuziek.
Alleen… wie kent die muziek nog?
Het is muziek, die alle facetten van het
harmonium laat horen, geschreven door een componist, die het instrument
door en door kent, hetwelk duidelijk aantoont, dat die werken niet op een
orgel gespeeld horen te worden.
Meestal kùn je zijn composities ook niet eens
op het orgel spelen. Zijn composities zijn promotiemateriaal voor het
harmonium. Gelukkig wordt deze componist tegenwoordig opnieuw ontdekt. Er
zijn een aantal opnames van zijn muziek gemaakt. De tijd van het harmonium
is geenszins voorbij.
|
Op
deze foto van rond 1920 is het z.g. pierpaviljoen van de pier van Scheveningen
afgebeeld,
waar
allerlei artiesten zoals de hier afgebeelde negerbariton Elmer Spyglasss
optraden voor de Haagse elite.
Het
harmonium werd hier gebruikt als begeleidingsinstrument voor lichte muziek!
De
eerste pier, het Koningin Wilhelmina Wandelhoofd,
is
in de Tweede Wereldoorlog opgeblazen.
|
|
|
|
Hoofdstuk
2
De geschiedenis en ontwikkeling van
verschillende tongeninstrumenten
Op weg naar een
expressievere kunstwereld
Orgue-expressive, Poïkil-orgue, Aeoline,
Seraphin en andere voorlopers van het harmonium
De Weense
Physharmonika
Het Franse
(drukwind-)harmonium
Het Duitse
drukwindharmonium
Het Amerikaanse
zuigwind-harmonium
Naamsverwarringen
Hybride instrumenten
Familie van het
harmonium
|
Hoofdstuk
2
De geschiedenis en ontwikkeling van
verschillende tongeninstrumenten
Op weg naar een
expressievere kunstwereld
Rond ca. 1750
ontstonden er nieuwe kunststijlen. De muziek werd evenals andere
kunstvormen expressiever. De mens zocht zijn muzikale weg in de empfindsame
Stil, in Sturm und Drang en in bewegingen terug naar de
natuur.
Het barokke
kerkorgel en het klavecimbel pasten niet in die nieuwe klankwereld. Ze
waren te star en te scherp.
Het hammerklavier,
de voorloper van de piano, werd ontwikkeld en zette componisten als Mozart
en Haydn aan tot muziek, waar hard en zacht elkaar afwisselden.
Met Beethoven
stappen we de Romantiek van de 19e eeuw binnen. De piano werd al
snel het meest geliefde instrument in kunstenaarskringen. Ook andere
barokinstrumenten moesten het tegen de nieuwe romantische uitvindingen
afleggen. De stugge en scherpe kromhoorn, de dulciaan en dergelijke,
moesten hun plaats afstaan aan klarinet en waldhoorn. Er kwamen blazers met kleppenmechanieken. De
saxofoon werd door de Belg Alphonse Sax ontwikkeld. Er waren grote
ontwikkelingen in de breedte van de strijkersklanken, waarbij de cello de
viola da gamba definitief verdrongen werd.
Bijna gelijktijdig
werden ook pogingen ondernomen nieuwe expressieve orgelregisters te maken.
In de late 18e eeuw stelde Abbé Vogler nieuwe normen op, waaraan
volgens hem een modern, expressief orgel zou moeten voldoen. Hij ontdekte
in Petersburg de doorslaande tong.
Het was niet zijn
eigen uitvinding en ook de toepassing ervan doorgrondde hij nog niet, maar
hij stond met zijn ontdekking wel aan het begin van een belangrijke
ontwikkeling in de orgelbouw.
Tot dan waren alle
tongwerken op kerkorgels, zoals de registers trompet, dulciaan, regaal,
fagot enz. opslaand geweest en brachten als gevolg daarvan een wat ‘snaterend tot
mekkerend’ geluid voort.
Voor veel kerkorgels
zou dat ook zo blijven, omdat dit soort tongwerken briljant en krachtig
kunnen klinken, maar met de doorslaande tongwerken werden nu ook weke, milde,
zoemende geluiden als Clarinet, Cor Anglais en andere zachte klanken aan
het instrument toegevoegd.
Het is moeilijk te
zeggen wie de 'uitvinder' van de doorslaande tongwerken is.
|
|
Het is heel goed mogelijk
dat de eerste doorslaande tongwerkregisters afgeleid zijn van uitvindingen
van Christian Gottlieb Kratzenstein (1723 - ca.1795). We moeten dan aan het
jaar 1780 of daaromtrent denken. De uitvinding zou grote gevolgen voor de
orgelbouw hebben en kwam met Aristide Cavaillé-Coll omstreeks1840 tot volle
ontplooiing. Gedurende de hele negentiende en de eerste dertig jaar van de
twintigste eeuw zijn doorslaande tongwerken op kerkorgels gedisponeerd.
Daarna verdwenen ze van het toneel, omdat de Orgelbeweging zich sterk
maakte voor een strakke, zakelijke klank. Nadat de scherpe kanten
letterlijk van deze zo genoemde Neo-Barok waren gehaald, kwamen meer en
meer historische instrumenten in de belangstelling. In het verlengde
daarvan is opnieuw aandacht voor de Romantiek ontstaan. Tegenwoordig worden
weer regelmatig doorslaande tongwerken in nieuwe orgels, geïnspireerd op instrumenten van
bijvoorbeeld Cavaillé-Coll, opgenomen. Wellicht biedt deze ontwikkeling
hoop voor het harmonium.
|
sheng
|
De doorslaande tong
was overigens al bekend bij de Chinezen. De sheng of cheng, was een soort
mondorgel. Handelsreizigers uit Europa hadden het instrument al in de
eerste helft van de zeventiende eeuw in hun contacten met het Oosten leren
kennen. In de barokke wereld van die zeventiende eeuw zal het Chinese
instrument weinigen op de gedachten hebben gebracht dat met een dergelijke
klankbron ook westerse muziekinstrumenten gemaakt konden worden. Dit geldt
overigens ook voor de meer Zuid-Aziatische Khaen, een op een
panfluitlijkend tongeninstrument.
Ergens tussen 1790
en 1820 moet er een ontwikkeling op gang zijn gekomen van een
muziekinstrument, dat uitsluitend uit doorslaande tongen bestaat. Het is,
zo zou men kunnen zeggen, de oervader van een serie instrumenten, waartoe
het accordeon, de mondharmonica en het harmonium behoren. Het instrument
produceert door lucht uit een windbalg geluid en kan in principe dus een
orgel(type) genoemd worden. Het bood een aantal belangrijke voordelen in
vergelijking tot het latere pijporgel. De tongen waren veel compacter dan
de orgelpijpen. De klank was intiemer dan die van bijvoorbeeld een
doordringende bazuin, met als gevolg dat in kleinere ruimtes een instrument
met een aantal registers geplaatst kon worden. Bovenal was er de winst dat
de winddruk gevarieerd kon worden zonder dat de toon in toonhoogte
veranderde, terwijl de geluidsterkte kon toe- of afnemen. Het instrument
was expressief. Op verschillende plaatsen in Europa werkten verschillende
muziekinstrumentenmakers gelijktijdig aan diverse ontwikkelingen. Soms
wisselden ze vriendschappelijk kennis uit om gezamenlijk tot fraaie
resultaten te komen en soms was er sprake van een harde concurrentieslag,
waarbij men elkaar probeerde met steeds betere instrumenten af te troeven.
Ook ontstonden er verbeteringen door individuele experimenten, zonder dat
de maker notie had van het werk van zijn collega's. Dezelfde ontdekkingen
werden door verschillende personen op verschillende plaatsen gedaan, zonder
dat er contact tussen de betrokkenen bestond. Het was alsof het in de lucht
hing.
|
Het Orgue-Expressif
van Jospeh Grenié uit 1810
|
Voorlopers van het
harmonium
In Frankrijk
realiseerde Gabriel-Joseph Grenié (1757-1837) zijn Orgue-expressif.
Hij exposeerde zijn instrument
voor het eerst in 1810 in Parijs. Het kleine orgel had slechts één
tongregister met doorslaande tongen met een volle beker, waardoor het in
zekere zin op een pijporgel leek. De bespeler produceerde de orgelwind zelf
door op twee balgtreden - voor de dubbele schepbalgen - te trappen. De
magazijnbalg hiervoor was zeer klein. De bespeler van het instrument kon
daardoor, mits hij een subtiele traptechniek beheerste, met grotere of
kleinere winddruk spelen. Hoewel dit instrument expressief genoemd kon
worden, was het nog maar de eerste aanzet tot een echt expressief
tongenorgel.
Er zouden nadien nog
diverse 'prehistorische' harmoniums bedacht en gerealiseerd worden en
vervolgens verworpen, totdat het
eerste echte harmonium in 1842 door Alexandre Debain gepresenteerd
zou worden.
|
Cavaillé-Coll
& fils. 1834
Poïkilorgue
De Seraphin uit ca.1825
|
Opmerkelijk is het Poïkil-orgue,
een ontwikkeling van de meesterorgelbouwer Aristide Cavaillé-Coll
(1811-1899), dat zo rond 1832 gemaakt is.
Aristide werkte toen
nog bij zijn vader en broer in Toulouse en het was de componist Rossini,
die na kennis genomen te hebben van het Poïkil-orgue, zijn genialiteit
inzag en hem naar Parijs lokte.
Opmerkelijk is dat
dit instrument nog in een oude temperatuur gestemd werd!
Het beschikte over
een schepbalg, dat door de linkertrapper van wind werd voorzien en het
windreservoir vulde. Het rechterpedaal was middels een stang verbonden met
de bovenplaat van het windreservoir, waardoor de bespeler de winddruk kon
variëren en de intensiteit, waarmee de tongen van het instrument klonken,
kon bepalen.
Omdat de as van dit
pedaal ongeveer in het midden was, zoals in de zwelkast van een orgel,
ontstonden drie dynamische mogelijkheden: 1) in neutrale stand mezzoforte, 2)
crescendo tot forte door het pedaal in te trappen en 3) diminuendo tot
piano door het pedaal met de hak verder terug te nemen.
Omdat beide voeten
een volledig verschillende functie verrichten, vraagt het Poïkil-orgue een
wezenlijk andere speeltechniek dan het harmonium. Bij het harmonium trappen
de voeten afwisselend voor de windvoorziening en het geluidsvolume,
aangevuld met de kniezwel.
Het instrument van
Cavaillé-Coll is lastiger te bespelen dan het harmonium, met als gevolg dat
het harmonium het Poïkil-orgue bijkans volledig heeft vervangen.
In Duitsland werden
eveneens uitvindingen gedaan, die onder namen als Aeoline, Aelodikon,
Melodium, Melodica, Panharmonikon en dergelijke gepresenteerd werden.
Volgens de berichten uit die tijd werkten al deze instrumenten met een
magazijnbalg met stabiele windvoorziening, waardoor de juist kenmerkende
expressiviteit van het harmonium niet bereikt werd. Deze uitvindingen waren
alleen daarom al gedoemd het onderspit te delven.
Seraphin
In Engeland werd de uitvinding
van de Seraphin populair.
Dit instrument had
een schepbalg en een magazijnbalg.
De expressiviteit
werd verkregen door enerzijds de kap, die door een zwel geopend kon worden
en anderzijds een ventielenvoorziening, waarmee de wind beïnvloed werd.
Bovendien had men expressieve mogelijkheden door op een bepaalde manier de
schepbalg te gebruiken om een zekere winddrukverandering te realiseren
zonder dat daarbij de magazijnbalg in actie kwam. Speciaal voor dit
instrument heeft Samuel Wesley (1766-1837) een vijftal composities
nagelaten. Het Seraphin is wellicht een van de meest geslaagde voorlopers
van het harmonium te noemen.
|
Weense
Physharmonika van Anton Haeckel uit ca.1821
|
De Weense
Physharmonika
In Oostenrijk werd een
nog serieuzer instrument gepresenteerd.
In de meeste
publicaties wordt als uitvinder van de Physharmonika Anton Haeckel
genoemd en dit schijnt wel waar te wezen, want 8 april 1821 verkrijgt hij
het patent op de uitvinding van dit nieuw nieuwe muziekinstrument. Twee van die instrumenten bevinden zich
thans in het Technisch Museum in Wenen.
Ook het
Muziekinstrumentenmuseum in Leipzig is in het bezit van een exemplaar. Dit
instrument heeft een schepbalg en een magazijnbalg, maar de mogelijkheid
expressief op het instrument te spelen ontbreekt.
In 1833 verscheen
echter bij de bekende Weense muziekuitgeverij
Anton Diabelli, die
tevens componist was en bekend werd door zijn Pastoralmesse, een
eerste physharmonika-lesmethode van Carl Georg Lickl: “Theoretisch
Practische Anleitung zur Kenntnis und Behandlung der Phys-Harmonika”. Hij beschreef een
instrument van maar liefst zes octaven (Contra-F tot f’’’’), doorslaande
tongen en twee schepbalgen bezat. Over een magazijnbalg werd echter niet
gerept, omdat deze toch zinloos was bij expressief spel!
Lickl beschreef dit
als volgt:
“Auch gibt es geringere Arten von
Physharmoniken, die an Tonumfang viel kleiner sind, statt zwei Druckbälgen
nur eine Schöpf oder Blasebalg haben. Da man auf denselben ausser Stande ist,
den Ton modulieren, noch sonst etwas ausführliches hervorbringen zu können,
und diese Art in Ausübung des angeschlossenen Stücke beschränkt ist, so
schliesst man sie als zu dieser Anleitung nicht gehörig aus, und begnügt
sich bloss auf ihre Existenz hinzudeuten.”
Het is vrijwel
zeker, dat hij hiermee doelde op de Physharmonika van Anton Haeckel.
Lickl
noemde echter ook de bouwer van zijn eigen instrument: “…Diese (bedoeld is een
instrument met een extra 4’-register) so wie die erstere besprochene Art der Physharmonika, für welche
nur einzig allein diese Anleitung geschrieben wurde, verfertigt Herr Jacob
Deutschmann bürgerlicher Orgelbauer und Instrumenten-Macher (in der
Lumpertgasse No. 821), sie zeichnen sich durch vorzüglich schönen Ton,
schnelle Ansprache, haltbare Stimmung und elegante Bauart aus.”
Een desbetreffend
instrument kan men eveneens in het Leipziger Muziekinstrumentenmuseum
vinden, evenals een instrument van gelijke constructie van de Fransman
Achille Müller, ooit eigendom van Ridder Sigismund Neukomm, componist,
musicoloog, recensent en een man met veel invloed in de kunstenaarskringen
van die tijd.
De oudste compositie
van Neukomm, die speciaal voor de Physharmonika geschreven is, dateert uit
1826.
Daaruit valt op te
maken, dat Deutschmann zijn Physharmonika reeds voor 1826 gebouwd moet
hebben en dat tussen verschillende streken en landen uitwisselingen van
deze uitvindingen plaats gevonden moeten hebben.
De Physharmonika
werd in de Duitstalige landen een populair instrument gedurende de hele
negentiende eeuw en de naam werd tot het fin du siècle gebruikt, ook voor
harmoniums. Geen wonder, want de physharmonika en het inmiddels ook in de
Duitstalige landen in gebruik gekomen harmonium waren steeds meer naar
elkaar toegegroeid.
|
In 1842 verkreeg de Fransman Alexandre-François Debain
(1809-1877)
een patent voor een instrument,
dat hij in 1840 op de markt bracht onder de naam “Harmonium”.
|
Het Franse
(drukwind-)harmonium
In 1842 verkreeg de
Fransman Alexandre-François Debain (1809-1877) een patent voor een
instrument, dat hij in 1840 op de markt bracht onder de naam “Harmonium”.
Daarmee werd tevens
de naam “Harmonium” in Frankrijk beschermd en konden andere bouwers
en leveranciers niets anders doen dan hun instrument “Orgue Expressive”,
“Orgue Alexandre” of “Orgue Mustel” te noemen.
Het instrument van
Debain is geen prototype of een nog niet uitontwikkelde voorloper, maar een
volwassen en volwaardig instrument.
Het patentschrift
komt volledig overeen met het “klassieke Franse vierspels harmonium”.
Het gepresenteerde
instrument zou het uitgangspunt worden van vele andere Franse
harmoniumbouwers, waarvan de bekendste Alexandre Père et Fils en Victor
Mustel waren. Ook Dumont & Fils en Kasriel moeten in dit verband
genoemd worden.
Van Victor Mustel,
die in 1853 zijn bedrijf oprichtte, is de uitvinding van de Double
Expression, een gedeelde Expression, waarop hij een patent kreeg.
Hij vervolmaakte het
harmonium op tal van wijzen. In 1890 vond de presentatie van het Harmonium
d’ Art of te wel het Kunstharmonium plaats. Nieuwe vindingen die op zijn
naam staan, zijn de Celesta, een klokkentoetsinstrument, dat regelmatig in
orkestwerken van Tsjaikovsky tot en met Ravel te horen is en de combinatie
van de twee instrumenten “Celesta” en “Harmonium d’ Art” tot “Orgue-Celeste”.
Alle bovengenoemde
Franse harmoniumtypes werken volgens het drukwindprincipe, dat een
krachtige toonuitstraling heeft.
Het harmonium van
Debain is misschien nog wel het krachtigst. Onder de kunstzinnige
harmoniumliefhebbers hebben de Franse harmoniums de beste naam. Debain,
Alexandre en Mustel zijn de meest geroemde bouwers, die ambachtelijk
vervaardigde instrumenten leverden; dit in tegenstelling tot de later meest
verspreidde Amerikaanse zuigwindharmoniums met hun weke klank, die
“massainstrumenten uit grote fabrieken” genoemd werden. Een relativering
mijnerzijds: Ook tussen de Amerikaanse zuigwindharmoniums zitten fraaie
instrumenten, die zeker niet onderschat mogen worden.
Frankrijk is het
meest trouw gebleven aan de eigen dukwindinstrumenten. In klank komen ze
meer in de buurt van het accordeon dan de Amerikaanse zuigwindharmoniums.
Voor deze instrumenten is relatief veel muziek geschreven.
|
Harmonium van Alexandre-François Debain uit 1856
|
Het Orgue Alexandre (nr.19850
uit ca.1860) van Alexandre Père et Fils
|
Harmonium
d´Art (nr.209 uit 1874)
van Victor
Mustel
|
|
|
Drukwindharmonium van Phillip Trayser
|
Het Duitse
drukwindharmonium
De eerste harmoniums
in Duitsland waren. evenals in de meeste andere landen, drukwindharmoniums.
Rond 1850 ontstonden de eerste Duitse fabrieken van Phillip Trayser en
J.& P. Schiedmayer bij Stuttgart. Zij hadden hun kennis onder andere
bij Alexandre in Parijs vergaard en zo werd dus het in wezen Franse
drukwindharmonium in Duitsland geïntroduceerd. Andere firma’s als Hinkel,
Hörügel en Titz volgden. Zelfs de bekende orgelmaker Walcker maakte vanaf
de tweede helft van de negentiende eeuw harmoniums. Ook de ‘luxe’
uitgebreide uitvoering van het Franse harmonium, het Harmonium d’ Art, werd
door de meeste Duitse harmoniumbouwers rond 1900 als Kunstharmonium
aangeboden. Vooral de zeer muzikaal ingestelde Titz wist naam te maken. Volgens
Karg-Elert, die talloze composities voor het harmonium schreef, deed het
instrument niet onder voor Mustel! Het Kunstharmonium werd gezien als het
summum van harmoniumkunst. Ander land, andere gewoonte, organisten
herkennen snel het verschil tussen een Duits romantisch orgel en een Frans
romantisch orgel. Het Duits romantisch orgel is dikker, milder en
kleurrijker en het Frans romantisch orgel ruiger, met kernachtiger
tongwerken en symfonischer van klank. Dit is ook te herkennen in de
harmoniums. Zet een Trayser naast een Kasriel en je hoort een wereld van
verschil. De Duitse harmoniumbouwers waren flexibel genoeg om allerhande
typen harmoniums aan te bieden. Een aantal fabrieken leverden later zowel
het Franse drukwindtype als het kunstharmonium als het ‘american
organ’-type (het zuigwindharmonium). In ‘Das
Harmonium in Deutschland’ van Christian
Ahrens en Gregor Klinke wordt hier diep op ingegaan.
|
Estay
Bron Els van Wageningen.
|
Het Amerikaanse
zuigwind-harmonium
De ontstaansgeschiedenis van het harmonium in
Amerika is al even turbulent als die van Europa. Het harmonium werd hier
'reed organ' ofwel tongenorgel genoemd. Vanaf ongeveer 1840 waren er
instrumentenbouwers, die met doorslaande tongen experimenteerden. Er
ontstonden instrumenten zoals de Melodeon (Carhart & Needham uit
Massachussets en Bell uit Ontario Canada).
Ook het schootharmonium moet tot de eerste
Amerikaanse tongeninstrumenten gerekend worden. Dit schommelmelodeon,
schootorgel of elleboogorgel werd in het begin van de 19e eeuw ontwikkeld
en staat op naam van James A. Bazin. James A. Bazin kwam van het eiland
Jersey en vestigde zich als emigrant in Canton, Massachussets. Zijn ontwerp
was gebaseerd op dat van het Franse accordeon. Hij begon de productie rond
1825. Abraham Prescott produceerde vergelijkbare instrumenten in New
Hampshire. Waarschijnlijk heeft Bartlett bij Prescott gewerkt voordat hij
in de firma Dearborn & Bartlett uit Concord stapte. Van groot belang
was de industriële ontwikkeling. In Amerika werden firma’s als Estey en
Mason & Hamlin vanaf de jaren vijftig en zestig van de negentiende eeuw
leidinggevende en toonaangevende bedrijven, die met massaproductie grote
hoeveelheden en met tal van innovaties boeiende zuigwindharmoniums produceerden.
Beide firma’s ontwikkelden een standaarddispositie, een genormaliseerde
manuaaldeling en een gestandaardiseerde klavieromvang. De uitvinding van
het zuigwindharmonium wordt aan Mason & Hamlin toegeschreven, maar er
zijn ook vermeldingen, die de eer aan Estey gunnen.
|
Zegel
van Estey
Een Mason & Hamlin Liszt Organ met pijpenfront
|
Estey, J. & Co.
uit Brattleboro (Vermont) leverden vanaf de jaren zestig van de negentiende
eeuw zuigwindharmoniums en waren daar zeer succesvol mee.
Na de stichters
Jacob en Julius J. zijn nog vier generaties Estey doorgegaan met het
leveren van zo’n half miljoen harmoniums voor over de hele wereld tot 1961!
In 1869 was een
nieuwe fabriek aan de Birge Street in gebruik genomen en werd de naam
Esteyville voor Brattleboro gebruikt – Silicon Valley zou je een latere
variant op zo’n type naamgeving kunnen noemen. Alleen over Estey zijn
boeken verschenen en ook is er in Amerika een harmoniummuseum louter aan
dit merk gewijd!
Estey leverde
harmoniums voor het grote publiek, leverde draagbare instrumenten voor bv.
aalmoezeniers, maar ook grote en verfijnde instrumenten, die de moeite
waard zijn en blijven.
Kenmerkend voor
grote bedijven als Estey was, dat ze harmoniums van de laagste tot de
hoogste prijsklassen leverden, waardoor zeker niet alles van een fabrikant
over één kam geschoren mag worden!.
Henry Mason en Emmons Hamlin
waren belangrijk omdat dankzij hen tal van nieuwe vindingen zijn toegepast.
Naast het zuigwind-principe zijn
dat verbeteringen aan de betrouwbaarheid van het instrument dat ze ‘organ
harmonium’ noemden, alsmede verbeteringen aan de klank van de tongen.
De kwaliteit van Mason &
Hamlin was dusdanig hoog, dat Franz Liszt een groot instrument van dit
bedrijf had aangeschaft!
Het is waarschijnlijk, dat Franz
Liszt grote bekende orgelwerken aan dit instrument geschreven heeft. Het is
opmerkelijk, dat tal van zijn orgelwerken bijzonder goed op de Mason &
Hamlin pedaalharmoniums klinken en het verklaart ook waarom sommige
passages op orgel minder tot hun recht komen, b.v.: Liszt heeft niet zelden
vrij grote akkoorden in de – hoge bas geschreven, die op een orgel
groezelig en dik klinken, terwijl ze op een harmonium met de rijke
hoeveelheid boventonen transparant blijven klinken.
De Amerikaanse handelaars brachten prompt een
serie met de naam ‘Liszt Organ’ op de markt, dat als neusje van de zalm
onder de American Organs gerekend mag worden. De Mason & Hamlin Co. had
bedrijven in Boston en Cambridgeport (Massachussets). Uitgaande van
Amerikaanse begrippen werd bij Mason & Hamlin kwaliteit voor kwantiteit
geplaatst
|
Rijkelijk versierd harmonium van Shoninger uit 1867
Details
|
Aan de hand van het succes van met name deze twee grote
bedrijven ontstonden natuurlijk veel meer harmoniumfabrieken.
Leveranciers als Crown (Bent), Farrand & Votey, Loring
& Blake, Packard, Shoninger, Sterling en Whitney & Holmes, maar ook
bv. Canadese firma’s als Bell en Doherty moeten in dit verband genoemd
worden.
Veel leveranciers waren rond het Lake District en Detroit
gevestigd.
De eerste leveranciers waren uit Europa afkomstig of hadden
banden met Europa of met Europese werknemers, maar de invloeden werden al
gauw daarvan onafhankelijk.
Kenmerkend is ook het grote aantal bedrijven.
Natuurlijk zijn van de grote bedrijven ook in Nederland tal
van exemplaren terug te vinden.
Maar sommigen zijn hier nauwelijks bekend, terwijl van
anderen die hierboven niet genoemd zijn misschien wel instrumenten in
Nederland staan.
Fusies en overnames kwamen veel voor, evenals
naamsveranderingen.
Hier was sprake van big business met bijbehorende moordende
concurrentie.
De Amerikanen bouwden voor over de hele wereld.
De massaproductie zorgde voor aangename prijzen en dus
kregen de Franse en vooral Duitse bouwers van handgemaakte instrumenten het
erg moeilijk.
De drukwindharmoniums – met name de Franse - mochten dan in
hoger aanzien staan bij kunstenaars, in huiskamers was het gemakkelijker te
bespelen en milder klinkende - en meer op een orgel gelijkende! -
zuigwindharmonium veel populairder.
Het “American Organ” veroverde vanaf ongeveer 1900 ook
Nederland, maar niet zelden waren die “American Organs” in de lagere
prijsklassen kleine instrumenten van slimme Nederlandse handelaren.
Hoewel de hoge produktie lage prijzen bood waren er immers
de vrachtkosten die er natuurlijk bij kleine instrumenten niet uit kwamen.
Wees dus op de hoede voor namaak!
Het uiterlijk van
een zuigwindharmonium verschilt door zijn constructie sterk met die van een
drukwindharmonium.
Het laatste is
platter en dieper, het zuigwindharmonium oogt slanker en hoger. Terwijl de
Europese harmoniums kunstzinnige kasten hadden aansluitend aan Romantische
stijlen als de Victoriaanse en later
- vanaf ca. 1890 - de verfijnde
Art Nouveau en de relatief strakke Art Deco, hadden Amerikaanse reed organs
doorgaans een bont versierde kast, vaak met een opzet, waarin b.v. een
spiegel en kandelaars opgenomen zijn.
Ook een pijpenfront
werd regelmatig toegepast.
Deze reed organs met
opzet werden wel highback-organs of spiegeltopharmoniums genoemd. Naar
Nederlandse maatstaven komt dat als kitsch over, maar anderzijds kan dat
zachtzoete ook heel mooi zijn.
’t Is even wennen.
Toch waren er ook
vele fraaie kasten van Amerikaanse makelij, zoals van Shoninger.
Het reed organ werd
in Amerika ook in draagbare uitvoering gemaakt. Vooral een firma als
Bilhorn leverde veel van dit soort instrumenten voor missionarissen en
legerpredikanten. We praten dan al over een markt, die zich in de vroege 20e
eeuw ontwikkelde.
Hoewel
massaproduktie onder kunstminnende musici een vieze smaak in de mond brengt
en er volgens velen, vooral buitenstaanders, een zweem van kitsch en
decadentie om de American reed organs hangt, zijn er wel degelijk
waardevolle instrumenten. Naast Mason & Hamlin en Estey zijn er van
Bell, Crown, Doherty, Karn, Packard e.a. heel fraaie instrumenten bekend.
De invloed van de Amerikaanse harmoniums
op onze harmoniumcultuur is zeer groot geweest!
|
Salonharmonium van Packard uit ca.1890
|
Europa overspoelt
door het “American Organ”
De harmoniums in
Europa waren tot ca.1890 allen drukwindharmoniums, die in kleine series
werden geproduceerd.
Het was handwerk. En
dat betekende dus dat er een hoge prijs betaald moest worden om eigenaar
ervan te worden.
Daarnaast zijn
drukwindharmoniums .- met expression – niet zo gemakkelijk door amateurs te
bespelen. De traptechniek moet je je wel eigen maken. Het kon dus niet missen.
De goedkope Amerikaanse massaproducties zouden Europa gaan overspoelen. De
invasie werd rond 1890 ingezet en elk land zou daar op zijn manier op gaan
reageren.
Nederland, een land
met geen noemenswaardige eigen ‘grote’ harmoniumbedrijven - ook al zijn er wel degelijk een aantal
bedrijven geweest - volgde in de negentiende eeuw de tendensen in de andere
Europese landen en met de komst van het American Organ koos de zuinige
Nederlander massaal voor de instrumenten van de andere kant van de plas.
België
richtte zich het meest op Frankrijk en Frankrijk hield het meest (langst)
vast aan de eigen klank uit de Debain-traditie.
Het is misschien interessant om eens te
onderzoeken waarom de franse musette-accordeon zo populair is geworden in
Frankrijk.
Heeft het misschien iets te maken met de keuze
van de Fransen voor een accordeon als betaalbaar alternatief voor een
Mustel?
|
Een University Reed Organ (met pedaal)
van Spencer uit Manchester
|
Engeland: Splendid Isolation tussen ‘The
Continent’ en Amerika – maar wel met van beiden wat!
In Engeland werd de
artistieke (Europese) lijn op eigen wijze voortgezet vanuit het Seraphin.
Dat betekent, dat het Engelse harmonium eerder aansloot bij het Debain-type
dan bij het Amerikaanse, dus ook lang drukwind bleef.
We herkennen dat
bijvoorbeeld bij William Evans. Evans heeft gewerkt met de beroemde
orgelmaker Father Willis en is bevriend geweest met de componist Samuel
Sebastian Wesley.
In Londen werd hij
beroemd met de drukwindharmoniums van het huis Alfred Novello. We herkennen
een duidelijke overeenkomst met het Franse harmonium, maar dan wel
aansluitend aan de breedklinkende Engelse romantische pijporgels en dus
niet zo accordeonachtig als wel van de Franse instrumenten bekend is.
Die orgelmatige
insteek komt echter wel weer overeen met de Amerikaanse klankbenadering.
Zo waren er de
pedalreedorgans als van Apollo met een kast die aan de Engelse
kathedraalorgels doet denken en die in samenwerking met conservatoria in
klankesthetiek aansloten op de Engelse kerkorgels.
Ook mogen Arthur J.
Spencer uit Manchester, die de University Reed Organs leverde met twee en
drie klavieren, bijvoorbeeld met glazen deurtjes voor de speeltafel en
James Humphreys & Son, die met de Endsleigh Organs furore maakte,
hiertoe gerekend worden.
Orgelsurrogaten,
maar dan wel van de bovenste plank door de hoge mate van kunstzinnigheid en
samenwerking met musici en die tot op zekere hoogte Engelse varianten van
Mason & Hamlin genoemd zouden kunnen worden.
Kijken we naar de
commerciële hoek, dan ontdekken we bij bv. Boyd spiegeltopharmoniums, die
zo uit Amerika gekomen konden zijn.
Enerzijds door de
ook op cultuurgebied vaak geldende Splendid Isolation, anderzijds door de
Angelsaksische overeenkomsten met Amerika is de cultuurschok door de komst
van de Amerikaanse invasie in Engeland niet zo groot geweest als wel in
andere landen het geval was.
|
Een klein drukwindharmonium van Titz uit Löwenberg
Johannes
Titz was een perfectionist, die als een van de weinige Duitse
(Kunst)harmoniumbouwers de kwaliteiten van Mustel kon evenaren en geroemd
werd door Prof. Dr. Sigfrid Karg-Elert
|
Het Duitse
zuigwind-harmonium en standaard-harmonium (“Normalharmonium”)
De harmoniumbouw in
Duitsland behoorde tot de grootste van Europa.
Veel harmoniums
werden gebouwd door met name houtwerkende handwerkslieden, die ook kasten
en tafels maakten. Met name in het bosrijke midden en zuiden werden veel
harmoniums gebouwd.
Juist de Duitse
harmoniumindustrie kwam bij de komst van de Amerikaanse invasie onder vuur
te liggen. Werd het aanpassen of overrompeld worden?
Omdat Amerikaanse
zuigwindharmoniums vanaf ca. 1890 succesvol in Duitsland geïmporteerd
werden en de vraag naar zuigwindharmoniums steeds groter werd, waren de
Duitse ondernemers verplicht zich aan te passen aan de nieuwe
omstandigheden.
Er waren al
ontwikkelingen gedaan om het drukwindharmonium eenvoudiger bespeelbaar te
maken, zoals het weglaten van de Expression, maar het drukwindharmonium had
ook een meer presente accordeonachtige klank.
En er was meer
behoefte aan een orgelsurrogaat en die werd eerder gevonden in het
goedkopere en donkerklinkende zuigwindharmonium.
Een aantal konden zich
niet aanpassen en verdwenen, waaronder een van de pioniers Philipp Trayser.
Anderen vonden
muzikaliteit belangrijker dan goedkope massaproductie, zoals Titz, die
fraaie Kunstharmoniums maakte - een Duitse Mustel dus -, met een productie
van slechts rond de zeven harmoniums per jaar.
Dat is vergelijk met
een Estey die er tienduizenden op jaarbasis maakte!
Weer anderen gingen
zowel drukwind- als zuigwindharmoniums maken zoals Hinkel en Köhler.
Burger schakelde
over van drukwind naar zuigwind nadat Hörügel dit bedrijf overgenomen had.
Er waren echter
vooral nieuwkomers, die succesvol zuigwindharmoniums gingen leveren.
De drie bekendsten
waren van Zweedse afkomst en vestigden zich rond 1890 in het midden van
Duitsland: Magnus Hofberg, Olav Lindholm en de grootste: Theodore Mannborg.
|
Zuigwindharmonium van Theodore Mannborg
uit Borna bij Leipzig
|
Mannborg is de grootste en belangrijkste leverancier
van zuigwindharmoniums in Duitsland geworden en werd dat mede door een goed
ondernemerschap.
Hij kon met de
Amerikaanse markt concurreren door een eigen tongenfabriek op te zetten met
apparatuur, zoals die in Amerika werd toegepast.
De klank van de
Mannborg-harmoniums is Europeser en de kasten sierlijk, maar minder
‘overdone’ dan de Amerikaanse. Vanuit Sachsen ‘bekeerden’ ook de Zuidduitse
harmoniumbouwers zich tot het zuigwindprincipe.
In 1903 besloot de
Verein der Harmoniumfabrikanten onder voorzitterschap van Theodore Mannborg
tot het opstellen van een universele dispositie.
Er werd afgesproken
dat iedere fabrikant, die bij de vereniging aangesloten was minimaal één
harmonium met zo’n dispositie in zijn collectie zou hebben.
Dit instrument werd
het ‘Normalharmonium’ genoemd.
Indien het
instrument een dispositie had, die meer registers had, maar wel gebaseerd
was op die van het Normalharmonium, dan werd dit een ‘Erweitertes
Normalharmonium’ - uitgebreid standaardharmonium - genoemd.
Eigenlijk probeerden
de Duitse harmoniumbouwers het voordeel van de standaarddispositie van het
Franse drukwindharmonium - het klassieke vierspel -, toe te passen op het
zuigwindharmonium.
Dit is slechts ten
dele gelukt.
Ook de Expression,
die op het drukwindharmonium bijzonder expressief spel mogelijk maakt,
probeerde men op het zuigwindharmonium, toe te passen, het
zuigwindharmonium dat van nature veel trager zwelt en minder uitgesproken
expressief is.
Omdat hiervoor een
heel andere constructie nodig is, die niet bevredigend werkte is de
Expression op een zuigwindharmonium geen succes geworden.
Een echt sforzato is
hierop nauwelijks mogelijk en daardoor bleven de echte kunstliefhebbers
alleen het drukwindharmonium., met name het Kunstharmonium, als enig echt
kunstzinnig harmoniumtype accepteren.
|
Hèt
tijdschrift voor harmoniumliefhebbers in Duitsland
tussen 1920 en 1930
|
In de jaren twintig
van de vorige eeuw probeerden enkele leveranciers nieuwe namen voor
uitgebreide zuigwindharmoniums in te voeren, zoals
‘Resonanz-Kunstharmonium’, ‘Saugwind-Kunstharmonium’ e.a.
Na 1930 kwam steeds
meer de klad in de harmoniumbouw en zocht men het in de commerciëel
interessantere toepassing van orgelsurrogaat. Zo bood de firma Lindberg een
tweeklaviers harmonium met pedaal aan met een heldere dispositie met
vulstemmen als studie-instrument voor organisten die de Orgelbewegung een
warm hart toe droegen.
In Nederland is na
de oorlog vooral het Pedallion van Van de Burg uit Amersfoort een bekend
orgelsurrogaat-instrument geworden.
|
Vocalion van de orgelmakers Hill
|
Naamsverwarringen
In Frankrijk werd de
naam Harmonium gepatenteerd, waardoor de andere leveranciers andere namen
bedachten. Ondanks dat werd de naam Harmonium (of Armonium) ingeburgerd. In
Frankrijk kreeg het zuigwindharmonium minder voet aan de grond en is
daardoor de naamgeving toch nog redelijk overzichtelijk.
Het Harmonium d’Art
was het luxe, uitgebreide harmonium, maar daarin was de naam harmonium toch
duidelijk in terug te vinden.
In de Duitstalige
landen was de naam physharmonika in de negentiende eeuw de meest bekende
naam, die niet alleen voor de phyharmonika werd gebruik, maar ook voor het
harmonium. Later werd de naam harmonium algemeen gebruikt. Men verstond
daar aanvankelijk alleen het drukwindtype onder, want volgens de
omschrijvingen van Debain werkte een harmonium volgens het drukwindprincipe.
Het drukwindharmonium is dus een contaminatie in de oorspronkelijke
betekenis. Zuigwindharmoniums werden ‘American organs’ of Amerikanische Orgeln genoemd. Ook
wanneer ze in Duitsland, of zoals bij ons in Rotterdam, gemaakt werd!).
De consument vond
het verschil in zuigwind (weker en zachter en door de meer orgelachtige
toon ook als orgelvervanger dus beter voor de huiskamer) en drukwind
(krachtiger en accordeonachtiger) niet groot genoeg en noemde alles
harmonium. Toen het zuigwindharmonium het drukwindharmonium (commerciëel)
verdrong, probeerden de Duitse harmoniumleveranciers de bijzondere
kwaliteiten van het kunstharmonium ook in zuigwindinstrumenten te
realiseren. Resonanz-Kunstharmonium en Saugwind-Kunstharmonium zijn echter
nooit succesvol geworden: degenen, die hoge eisen stelden, vonden die
gewaarborgd in het echte Kunstharmonium – het zuigwindprincipe was niet
geschikt voor speelhulpen als de expression.
In America werd de
naam harmonium niet of nauwelijks toegepast. Hier heeft men altijd
gesproken van een orgel (organ) met nuance-onderscheidingen als ‘reed
organ’, ‘cottage organ’, ‘cabinet organ’, ‘palace organ’ e.d. De Amerikanen
gebruikten het woord harmonium voor het Europese instrument (dus meestal
het drukwindinstrument, omdat de Amerikaanse harmoniums
zuigwindinstrumenten waren). Toch zijn ook daar andere woorden ingeburgerd.
In de begintijd werd de naam Melodeon veel gebruikt en door een aantal
leveranciers is ook de naam Vocalion regelmatig gebruikt. Die laatste naam
zien we ook in Engeland. De bekende Engelse orgelmaker Hill heeft
bijzondere Vocalions gebouwd met klankkamers voor verschillende
tongenrijen.
Daarnaast
introduceerden enkele leveranciers nieuwe namen (waarschijnlijk om zich te
onderscheiden). Zoals Mason & Hamlin die regelmatig spraken van Organ
Harmonium.
|
De Harmonina van Alexandre Debain
uit het midden van de 19e eeuw
|
Hybride-instrumenten
Al in de negentiende
eeuw heeft men veel geëxperimenteerd met hybride-instrumenten. Dat wil
zeggen: twee instrumenten in één behuizing.
Allereerst lag een
combinatie van harmonium en orgel voor de hand.
Dergelijke
combinaties zijn regelmatig op kleine schaal gebouwd.
Het lijkt het ei van
Columbus: ook in een dorpskerk of in een salon kan een groot orgel staan –
naast een normale pijporgeldispositie komt er nog een dispositie bij aan
tongen, die nauwelijks ruimte in beslag nemen en bovendien registers op 16’ of 32’ toonhoogte mogelijk
maken.
In de Romantiek met
veel aandacht voor warme - dus laagklinkende - registers ideaal en
bovendien voor een redelijke meerprijs, omdat een tong nu eenmaal veel
kleiner en dus goedkoper dan een orgelpijp is. In de praktijk kwam daar
weinig van terecht. Over de smaak van het al dan niet goed samensmelten van
de verschillende typen registers dienen we niet te redetwisten, maar een
groot nadeel was het ontstemmen van het pijpwerk ten opzichte van de
tongen, die heel stemvast zijn.
Wanneer pijpen
ontstemmen hoeft dat geen probleem te zijn wanneer ze dat allemaal doen,
maar wanneer er een referentiepunt is dat een strakke stemming, biedt, ontstaat er een probleem.
Mustel had naast het
Harmonium d’Art ook de Celesta op zijn naam gezet en van hem zijn
kunstharmoniums met Celesta bekend. Dit is een geslaagde combinatie te
noemen.
In mindere mate
geldt dat ook voor Amerikaanse harmoniums met zogenaamde Swiss Bells, een
iel klokgeluidje, dat minder fraai aansluit in de klank als de Celesta bij
Mustel, maar wat wel een leuk effectregistertje is.
Een veel toegepaste
combinatie is die van harmonium met piano. Geen wonder: veel
harmoniumbouwers, met name de Amerikaanse,
leverden ook piano’s en beide instrumenten zijn een kind van
dezelfde tijd. Ondanks stevige reclame en de hoeveelheid experimenten is
het nooit een succes geworden.
Op een
piano-harmonium als dat van Bent uit Louisville, Kentucky kun je zowel
piano-solo als harmoniumsolo als gecombineerd spelen, maar in de praktijk
is dit nauwelijks goed te doen.
Franz Liszt had een
heel andere piano-harmonium-combinatie.
Hij had een
uitgebreid harmonium van Alexandre gecombineerd met een Erard-piano. Deze
curiositeit is speciaal voor hem gemaakt en is een onvoorstelbaar
omvangrijk instrument voor in een salon. De samenbouw betekende ook een
lastige toegankelijkheid bij storingen.
|
De Zuidamerikaanse Bandoneon
|
Concertina.
|
Multimonica van Hohner
|
Familie van het
harmonium
Door de compacte
vorm van de doorslaande tong zijn veel andere muziekinstrumenten gebouwd
die gebruik maken van deze klankbron.
Merk op dat dit
zonder uitzondering allemaal gemakkelijk transportabele instrumenten zijn.
Dat begon al met - nota bene - Debain, die een mini-harmonium maakte, de
voorloper van het keyboard of een harmoniumversie van het middeleeuwse
portatief of regaal: de harmonina.
Al deze instrumenten
worden ook nu nog min - bijvoorbeeld
bij de melodica - of meer – bij
bijvoorbeeld de mondharmonica - veel gebruikt en dan nog vrijwel zonder
uitzondering voor lichte muziek.
In de
‘serieuze’/klassieke muziek worden deze instrumenten niet of nauwelijks
toegepast en staat men daar ook enigszins wat huiverig tegenover.
Omdat iedereen de
instrumenten wel kent is een toelichting in dit kader verder niet relevant.
Het uitweiden over de accordeon met zijn vele varianten van
schippersklavier en (Friese) trekzak tot franse musette valt ook buiten dit
kader.
De melodica, die in
de tweede helft van de twintigste eeuw redelijk populair was en vooral
bekend is geworden door de firma Hohner, is tegenwoordig bijna vergeten.
Het kan dus geen kwaad te vermelden, dat dit een blaasinstrument was met
een miniklaviertje van doorgaans 1½ tot 2½ octaaf. Van de firma Hohner is
ook de curieuze multimonica, een kruising tussen een harmonium en een
accordeon, met elektrische windmotor en veel kunststof.
|
Indiaas tafelharmonium
|
|
|
Hoofdstuk 3
Eigenschappen van
het harmonium
Een eerste kennismaking
1. De toetsen
2. De sprekende registers,
de tongenrijen
3. De niet-sprekende
registers en speelhulpen
4) Registers:
kwantiteit en kwaliteit
5) Trappers
6) Kniezwellen
7) De zitplaats
Een tweede kennismaking
1) ‘Onder de motorkap’
2) De balgen
3) Stemmen en onderhoud
Het klassieke vierspels harmonium
Het Kunstharmonium
Het Duitse standaard-harmonium
(“Normalharmonium”)
|
Hoofdstuk 3
Eigenschappen van
het harmonium
Het harmonium wordt gekenmerkt
door een groot aantal elementen, die het instrument een unieke kwaliteit
geven, onvergelijkbaar met welk ander muziekinstrument dan ook.
Een eerste kennismaking
1. De toetsen
Bij een eerste
aanblik van het harmonium vallen ogenblikkelijk de toetsen
op, meestal op één klavier, dat ook wel het manuaal wordt genoemd.
Er bestaan ook twee klaviers- en drie klavierinstrumenten. Soms is er dan
nog het pedaal, grote toetsen voor de voeten. De manuaalomvang kan
verschillen. Doorgaans zijn er 5 octaven.
De meeste Europese
instrumenten gaan van C…c4.
De Amerikaanse
instrumenten beginnen wel op G of F.
De toetsen zijn
vergelijkbaar met die van een 19e eeuws orgel, of een piano,
maar dan een beetje korter. Je kunt de toetsen indrukken.
Om geluid uit een
harmonium te krijgen zijn nog twee handelingen nodig. Er dient een sprekend register opengetrokken te worden en met de voeten moet rustig op de trappers, ook wel pedalen genoemd, getrapt te worden. Of er moet
een windmotor aangezet worden, maar dat laten we in dit bestek buiten
beschouwing.
|
Aan het harmonium
|
2. De sprekende
registers, de tongenrijen
Boven de toetsen
bevinden zich de registers, doorgaans ronde knoppen, die opengetrokken kunnen
worden. Bij een Debain vindt men ze soms onder de toetsen. Ook
andersoortige bedieningselementen kunnen voorkomen: wippers, lippen
o.i.d.).
Er zijn twee soorten
registers: de sprekende en de niet-sprekende.
De belangrijkste
registers zijn die, waarmee de klankkleuren worden gekozen. Een rij tongen
of spel wordt zo ingeschakeld, dat er lucht door de tongen van die rij kan
klinken, waarvan de toetsen ingedrukt worden. Deze registers worden sprekende
registers
genoemd.
De meeste harmoniums
beschikken over één klavier. Om de klankmogelijkheden ten volle te kunnen
benutten en om soli te kunnen realiseren, worden de registers gedeeld. Er
is een registertrekker voor de klank in de bas, het linker klavierdeel en
een registertrekker in de discant, het rechter klavierdeel. Ondanks
dezelfde klank hebben de klavierdeelregisters meestal verschillende namen,
bijvoorbeeld Basson in de bas en Hautbois in de discant. De scheiding
tussen het linker- en rechterklavierdeel kan verschillend zijn. Vaak tussen
e1 en f1 bij de meeste en genormaliseerde drukwindharmoniums, maar rond de
centrale c en een octaaf lager tussen e0 en f0 bij de meeste Amerikaanse
harmoniums. Het is dus opletten geblazen, zeker wanneer een uitkomende stem
nodig is!
|
Belangrijke registers op een Amerikaans harmonium
met kenmerkend gotisch lettertype
|
Naast delingen komen
bij met name Amerikaanse harmoniums veel afleidingen voor, meestal een
zachtere, doffere variant van hetzelfde register, waarbij gebruik gemaakt
wordt van dezelfde tong. Wanneer beide registers, de harde en de zachte
variant, opengetrokken worden, horen we niet twee samensmeltende klanken,
maar klinkt per toets één tong.
Het herkennen van
een sprekend register op het registerpaneel is bij elk instrumenttype
verschillend. Op de meeste Europese instrumenten wordt gebruik gemaakt van
een getallencode, waarop we nog terugkomen bij het desbetreffende
harmoniumtype. De Amerikanen en Canadezen deden dat doorgaans niet, maar in
beide gevallen zijn wel de namen van instrumenten te herleiden: Harp,
Diapason, Cor Anglais, enz.. Vaak is er wat houvast, omdat sprekende
registers meestal met zwarte benaming aangeduid worden en de overige met
rood. Dit is echter niet altijd het geval. Voor de toonhoogte van het
register ligt het anders. Organisten weten, dat een Prestant 4’ , ook wel vt ofwel voet,
een octaaf hoger klinkt dan een Prestant 8’ en zij zouden de dispositie, de lijst van registers, een stuk onduidelijker vinden, wanneer de
voetmaat niet werd vermeld. Op een harmonium is dat vaak niet te zien. Je
moet gewoon weten, dat een Clarinette een octaaf lager klinkt dan de
Hautbois en de Clairon een octaaf hoger klinkt dan de Cor Anglais. Door
veel normalisering heeft dit nooit tot grote problemen geleid. Harmoniums, die
als studie-instrument voor het orgel dienden, vermelden wel vaak voetmaten.
Voor organisten is dat handig, maar het doet vreemd aan. De
voetmaataanduiding geeft namelijk aan hoe lang de grootste pijp van het
desbetreffende register op het orgel is, uitgedrukt in voet. Bij een
Prestant 8’
is de grootste pijp dus ca. 2,4 meter lang. Maar een tong is heel
compact, hij past in de hand en een voetmaataanduiding is dan niet op zijn
plaats. De klank wordt in het harmonium dus tot klinken gebracht door de
tongen.
|
Een harmoniumtong…onze klankbron
|
Op de klankbepaling
zijn diverse aspecten van betekenis. Tongen worden vervaardigd uit diverse
metaallegeringen, met name van brons en messing. Voorts is de constructie van
de tong van groot belang. En voorts noemen we de constructie van de
cancellen. Dit zijn de ‘windkamertjes’, waarin de tongen geplaatst zijn. De
cancellen werken als klankkastjes, waardoor ze direct van invloed zijn op
de volheid van de totale klankpresentatie van het harmonium. Daarnaast
hebben diverse leveranciers klankbeïnvloedende elementen toegepast, zoals
aparte klankkasten voor de tongenrijen, bijvoorbeeld bij de Vocalion en
zinken platen en buizen, die resoneren. Dit zijn maar enkele voorbeelden.
Patenten getuigen van de vele vindingen, die op dit punt zijn verschenen.
Er is in de loop van de tijd veel geschermd met de kreet: ´Dit is het
geheim van de smid’. Maar het echte geheim van de smid rond een
goedklinkend instrument is toch gebaseerd op hoogwaardig, ambachtelijk werk
en kunstzinnig intonatiewerk. Wat dat aangaande is het niet anders dan bij
andere muziekinstrumenten. Elke stem op het harmonium representeert een
instrument van het orkest, zoals de harmoniumbouwer Schiedmayer in 1853 dat
omschrijft. Het is een benadering, die past bij de romantiek. Het orgel
werd in die tijd als een groot orkest gezien. In de harmoniumdisposities
van de Europese merken treffen we dan ook de namen van orkestinstrumenten
aan, waarbij tevens rekening gehouden wordt met de toonomvang van deze
instrumenten, hoewel de volledige klavieromvang van het harmonium daardoor
niet bepaald wordt. Ter verduidelijking en als praktische hulp bij het
registreren is daarbij een genormaliseerde nummeringscode ontstaan.
Omdat op Amerikaanse
en ook Engelse instrumenten het orgel meer als ‘inspiratiebron’ van
toepassing is, treffen we daar orgelmatige namen aan. Het hoofdregister op
een Angelsaksisch orgel is de Diapason, de romantische prestant met een
sterke oh-formant, wat donker hoornachtig in toon. Ook op het harmonium
vinden we daarom de Diapason als hoofdregister aan in de
bas/discant-combinatie Melodia/Diapason. Sommige Amerikanen zoals Packard
hebben zelfs een nog wat indrukwekkender variant, de Pipe-Diapason,
overigens zonder ‘pipe’. Daarnaast komen registers voor, die refereren aan
de esthetiek van de Romantiek en daarom sterk aan het harmonium doen
denken: het sentiment, de expressie, het – voor sommigen – zweverige. Dit
zijn registers als Dolce, Aeoline, Seraphone, Vox Céleste, Vox Angélica,
Vox Jubilante, enz.. Ook het register Piano moet hier genoemd worden; het
is geen piano imitatie, maar staat voor de letterlijke vertaling: zacht en
is daarmee een naamsvariant op de Dolce.
|
Vignet van Alexandre
|
Schematische
voorstelling van de Double-expression
|
|
3. De niet-sprekende
registers en speelhulpen
Er zijn ook
registers, waarmee geen klanken opgewekt kunnen worden, maar waarmee de
sprekende registers in klank beïnvloed worden. Dit zijn allereerst de niet-sprekende registers. Je hebt er niets aan wanneer er niet een sprekend
register getrokken is. Ze worden ook wel effectregisters genoemd.
Expression
Op
drukwindharmoniums is de expression een register, dat altijd uitgetrokken
dient te zijn om expressief spel mogelijk te maken. Als het register dicht
is, wordt de aangetrapte wind van de schepbalg naar de magazijnbalg geleid,
waardoor een egale windvoorziening ontstaat en de toon strak klinkt, zoals
op een kerkorgel. Met de expression speelt men direct op de schepbalg,
waardoor de toon zeer snel sterk gespeeld kan worden, het sforzato-effect.
Men kan genuanceerd expressief spelen en elke verandering met trappen is
onmiddellijk waar te nemen. Prachtig, maar alles behalve eenvoudig. Zeker
bij sterke registraties is het niet gemakkelijk om een egale toonvorming te
houden! Subtiel en kwetsbaar liggen dicht bij elkaar. In het hoofdstukje
over de balgen wordt hier nader op ingegaan.
Double Expression
De double expression
zien we alleen op het kunstharmonium en de grotere drukwindharmoniums en is
een expressiemiddel, dat nog meer subtiel spel op levert, maar door slechts
weinige speler met een optimaal resultaat te gebruiken is.
Forte
Dit register,
meestal in bas en diskant verdeeld, opent een luikje, waardoor de klank
meer kan uitstralen.
|
Medaille van Christophe & Etienne
|
Percussion
Percussie-instrumenten
zijn slaginstrumenten. Zo is hier ook sprake van een slag. Wanneer het
percussionregister getrokken wordt, worden bij het toetsdrukken kleine met vilt
of sterk met doek omwonden hamertjes mild op de tongen geslagen. De
toonaanspraak van de tong is nu aanmerkelijk sneller. De percussion werkt
niet op alle sprekende registers. Het is het hoofdregister op normale
8’-toonhoogte, Cor Anglais/Flûte en soms nog een ander hoofdregister. Meer
is ook niet nodig. Geeft men geen wind, dan kan men ook heel zacht op de
klik van de percussion spelen. De hamermechaniekjes brengen de tong immers
toch in trilling, als op een xylofoon en dus de klank is per toon ook anders.
Dit geluid is doorgaans nog zachter dan een klavechord. Wees echter
voorzichtig met het gebruik van de percussion. Wanneer er ruig gespeeld
wordt, dat is harde aanslag en diep naar de modem van de toets, kunnen door
de tikken op de lange duur de tongen verbuigen, waardoor de toonhoogte
verandert en in mindere mate ook de aanspraak; in het ergste geval wordt de
tong beschadigd!
Grand Jeu
Het Grand Jeu,
aangeduid met G.J. en soms ook wel met G.O. van Grand Orgue, is een verhaal
apart. Het Grand Jeu het is een speelhulp om in één keer het volle werk te laten
klinken, een vaste combinatie dus. Overigens wil het volle werk niet altijd
zeggen: alle registers open. Het is een volle registratie, waarin alle
hoofdregisters zijn opgenomen. Bij bijvoorbeeld een drukwindharmonium met
het klassieke vierspel als basis zijn dat de registers 1… 4 in bas en
discant.
Tremolo of Vox Humana
De Tremolo is de
tremulant op een harmonium, waardoor de toon niet strak, maar met een
golving klinkt. Dit is het best te gebruiken op de donkere registers.
Registraties met een 4’
of het volle werk (Grand Jeu) zijn minder geschikt. Op Amerikaanse
harmoniums of reed organs wordt de tremolo doorgaans Vox Humana genoemd.
Let op: Op kerkorgels is de Vox Humana een sprekend register, namelijk een
tongwerk, maar bij het harmonium is het dus een niet- sprekend register.
Koppels
Allereerst zijn dat
de octaafkoppel c.q. de suboctaafkoppel, waarbij de tongen van een octaaf
hoger resp. lager meeklinken.
Dat gebeurt, omdat een
toets mechanisch meegedrukt wordt. Bij harmoniums met meer dan één klavier
zijn er een of meer manuaalkoppels en bij aanwezig voetklavier (pedaal)
zijn er een of meer pedaalkoppels, die eveneens mechanisch de toetsen
meedrukken.
|
.
|
4) Registers: kwantiteit
en kwaliteit
Een batterij
registerknoppen hoeft niets te zeggen. Er is een anekdote bekend van Ierse
plattelandsmensen, die een harmonium niet kochten om de muzikale
eigenschappen, maar om twee andere redenen. Allereerst werd het gekocht op
het gewicht, simpelweg omdat men dacht dat een licht instrument vast een
kast van waaibomenhout zou hebben. Een ander reden, die voor hen
doorslaggevend was bij de aankoop van een instrument, was het aantal knoppen.
Men dacht dat hoe meer knoppen het instrument had, des te afwisselender de
klank zou zijn. Een logische gedachte toch? Ach, vul het instrument met een
paar stenen en zet er een dozijn knoppen met de nodige afleidingen bij en
het lijkt fantastisch. Het is mogelijk, dat een instrument 20 registers
heeft, maar slechts 2 of 3 sprekende stemmen, die over het klavier
doorlopen! Om te weten wat voor vlees men in de kuip heeft bij het zien van
een onbekend harmonium, tellen we de speelhulpen en de afgeleide klanken
niet mee. Wat resteert zijn de sprekende registers. Verder rekenen we een
bas/discant-paar als één spel en
registers, die alleen in de bas of alleen in de discant klinken tellen, als
half spel. Het getal waarop we uit komen, geeft exact de hoeveelheid
tongenrijen aan. Zo zegt het dus meer dat men te maken heeft met een
7-spels harmonium dan met een harmonium, dat 25 registers telt.
|
Voor subtiel spel
is een goede traptechniek vereist.
Trappen met de punten van de voeten kan gebruikt worden voor
bevingen en andere nuances in de klank
Krukje bij het Liebig
Kunstharmonium
|
5) Trappers
Er wordt wel
gesteld, dat trappen net zo simpel is als rustig fietsen. Vergeet het maar.
Voor subtiel spel is een goede traptechniek vereist. Goede traptechniek is
gebonden aan het instrument, waarop gespeeld wordt. Op een
zuigwindharmonium is het trappen relatief eenvoudig, maar op een
drukwindharmonium is een egale windvoorziening moeilijker te geven, zeker
wanneer het expressions-register getrokken is. Dat is al te merken, wanneer
er geen sprekend register open staat. Als de schepbalgen vol zijn, ontstaat
er, wanneer er getrapt wordt, weerstand. Er mag dan niet doorgetrapt worden
om beschadigingen aan de windvoorziening te voorkomen. Ook wanneer men
gewend is op een bepaald drukwindharmonium te spelen en men een goede
traptechniek voor dat instrument heeft ontwikkeld, is dat nog geen garantie
dat die traptechniek ook op een ander drukwindharmonium zonder meer
gebruikt kan worden. De windinhoud van de balgen, de longen van het
instrument, kan sterk verschillen. Een goede harmoniumspeler, en dan
bedoelen we iemand, die geraffineerd met de expressieve middelen om weet te
gaan, kan beslist op ieder behoorlijk harmonium goed presteren, maar de
windvoorziening van een instrument kan hem toch parten spelen. Een speler
kan een persoonlijke band met zijn instrument opbouwen. Die levendige,
persoonlijke windvoorziening is voor veel harmoniumbezitters een van de
belangrijkste redenen, waarom zij hun instrument boven een elektronisch
orgel stellen, naast natuurlijk de artistieke kwaliteiten.
Goed trappen gebeurt
niet vanuit het kniegewricht, maar vanuit het enkelgewricht. De voeten zijn
volledig op de trappers, maar het trappen gebeurt met het voorste deel van
de voet; de hiel is in rust. Wanneer een tremolo bereikt moet worden,
alleen met de Expression is dat goed realiseerbaar, wordt het achterste
deel van de voet opgetild en wordt slechts met de teenspits
getrapt. Vanuit de knieën wordt een trilling op de spieren gegenereerd. De
voeten mogen de trappers nooit loslaten. Of zoals Schiedmayer stelt: Bij harmoniumspel moet men het gevoel niet
alleen in de handen en de vingers hebben, maar ook in benen en voeten; dit
gevoel is slechts tot uitdrukking te brengen, wanneer voet en trapper als
een eenheid lijken te zijn samengegroeid! Bij het trappen moeten de rechter- en de linkertrapbewegingen
geleidelijk 'golvend' in elkaar overgaan, als een te sterk overlegato. Dus
nooit pas met de ene voet beginnen te trappen, wanneer de ander al helemaal
beneden is.
|
|
6) Kniezwellen
Op kniehoogte zijn
doorgaans twee kniezwellen. Bij het naar buiten drukken worden
deze geactiveerd. Op de meeste harmoniums o.a. voor alle americans, geldt:
links naar buiten drukken is - opbouw naar - vol werk en rechts naar buiten
drukken crescendo. Op met name 19e eeuwse drukwindharmoniums
komen ook andere functies voor. Ook zien we bedieningselementen bij de
voeten, zoals bij het kunstharmonium.
|
.
Drukwindharmonium van Kasriel
|
7) De zitplaats
Wanneer het
harmonium een pedaal heeft, is een
orgelbank vereist. Bij een harmonium zonder pedaal kan men in principe een
gewone stoel bij het harmonium neerzetten. Een gewone stoel zit echter niet
prettig. Het klavier is te hoog, aanmerkelijk hoger dan bij een piano
bijvoorbeeld. Het geeft onmiddellijk een onnatuurlijke druk op de armen.
Het trappen vanuit een gewone stoel gaat ook niet lekker. De benen zijn te
gebogen. Het meest prettig is een houding met een stompe hoek. Wanneer de
zitplaats te laag is, is het trappen niet alleen ongemakkelijk en
vermoeiend, ook genuanceerd trappen voor expressief spel is lastig. Men zou
natuurlijk een eetkamerstoel kunnen nemen en er een dik kussen op leggen,
maar ook dat is de oplossing niet. Men kan gebruik maken van een
verstelbare kruk, waardoor men een vijf tot vijftien centimeter hoger komt
te zitten. Er zijn speciale harmoniumbankjes ontwikkeld. Deze zijn sterk te
prefereren, mede omdat de zitting schuin is, waardoor het bovenbeen bij het
trappen natuurlijker geplaatst wordt. Wanneer een harmonium aangeschaft
wordt, is het dus zinvol er op toe te zien dat er een bijpassend
harmoniumbankje bij geleverd wordt. Evenals bij een pianobankje, een
-krukje of een orgelbank, is een - hoge - rugleuning onpraktisch.
Heeft de bespeler
een juist harmoniumbankje, dan is dat nog niet meteen een garantie voor de
juiste houding. Het is wellicht bekend, dat de laatste eeuwen de mensen
ietsje langer zijn geworden. De kans is dus groot, dat een lange bespeler
toch wat gedrongen achter het instrument zit. Het bankje zou voor lange
mensen wel eens opgehoogd moeten worden. Misschien moet er zelfs een
verhoging voor het harmonium zelf komen. Essentieel is dat de speler
volledig ontspannen achter zijn instrument kan zitten, waardoor hij zich
soepel en vrij kan bewegen. Iedere vorm van krampachtigheid staat
genuanceerd spel in de weg. Al voor de helft van de negentiende eeuw is
door verschillende harmoniumbouwers en bespelers gesteld, dat de souplesse,
die pianisten met hun handen dienen te bereiken, door harmoniumspelers
bereikt moet worden met hun benen! Soepele benen en bewegingen vanuit de
heupen zijn dus van groot belang!
|
. Tongen van Alexandre
|
Een tweede
kennismaking
1) ‘Onder de
motorkap’
Wat je niet kunt
zien, is wat er in het binnenste van de kast plaatsvindt, of beter gezegd:
zich afspeelt. Een harmonium is niet zo complex als een groot kerkorgel,
maar is in grote lijnen wel daarmee te vergelijken.
Een ingenieuze
constructie is nodig om bij het indrukken van de juiste toets bij het
opengetrokken juiste register de juiste tong aan te spreken.
Evenals in een orgel
is een windlade aanwezig met voor iedere tong een cancel, een klein
kamertje voor de wind.
De toon ontstaat in
drukwindharmoniums en physharmonika’s, doordat metalen tongen tegen een
windstroom wrijven.
Een ventiel sluit de
cancel winddicht af.
Dit ventiel staat in
verbinding met de toets.
Bij het indrukken
van de toets drukt het ventiel de cancel open en de wind kan naar de tong
stromen.
Winddruk bepaalt de
sterkte van de toon.
Er kan sprake zijn
van overdruk of onderdruk.
We spreken van
zuigwind als buiten de cancel minder lucht is dan erin en de wind uit de
cancel wordt gezogen.
Constructie van
windvoorziening en cancellen is afgeleid van het principe, waardoor ook het
pijporgel functioneert.
Het harmonium met
zijn tongen vraagt echter toch een eigen opbouw, die compacter is.
Omdat door het
expressieve karakter de winddruk en de cancellengrootte en meer factoren
van grote invloed zijn op de klank van het instrument, zijn er op dit
gebied ontzaglijk veel vindingen gedaan.
Ze hebben geleid tot
een schier oneindige reeks patenten.
Iedere
harmoniumbouwer zocht in de negentiende eeuw naar een eigen klankesthetiek
en een constructie, die tot een kenmerkende, unieke sound zou leiden.
Wanneer je een harmonium van binnen bekijkt, is het triest te beseffen dat
zo’n complex instrument vaak minder op de markt waard is dan het hout wat
er aanzit.
|
Balgen van Debain:
boven de magazijnbalg, daaronder de schepbalg
|
2) De balgen
De balgen zijn er
voor de wind. Er zijn twee soorten balgen: schepbalgen en magazijnbalgen.
Beiden typen zijn er in span- en in vouwbalgen.
De schepbalgen worden
aan de voorzijde door de trappers in beweging gebracht. Terwijl de ene
trapper zijn wind aan de tongen verstrekt en leeg raakt, wordt de andere
gevuld en zo wisselt dat af om een ‘constante’ luchtstroom te verkrijgen.
Nou ja, constant… er is wel degelijk sprake van een schokkende
windvoorziening, wanneer niet gelijkmatig getrapt wordt. Vandaar de noodzaak van een magazijnbalg. Deze is
vaak dusdanig royaal, dat van dit onderdeel van het harmonium de voorraad
aan wind voor het gehele instrument geregeld kan worden. De magazijnbalg
zorgt voor een egale windvoorziening. Egale windvoorziening is nodig voor
het volle werk, voor niet-expressieve muziek en natuurlijk… voor al
diegenen, die de vaardigheid van het trappen niet goed beheersen. Omdat de
magazijnbalg een buffer vormt tussen de schepbalg en de tongen, is zachter
of harder spelen door minder of meer te trappen van beperkte en ook van
vertragende invloed. Wanneer de magazijnbalg goed gevuld is, kun je op een
goed harmonium nog wel een halve minuut doorspelen zonder te trappen
voordat het zwijgt.
Wanneer het
expressionregister getrokken wordt, wordt de magazijnbalg afgesloten en
gaat de wind via een eigen kanaal rechtstreeks van de schepbalg naar de
tongen. Expressief spel is nu ten volle mogelijk! De klank kan van zeer
zacht tot stralend sterk bestuurd worden via de trappers. Men kan een
accentvol sforzato maken of een abrupt diminuendo en men kan bibberingen
realiseren door subtiel te ‘trillen’ met de voeten bij het trappen. Voor de
amateur is dat niet gemakkelijk. Zeker het spelen met het volle werk is
moeilijk beheersbaar. Wanneer de schepbalg leeg is, plat ligt, is er geen
wind meer en met een lelijke zucht houdt de klank jankend op.
Om bij spel met de
Expression ook bij vol werk een natuurlijk ademend en tegelijkertijd ook
egaal, windlevering te realiseren, moet er steeds druk op de schepbalgen
zijn. Dit kan verwezenlijkt worden door de voeten steeds op de trapper te
houden en niet alleen afwisselend, maar ook ‘overlappend’ te trappen. Er
wordt daarmee continue druk op de schepbalgen gehouden en in de afwisseling
is er zelfs sprake, dat er al getrapt wordt met de ene voet nog voor de
andere omhoog gaat. Zoals Schiedmayer meldt: Geen voet mag tot zijn grootste hoogte komen, voordat de andere ook
al naar beneden beweegt en geen voet mag zijn diepste punt bereiken voor de
andere zich al weer opwaarts beweegt!
Reeds is onder het
hoofd 'Trappers' opgemerkt dat nooit getrapt mag worden zonder gelijktijdig
te spelen, vooral niet met getrokken Expression, omdat er dan geen
windafvoer mogelijk is. Het risico zit er dan in, dat door de te hoge druk
de balgen uit elkaar geperst worden.
|
Martin Schlag rond 1930 in de werkplaats van Johannes Titz
|
Dit balgenverhaal, zoals
het tot nu verteld is, geldt voor het drukwindharmonium, waarbij wind in de
tongen geblazen wordt. Voor het zuigwindharmonium wordt middels het trappen
lucht in de balgen gezogen en is er sprake van onderdruk in plaats van
overdruk. Dit leidt tot een wezenlijk andere constructie van het
instrument, met ook andere eigenschappen. Het eerste wat opvalt is dat de
klank weker en milder is. Dit ligt niet alleen aan de constructie, maar ook
aan het gegeven dat de van origine Amerikaanse instrumenten een andere
intonatie hadden en ander tongen materiaal. Wat uiterlijk opvalt, is een
slankere, hogere kast dan de drukwindharmoniums en dat heeft wel met de
constructie te maken. Het levert andere eigenschappen op. Een
gedetailleerd, expressief spel is op een zuigwind nauwelijks mogelijk. De
expressieve mogelijkheden worden beperkt tot de kniezwellen, die elementen
als sforzato en bevingen uitsluiten. Er is wel geprobeerd expressions toe
te passen op een zuigwindharmonium, maar succesvol was dat vaak niet. Voor
een op het gebied van traptechniek niet geoefende musicus is een
zuigwindharmonium dus eenvoudiger te bespelen.
|
Het stemmen van een harmonium rond 1925
Prolongement
|
3) Stemmen en
onderhoud
Tegenwoordig gaan elektronische
muziekinstrumenten er prat op, dat ze nooit gestemd hoeven te worden. Met
akoestische instrumenten ligt dat anders. De stembeurten van een piano zijn
te overzien en betaalbaar. Bij een orgel zijn er vaak honderden, zo niet
duizenden pijpen en een echte stembeurt is dan al gauw dagen werk en dus
erg kostbaar. Een beetje organist stemt de tongwerken in ‘zijn’ instrument
regelmatig. Een klavecimbel is nog stemmingsgevoeliger. Wat dat aangaande
is een harmonium veel minder gecompliceerd, net als een harmonica en een
accordeon. Er zijn instrumenten, die na een halve eeuw nog steeds zuiver
klinken, ook al is een herintonatie vaak wel zinvol! Een harmonium is onder
de akoestische muziekinstrumenten zeer stabiel te noemen. Toch gedraagt het
zich volgens dezelfde natuurkundige wetten als elk ander instrument. In een
koude droge ruimte klinkt het wat hoger en in een warme vochtige ruimte wat
lager. Overigens is dat niet storend, omdat de toegepaste materialen
gelijkwaardig zijn. Dit in tegenstelling tot een orgel, waar de constructie
van houten pijpen en metalen pijpen, als ook labialen en tongwerken, van
materiaal verschillen en onder de klimaatsinvloeden anders reageren. Men
kan een harmonium, dat ontstemd is, zelf bij stemmen. Vandalisme en onjuist
gebruik daar gelaten is een ontstemming vaak terug te voeren op een
verbogen tong, wat veroorzaakt kan worden door een te roekeloos spel met de
percussion. Natuurlijk zijn er ook andere zaken die een rol kunnen spelen.
Voorkom roest op de tongen door koude en vocht in de ruimte waar het
harmonium staat, niet toe te laten. Een instrument, dat lang niet is
onderhouden en opgeslagen heeft gestaan op een zolder of in een schuur, zal
ongetwijfeld daarvan problemen kunnen ondervinden.
Door achterstallig
onderhoud en door het instrument te weinig te bespelen, kunnen de balgveren
lui worden. Deze dienen dan vervangen te worden. Ook windlekkages in balgen
en tongenraam bij de ventielen zijn vaak oorzaken van slechte stemming,
slechte klankkwaliteit of slechte speeleigenschappen. Nieuw verlijmen is
dan noodzakelijk en slecht leer dient vervangen te worden. Voorts kan de
veer bij het ventiel bij de cancellen versleten zijn, waardoor het ventiel
niet meer goed sluit, hetgeen resulteert in een jankende toon.
Over het stemmen van
harmoniumtongen, onderhoud en reparaties wil ik hier niet ingaan. Wanneer
namelijk een tong gestemd of een reparatie doorgevoerd dient te worden, is
een korte omschrijving niet toereikend en zijn speciale brochures hierover
meer op zijn plaats. Brochures over onderhoud, reparaties en stemmen
verkrijgbaar bij de HVN. Veel van dit soort handelingen worden door de
eigenaren van de instrumenten zelf doorgevoerd. Vaak komt dat omdat de
prijsverhouding tussen de waarde van een harmonium en een reparatie ver uit
elkaar staan. Wanneer een kerkorgel een half miljoen kost, schrikken we
niet van reparaties van duizenden euro’s. Wanneer een piano of een vleugel
een grondige revisie vereist, tellen we daar ook honderden of duizenden
euro’s voor neer. Dat geldt voor alle muziekinstrumenten… behalve, u raadt
het al, het harmonium. Stel dat een aardig instrument op de kop is getikt
voor een paar honderd euro, dan wordt daar geen reparatie van duizend euro
aan besteed. Een volledige eervolle restauratie kan bij werkelijk
historische instrumenten in de tienduizenden euro’s gaan lopen. Dat is dat
instrument gezien de tijd en vakmanschap die erin gestoken wordt alleszins
waard. Maar het is vaak moeilijk uit te leggen aan de eigenaar. Wanneer een
ter zake kundige als Louis Huivenaar zich met zo’n instrument bemoeit, komt
zo’n harmonium als nieuw uit de werkplaats en sta je verbaasd van de
metamorfose, die het instrument heeft ondergaan. Als een feniks uit de as
herrezen!
|
Alexandre
4-spels drukwindharmonium
|
Het klassieke vierspels harmonium
Alexandre-François
Debain gaf zijn naam aan het instrument, dat we het eerste volwassen
harmonium kunnen noemen, 1841. Hij stelde als eerste een standaarddispositie op. Deze dispositie is het uitgangspunt van de meeste Franse
harmoniums in de negentiende eeuw geworden. Het zijn drukwindinstrumenten
met vier complete tongenrijen, te weten: 16’, 8’, 8’ en 4’. Er is een klavierdeling
tussen e’ en f’. De klavieromvang is 5 octaven en loopt van C…c’’’’. Als
speelhulp is er de expression, die de magazijnbalg uitschakelt en voor
expressief spel onontbeerlijk is. Voor een goede volumebalans tussen bas en
discant is er voor elk bereik een Forte-register, dat de forteluikjes open-
of dichttrekt. Ook de ‘preset’ Grand Jeu hoort op dit harmonium thuis en
schakelt alle vier spelen in. Deze speelhulp wordt ook wel door middel van
een kniezwel bediend, wat erg praktisch is. De registers hebben een
codeaanduiding. Franse en Duitse componisten hebben in de negentiende en
vroege twintigste eeuw voor dit instrumenttype geschreven. De
registeraanduidingen in de partituren hebben betrekking op dit type
harmonium. Het zijn cijfers of letters in een cirkel. Het klassieke
vierspels harmonium is daarmee de basis van de negentiende eeuwse (Franse)
harmoniummuziek.
|
Schematische
voorstelling van het klassieke vierspels harmonium
|
Dit wil overigens
niet zeggen, dat alle harmoniums in die tijd er zo uitzagen. Natuurlijk
waren er kleinere instrumenten. Er waren instrumenten zonder en met
expression en instrumenten met en zonder tremolo. Er waren vele varianten.
Ook waren er grotere instrumenten. Bij de grotere instrumenten is het
klassieke vierspel altijd het uitgangspunt en volledig herkenbaar in het
instrument. We vinden extra registers in de discant of in de bas en de
discant, waarbij de registercodering verder doorgevoerd wordt met nummers
vanaf 5.
Nummer 1 is een
8’-register, dat in de bas de naam Cor
Anglais (Engelse hoorn) draagt en
in de discant Flûte
(Fluit). Het is het basisregister bij uitstek en wordt daarom het meest
gebruikt.
De tweede 8-voet is
dat nummer 4. Dit register is meestal iets zachter, maar wel wat
boventoonrijker dan nummer 1.
In de bas heet het Basson (Fagot), en in de
discant Hautbois (Hobo).
Nummer 4 wordt weinig door componisten sec voorgeschreven.
De combinatie 1+4
daarentegen des te meer, deze populaire registratie is niet alleen mooi in
kleuring, niet te scherp en niet te donker, maar is ook mooi breed in
klank.
Nummer 3 is een 16’. Solo wordt dit
register niet toegepast, omdat alles dan een octaaf te laag klinkt. Men zou
een octaaf hoger kunnen spelen, wanneer het aantal toetsen in de discant
voldoende is voor het te spelen stuk, maar componisten maakten van deze
mogelijkheid zelden gebruik. In de bas klinkt de Bourdon,
die vernoemd is naar het orgelregister Bourdon, maar op een harmonium laat
dit register een strijkende klank horen, die wel wat lijkt op een
contrabas. In de discant is de Clarinette een veel voorkomende uitkomende stem, vaak overigens in combinatie
met de 1.
De doorlopende
combinaties 1+2 of 1+2+4 komen in de Franse muziek regelmatig voor als een
bijna vol werk. In de partituren wordt vaak in dat geval een octaaf hoger
uitgeschreven.
In de Duitse muziek
geven enkele componisten de voorkeur aan een doorlopende 8’+4’-combinatie
door 1+3 of 1+2+3, dat een heldere klankkroon oplevert.
Nummer 3 is de 4’. In de bas is dit
register Clairon (Klaroen), in de discant Fifre (Piccolo) genoem
d. Tot zover de vier
spelen.
Ook de Percussion, oorspronkelijk geen register van het klassieke vierspel, maar
later steeds meer toegepast, is in de dispositie terug te vinden. Dit
hamermechaniek werkt op het 8’-registerpaar Cor Anglais en Flûte,
gescheiden bas en discant. Wat voor de Percussion geldt, is ook van
toepassing op de Sourdine, de Celeste en de Tremolo. Ze behoren tot de
uitbreidingen van het klassieke vierspel.
De Tremolo
is de tremulant van het harmonium. De Sourdine is geen zelfstandig register, maar een
afgeleide. Er wordt gebruik gemaakt van de tongen van de Cor Anglais. Er is
een bedekking over het spel, waardoor de Sourdine doffer en zachter klinkt
en uitstekend als begeleidingsregister te gebruiken is. Ook de (Voix)
Celeste is een modificatie van een bestaand spel. Er ontstaat een zweving,
waardoor het ‘hemelse’ zoete geluid bereikt wordt, dat typisch bij de
Romantiek hoort. Ook organisten kennen de Voix Celeste en zullen veel
overeenkomsten herkennen tussen de orgel- en de harmoniumuitvoering.
Naast deze vindingen
treffen we soms een prolongement aan. Deze speelhulp zorgt er voor, dat
lage tonen aangehouden worden, omdat bepaalde toetsen in het diepste octaaf
op een ingenieuze manier vastgehaakt worden.
Ook
transpositieklavieren zijn toegepast. In dat geval kan het hele klavier
opgetild en verschoven worden.
Verdere praktische
toepassingen van deze en andere, op grotere instrumenten toegevoegde
registers worden behandeld bij het registreren in het volgende deel van
deze brochure.
Ook een 2’-register
kan nog voorkomen, meestal in de bas. In de discant zien we zelden een 2’.
Er ontstaat dan een doorlopende 2’).
Dit zien we dan eerder op een Duits dan op een Frans harmonium.
|
Schematische
voorstelling van de Double-expression
|
Het Kunstharmonium
Het harmonium volgens
het Franse drukwindprincipe werd
gedurende de negentiende eeuw verder ontwikkeld en kreeg gaandeweg meer
mogelijkheden op de grotere instrumenten (speelhulpen, nieuwe registers
e.d.). In 1853 vond Victor Mustel reeds een gedeelde expression uit. Met de
knie wordt de expression gescheiden voor bas en discant bediend. Wanneer de
linker kniehevel gebruikt wordt, werkt de expression alleen op de bas en de
discant wordt dan verhoudingsgewijs afgedempt.
De bediening van de
double-expression is niet eenvoudig en zal in de praktijk alleen door de
echte harmoniumkunstenaars optimaal gebruikt kunnen worden.
Deze vinding en
andere uitbreidingen zijn terug te vinden in het summum van de harmoniums,
het Harmonium d’ Art, zoals het in Frankrijk genoemd werd en wat in
Duitsland en Nederland bekend staat als het Kunstharmonium.
De naam mag ter
discussie gesteld worden en doet vreemd, zo niet kitscherig, aan. Maar zo
is de naam wel door Mustel bedacht en is zo de geschiedenis ingegaan.
In de bas is er nog
een zwevende 2’,
de Harpe Eolienne met code 5.
De discant is verder
behoorlijk uitgebreid. Er zijn een nasale 16’, de Musette
met code 5, een zwevende 16’,
de Voix Celeste met code 6,
een boventoonrijk 32’-register, de Baryton met code 7 (en tenslotte nog) een heldere zwevende 8’, de Harpe Eolienne met code 8.
Daarnaast zijn er
tal van vindingen, die soms uitsluitend in dit type instrument terug te
vinden zijn en soms in uitgebreide harmoniums gebaseerd op het klassieke
vierspel.
Naast de registers
voor de forte-luikjes - in het Kunstharmonium worden ze Forte Fix
genoemd - is er het Forte Expressiv, dat langs pneumatische weg automatisch werkt. De Metaphone geeft een bijzondere, aparte
klankbewerking op de achterste tongenrijen, die dan ook wat donkerder
klinken. Het prolongement, waarmee, zoals bij het klassieke vierspels
genoemd, toetsen vastgehaakt kunnen worden, hoort ook tot de mogelijkheden
van het Kunstharmonium. Voor tal van dergelijke effecten en speelhulpen
zijn bedieningselementen bij de knieën en de voeten. Vooral de voeten, die
toch al druk in de weer zijn met genuanceerd trappen, worden bij dit
harmonium dus aan het werk gezet!
In de
harmoniummuziek, die oorspronkelijk voor kunstharmoniummuziek geschreven is,
worden voor de registercoderingen geen ronde, maar vierkante kaders
gebruikt. In modern notenbeeld worden bij registraties met 16’ de 8va-aanduidingen
gegeven, wat beter leest en komt het klankbeeld meer overeen met wat men
ziet, maar het werkt ook onnauwkeurigheid in de hand. Wees dus attent!
|
o
Het
Kunstharmonium, hier in 2-klaviersuitvoering met Celesta
|
Carl
Simon, August Reinhard, Max Allihn en Max Schiedmayer
op de
eers
te
Duitse harmoniumconferentie in 1900
|
De meeste
harmoniummuziek is voor het ‘gewone’ drukwindharmonium geschreven, lees:
het klassieke vierspel. Het Kunstharmonium was zó’n speciaal instrument,
dat er maar weinig componisten expliciet voor hebben geschreven. Slechts
enkele Franse componisten en vooral de Duitse componist Sigfrid Karg-Elert
hebben dit instrument in hun werken toegepast. Met zijn orkestrale
impressionistische benadering heeft Karg-Elert in zijn composities alle
mogelijkheden van dit instrument benut. De verklaring is simpel.
Karg-Elert
onderhield nauwe banden met Carl Simon uit Berlijn, die befaamd was om zijn
internationale harmoniumshowroom en een zeer invloedrijk man was in de
harmoniumwereld van die tijd. Karg-Elert
speelde voor Simon concerten, schreef composities en propageerde op
virtuoze wijze zijn harmoniums.
Karg-Elert
beschouwde de kunstharmoniums met de double-expression en de uitgebreide
bas en discantregistratiemogelijkheden als twee onafhankelijke harmoniums
in één behuizing. Merk op, hoeveel ‘halve’, dus niet doorlopende registers
op het kunstharmonium aanwezig zijn! In het dikke naslagwerk ‘Die Kunst des Registrierens’ (opus 91) beschrijft Karg-Elert tot in de kleinste
details alle mogelijkheden, die het instrument heeft. Zelf beschikte hij
over een kopie van Mustel door de zeer fijnzinnige Duitse
topharmoniumbouwer Johannes Titz uit Löwenberg, Sleeswijk. Geïnspireerd
door de enorme inzet van Karg-Elert bouwde ook de firma Lindholm van 1900
tot 1911 rond de 30 kopieën van Mustel onder de naam 'Imperial'. Net als hun voorbeeld Mustel
gebruikten Titz en Lindholm tongen van Esteve uit Parijs.
Ook Schiedmayer en
Hinkel hebben kunstharmoniums gebouwd, de eerste onder de naam “Dominator”.
Hinkel maakte ook goedkope versies van kunstharmoniums overeenkomstig de
ideeën van Karg-Elert in “Reform des
modernen Drukluftharmoniums”.
|
|
Het Duitse
standaard-harmonium (“Normalharmonium”)
Toen rond 1890 het
Amerikaanse zuigwindharmonium de Europese markt overspoelde, was het duidelijk,
dat de massaproductie in hoog tempo de dure ambachtelijk gemaakte
drukwindharmoniums zou verdringen.
Kunstenaars mochten
hard roepen dat de zuigwindharmoniums artistiek minder waren, dat de
expressiviteit van deze instrumenten maar lauw was en dat massaproductie
haaks stond op een kunstzinnig product, de ‘massa’ koos voor een
instrument, dat gemakkelijker te bespelen was door een eenvoudiger
traptechniek. Daarnaast goedkoper was en milder in geluid.
Veel Duitse
leveranciers zochten, noodgedwongen, naar alternatieven.
Nieuwe
Scandinavische bouwers in Midden Duitsland werden actief.
Mannborg voorop,
gevolgd door Hofberg en Lindholm. Mannborg bleek het meest inventief en
wist goede en muzikale instrumenten te leveren. Hij was een goed zakenman.
Rond 1900 ondernam
hij het initiatief om tot een standaardharmonium te komen, het “Normalharmonium”, gebaseerd op het zuigwindprincipe van de Amerikanen, maar met de
sterke punten van het klassieke vierspels drukwindharmonium. Uitgangspunt
waren de middelgrote harmoniums van de grote Amerikaanse leveranciers Estey
en Mason & Hamlin, die tot op zekere hoogte ook al een mate van
standaarddispositie hadden doorgevoerd.
Het Normalharmonium
werd opgesteld rond 3 ½-spels. De manuaalomvang bedraagt vijf octaven, maar
nu van F…f3.
Overgenomen van de
Amerikanen zijn ook de octaafkoppel, die steevast omhoog koppelt en de Sub
Bass.
Dit register zal
organisten op het verkeerde been zetten, want in plaats van een zachte
ondersteunende, donkere toon als op het kerkorgel, is de Sub Bass op een
harmonium een sterke, doordringende basklank, die duidelijk bedoeld is om
vooral het volle werk in de bas meer te onderlijnen. Door de hoeveelheid
wind die dit register vraagt spreekt de Sub Bass op harmoniums met slechte
windvoorziening vaak slecht aan. Uiteraard zal bij een goede revisie van
het instrument dit probleem opgelost kunnen worden.
De klavierdeling van
het Normalharmonium is tussen h, bij
ons bekend als de b, en c1. Deze klavierdeling wordt de ‘centrale c' of
‘sleutelgat-c’ genoemd.
Deze deling is voor
organisten een behoorlijk praktische deling, omdat ze overeenkomt met de
gedeelde register bij veel pijporgels.
Er is redelijk veel
orgelmuziek, die op deze wijze op het harmonium gebruikt kan worden. De
kenmerkende harmoniummuziek, die tot dan toe geschreven was, is door de
e1/f1-deling niet naar behoren op deze instrumenten te spelen!
Omdat de Fransen en
ook andere Europeanen de Duitse normalisatie niet of nauwelijks volgden,
betekent dit dat ook veel ‘echte’ harmoniummuziek van na 1900 niet geschikt
is voor het Normalharmonium!
Het Normalharmonium
heeft twee kniezwellen. De rechter is voor de expressiviteit en bedient de
fortekleppen, met de linker wordt het Tutti bereikt. Ook in de dispositie
is duidelijk de invloed van de Amerikanen zichtbaar.
Evenals bij de
drukwindharmoniums is ook hier een registercodering terug te vinden. Bij de
1 (Diapason/Melodia) en de 3 (Viola/Flute) zien we ook resp. 1P en 3P. De P
staat hier niet voor Percussion, maar voor Piano, herkenbaar in het woord
Dolce. Dit zijn afgeleide registers, waarbij de tongen op ‘halve kracht’
aanspreken.
Hoewel veel Duitse
leveranciers geprobeerd hebben, deels met succes, het Normalharmonium op de
harmoniumlandkaart neer te zetten, is het nooit het kwalitatieve succes
geworden van de Debain-traditie, noch het kwantitatieve succes van de
Amerikanen.
Een aantal
leveranciers gebruikten andere namen voor toch dezelfde registers, wat
verwarring opleverde. Ook de codering, die in de partituren werd afgedrukt,
werd niet consequent doorgevoerd. In de drie werken, die Karg-Elert
expliciet voor het Normalharmonium schreef, zijn de achtkantige coderingen
wel aanwezig, maar later is men weer ronde gaan gebruiken, waardoor een
misverstand gauw ontstaat. De argeloze speler kan immers denken, dat hij
muziek voor het klassieke vierspels harmonium te pakken heeft! Let dus op.
.
|
|
De normalisatie ging
nog meer op de schop, omdat al vrij snel uitbreidingen en verbeteringen doorgevoerd
werden. Naast extra registers waren dat bijvoorbeeld een doorlopende 16’. De ‘milde’ 16’ van de Amerikaanse
harmoniums kreeg code 2 en die vinden we niet in de basisdispositie terug.
Mogelijk komt dit omdat behoudende Duitse musici als Reinhard niet zo dol
op de 16' waren. De 16' was bij Mason & Hamlin vaak het register Contra
Basso (bas) / Corno (discant), maar ook Bourdon (bas) / Clarionet (discant)
kwam voor. Op de grotere instrumenten is dit ‘gemis’ aan fundamenten
weggenomen. Indien gewenst kon een prolongement
besteld worden, zie o.a. bij het
Kunstharmonium en extra tongenrijen. Ook een Expression kon geleverd worden
op zuigwind, maar dit was in vergelijking met drukwindharmoniums geen
succes. Lindholm heeft zelfs nog een soort Double Expression in het
programma gehad, maar ook dat was niet als op een Kunstharmonium. Reeds in
1865 was in de USA een Percussion ontwikkeld en gepatenteerd, maar er zijn
voor zover bekend geen zuigwindinstrumenten bewaard gebleven met dit
hamermechaniek.
Er is o.a. door
Mannborg geëxperimenteerd met een zuigwind kunstharmonium. Dat al deze
extra’s geen succes werden is niet alleen te danken aan de techniek alsmede
aan de behoefte. De kunstenaars, voor zover zij in het begin van de
twintigste eeuw het harmonium serieus namen, bleven trouw aan het drukwindharmonium,
terwijl de amateur het meest geïnteresseerd was in een eenvoudig te
bespelen instrument.
In de regel was de
productie aan Normalharmoniums slechts een deel van de totale productie aan
zuigwindharmoniums. Tegenwoordig is het een toevalstreffer wanneer men
tegen een Normalharmonium aanloopt. De doelstelling was een
zuigwindharmonium te presenteren met meer diepgang dan de doorsnee
Amerikaanse instrumenten. Door de grote concurrentie en de terugval aan verkoop
na de Eerste Wereldoorlog is het Normalharmonium geen succes geworden. We
zien eerder instrumenten met weinig echte registers, maar wel veel
afleidingen en verschillende koppelsystemen, waarvan er dertien in een
dozijn gaan.
Vanwege de
opstelling van componisten en andere kunstenaars tegenover het
zuigwindharmonium, dat voor de massa werd gemaakt, zijn er weinig originele
werken voor dit instrument geschreven. Men komt al gauw op transcripties
van geliefde melodieën uit opera’s van Wagner tot Verdi of uit operettes en
werken uit het “Music for Millions” repertoire uit allerlei periodes van
Händel tot Debussy. Vermeldenswaardig zijn werken van Karl Kämpf, Carl
Satter, Oskar Wermann, Arthur Bird en meer recenter van Hans Georg
Burchardt. Ook laat zich Midden-Europese harmoniummuziek van bijvoorbeeld
Antónin Dvòřak en Bedrich Smetana behoorlijk goed vertolken op
zuigwindinstrumenten
|
Tweeklaviers
drukwindharmonium van Trayser
van Dick
Sanderman
|
Het American Organ: Reed-organ,
Cottage-organ, Palace-organ
Bij Mason &
Hamlin willen we nog wel eens "genormaliseerde" disposities
tegenkomen met een nummercodering, maar meestal hebben de Amerikaanse
harmoniums - hoe ze ook genoemd mogen worden - veel variatie in de
disposities, waarbij slechts enkele grote houvasten aanwezig zijn, zoals de
Diapason/Melodia, de Sub Bass en andere registers, die we ook bij het
Normalharmonium zagen.
Daarnaast is het
vooral een bonte parade in omvang,
van een missionarisorgeltje tot een groot Liszt-organ, van
constructie oplopend van simpel en letterlijk goedkoop tot inventief als
een Vocalion, van doelstelling variërend van amateurspel tot professioneel
Angelsaksische kerkorgelimitaties, waardoor er minder concrete zaken te
melden zijn als over de beschreven drukwindharmoniums en het
Normalharmonium.
Anderzijds is er des
te meer over deze instrumenten te schrijven, maar dan is dit geen brochure
meer en dus verwijs is naar de vakliteratuur aan het eind van dit verslag.
|
Een vroeg Amerikaans
melodion (rond 1835)
|
|
Een groot instrument van Dominion (915S)
|
|
|
Het harmonium in de
muziekpraktijk
Hoofdstuk 4
Het harmonium in de
muziekpraktijk
Karakter van
het instrument
Registreren
Wat is registreren?
a: registreren met doorlopende spelen
b: uitkomende stemmen
c: registers toepassen, die niet tot de
standaarddispositie behoren
Vroege
solowerken
Franse
Romantiek
Duitse muziek
Muziek voor
Amerikaanse harmoniums
Franz Liszt
Welk harmonium te
gebruiken bij welke muziek
|
Hoofdstuk 4
Het harmonium in de
muziekpraktijk
Karakter van het
instrument
De harmoniumbouwers
J. en P. Schiedmayer, die sinds 1853 actief zijn, hebben we al een paar
keer genoemd.
In een artikel van deze
heren, dat rond 1854 geschreven is, wordt gezegd dat het harmonium een
zuiver zangerig instrument is. Hoewel daarmee moderne en galante muziek
niet uitgesloten hoeft te worden, zo betogen zij, leent het instrument zich
het beste voor gedragen, gebonden en voornamelijk zangerige voordracht.
Hieruit blijkt dat
al vroeg in de geschiedenis een bepaald beeld van het harmonium is
ontstaan, dat nog heden ten dage springlevend is, ondanks de speelse
muziek, die er voor het instrument gemaakt is: de talloze vrolijke walsen,
marsjes en indrukwekkende allegro’s.
Veel mensen
associëren het harmonium, met name wanneer zij enkel bekend zijn met
zuigwindharmoniums, met een trage, zo niet luie tooninzet.
Maar wie ooit goed
harmoniumspel heeft gehoord, weet dat het ook anders kan.
Wanneer het
instrument in goede staat is, kan een harmonium wel degelijk vlot
aanspreken! Op een goed drukwindharmonium kunnen flitsende Franse
musettewalsen worden gespeeld.
Na het verschijnen
van het genoemde artikel van de Schiedmayers in 1854 zijn nog heel veel
verfijningen op het gebied van intonatie ontwikkeld om de aanspraak te
verbeteren.
Op veel
drukwindharmoniums kan het register percussion aangetroffen worden. Hiermee
wordt een zeer snelle aanspraak bereikt.
Dat velen het harmonium
met een luie tooninzet associëren, is vaak te wijten aan de slechte staat
van de instrumenten.
Wanneer een
instrument slecht tot niet onderhouden wordt, ‘zakt’ de intonatie weg en
wordt de toonaanspraak trager.
Vooral bij
zuigwindharmoniums is dat het geval.
Tel daar een lekke
windvoorziening bij en het slechte imago van het harmonium wordt opnieuw
bevestigd.
Schiedmayer geeft in
het genoemde artikel reeds aan, dat het harmonium door zijn toonkarakter en
zijn verscheidenheid aan stemmen een surrogaat van het orgel lijkt te zijn,
maar ook al kan het instrument het orgel in kleine kerken en kapellen
vervangen.
Het harmonium wordt
met deze typering te kort gedaan.
Het harmonium kan
het gevoel van de luisteraar directer aanspreken dan het orgel. We lezen in
negentiende eeuwse kleurrijke taal, dat het harmonium in tegenstelling tot
het grote starre orgel, expressief is, met een accent op het introverte
versus het extroverte karakter van het orgel. Het is het contrast tussen
het vrouwelijke en het mannelijke, tussen bevallige sierlijkheid en
robuuste stoerheid.
|
Uitgave Harmonia
|
Registreren
Organisten weten wat
registers zijn. Met registers kun je verschillende pijpenrijen combineren
om de klank voor een orgelwerk te bepalen.
Een orgel heeft niet
de dynamiek van een piano, doordat de verhoudingen in toonsterkte
vastliggen.
Voor een zachte
klank speel je met een enkel register, voor een massaal geluid trek je
alles open, het volle werk.
Natuurlijk is dat zo
gezegd kort door de bocht, maar het geeft wel weer waar het mij in mijn
betoog om gaat. Registreren is een kunst op zich. Kennis en smaak in goede
harmonie dienen samen te gaan.
Men dient in de
registerkeuze rekening te houden met de soort muziek, die men wil spelen.
Registratieaanwijzingen van de componist zijn soms in de partituur
geplaatst. Niet zelden moeten er ‘vertaalslagen’ gemaakt worden. Veel
organisten zien hun concert mislukken, omdat zij verkeerde registraties
hebben toegepast. En dat zijn zeker niet alleen amateurs!
Registratiekunst is
op een orgel essentieel. En dat is voor een harmonium niet anders.
|
Advertentie
van Schiedmayer begin 20e eeuw
|
Voor pianisten is
het registeren een onbekend fenomeen. Voor pianisten, die plaatsnemen aan een
orgel of harmonium, is het dus extra nuttig een en ander te weten van
registers en hoe die te gebruiken.
Organisten mogen dan
op het gebied van het registreren ten aanzien van pianisten in het voordeel
staan, ook zij mogen dit aspect van het harmoniumspel niet onderschatten.
Het registreren op
een harmonium ligt op een aantal punten anders dan op een orgel.
Het lijkt simpeler,
omdat er minder ‘voetmaten’ zijn, dat wil zeggen dat er geen vulstemmen of
mixturen zijn en minder sprekende registers.
Het lijkt ook
simpeler, omdat er met minder stijlperiodes rekening gehouden hoeft te
worden.
De meeste
harmoniummuziek stamt immers uit de Romantiek en vroege twintigste eeuw
|
Een Guide Chant van Kasriel zonder registers
dat is gemakkelijker te gebruiken
|
Bovendien is er veel
normalisering in de disposities van harmoniums.
Maar er zijn
markante verschillen, die genuanceerd registreren minder simpel maken dan
het lijkt. Men kan fluisterend zacht spelen met het volle werk en ook kan
er, op een goed harmonium, zo gespeeld worden dat een volle registratie een
enkele register begeleidt. Daarnaast moet rekening gehouden worden met het
type harmonium, zuigwind of drukwind. De mogelijkheid bestaat dat een werk
geschreven voor een drukwindharmonium niet of nauwelijks klinkt op een
zuigwindharmonium. Van de bespeler, die het stuk toch wil spelen, wordt dan
een grote vindingrijkheid gevraagd om een geschikte vertaling naar het
instrument te maken.
Voorts moet men
rekening houden met de klavierdeling. Tal van componisten buiten die deling
subtiel uit. Een klavierdeling op de verkeerde plaats zorgt er voor, dat
een harmoniumwerk op het desbetreffende harmonium niet naar behoren
gespeeld kan worden!
Wanneer men
bladmuziek voor harmonium heeft of wilt gaan aanschaffen - deze is vaak
tweedehands en komt soms van stoffige planken ergens achter uit het
magazijn - is het belangrijk, dat gelet wordt op een uitgave met
registratieaanwijzingen. De meeste componisten noteerden ze bij hun werken.
Bij latere herdrukken werden ze vaak achterwege gelaten. Het harmonium was
uit de gratie en de muziek zou toch op kerkorgel of elektronisch instrument
gespeeld worden.
De betekenis van de
harmoniumregistercoderingen was daarmee verloren en de uiterst zinvolle, zo
niet essentiële informatie, werd als irrelevant afgedaan. In de regel is
men het best af met de originele uitgaven. Voor uitgaven tussen 1930 en
1970 moet men voorzichtig zijn, wanneer dit herdrukken betreffen. In onze
tijd is men de importantie van een goede gedetailleerde heruitgave weer
gaan inzien. Een mooi voorbeeld is L’
Organiste van César Franck. In de
jaren zeventig van de vorige eeuw bracht de bekende organist Piet van der
Steen bij Harmonia in Hilversum de bundel L’ Organiste van Franck opnieuw uit. Hij was daarmee
een pionier in het revival van het harmonium! Aanleiding voor deze uitgave
was een gesprek met de toenmalige directeur Goosen van Tuyl van de
muziekschool Peter van Anrooy in Zaltbommel, die opmerkte, dat L’
Organiste door niemand goed gespeeld
werd, omdat in de uitgave van Schuitema, die in die tijd ter beschikking
stond, de karakteristieke hamoniumregistraties - de coderingen 1..4, GO
e.d. ontbraken -, waardoor grove octaafverschillen ontstonden. Nadat Piet
van der Steen de originele uitgave bestudeerd had, ging er een wereld voor
hem open. Inmiddels zijn meer van dit soort ‘gerestaureerde’ edities
verschenen.
|
Drukwindharmonium van Mustel van Dick Sanderman
|
Wat is registreren?
Met een goede registratie
wordt een registercombinatie bedoeld, die bij het muziekstuk past. De
registratiewisselingen dienen op de juiste plaatsen in de compositie te
geschieden, waardoor het stuk volledig tot zijn recht komt. Registreren is
een niet te onderschatten aspect van de interpretatie. Registreren is
klankkleuren mengen. Het laat zich vergelijken met schilderen. Het
aanbrengen van figuur en achtergrond, de kleurmenging, de contrast- en
vlakverdeling om maar enkele elementen te noemen, zijn van wezenlijk belang
voor de kwaliteit van het schilderij. In de muziek is dat niet anders. We
weten allemaal, dat een fagot aanzienlijk lager klinkt dan een piccolo.
Muziekinstrumenten hebben hun eigen toonomvang of ambitus. Uit de omvang
van het instrument blijkt vaak al wanneer een te verwachten klank laag of
hoog zal zijn. Een tuba klinkt lager dan een cornet, een cello lager dan
een viool. Op een orgel produceren de grootste pijpen ook de laagste tonen.
De lengte van de grootste pijp van een pijpenreeks, een register, wordt
uitgedrukt in voet en in de dispositie. De grondtoonhoogte is de 8 voet (8’). Een 16’-register klinkt
een octaaf lager, een 4’-register een octaaf hoger. De voetaanduidingen
staan bij veel harmoniums op de naamplaatjes. In zekere zin is dit
natuurlijk overbodig, maar voor veel harmoniumspelers is dit wel een handig
hulpmiddel om te weten op wat voor hoogte dit register klinkt. Ook andere
musici kunnen er hun voordeel mee doen. Om diezelfde praktische overweging
zal ik de voetmaatterm regelmatig blijven gebruiken. Een tipje voor
niet-organisten: lage voetmaten worden vaak voor somber en gedragen spel
gebruikt, hoge voor speelse muziek. Het volle werk voor een majestueuze
klank.
a: registreren met
doorlopende spelen
Omdat de 8’ de standaard toonhoogte
is, worden veruit de meeste registraties opgebouwd vanuit de 8’. Een basisklank is dan
ook een registratie met een enkele 8’ in de bas en een 8’ in de discant. Andere
8’-registers zijn er om een andere klankkleur te maken of een nieuwe samen
te stellen door combinatie. Zolang er in de bas en in de discant eenzelfde
register getrokken wordt, is er sprake van een doorlopende registratie.
De 4’ maakt een heldere
klankkroon. Als enkele registratie wordt een 4’/4’ (bas/discant) zelden
toegepast, hoewel het niet onmogelijk is. Wel wordt een 4’/4’-registratie
gebruikt wanneer een octaaf lager gespeeld wordt, omdat dan weer de
standaard toonhoogte bereikt wordt. De klavieromvang moet dan wel uitkomen
met deze octaaftransponering. Hetzelfde geldt voor de 16’, maar dan in omgekeerde
zin: een octaaf lager dan de 8’.
Maar pas op! Waar de 4’
in combinatie met de 8’
een heldere registratie oplevert, waar toch de 8’ als grondtoon blijft
klinken, daar zorgt de 16’
er voor, dat het hele klankbeeld een octaaf lager klinkt! Registreren met
een doorlopend 16’-spel maakt de klank niet alleen donkerder, maar je hoort
dus een klank, die een octaaf lager klinkt dan de partituur aangeeft! Voor
het Grand Jeu geldt hetzelfde. Hier klinkt het klassieke vierspel met
16-8-8-4 een octaaf lager dan de partituur aangeeft. Organisten kennen
hetzelfde fenomeen in romantische orgelmuziek, waarin het volle werk op
16’-basis voorgezet wordt. Componisten maken van deze werking van het
instrument bewust gebruik. Sla de partituur er maar op na als een daverend
slotakkoord voorgeschreven wordt, waarin niet zelden een achtstemmig
akkoord volledig in de discant genoteerd staat. Een ander voorbeeld zien we
in de Heures Mystiques van Léon Boëllmann , waar regelmatig
bijvoorbeeld in de Sorties, de muziek de structuur heeft van een
vraag/anwoord-spel. Eerst wordt een passage zacht gespeeld, notatie gewone
toonhoogte en vervolgens wordt de passage identiek bevestigd, of beantwoord
zo men wil, met het volle werk. De muziek staat een octaaf hoger genoteerd!
En dit is omdat de 16’
meeklinkt. Wanneer het stuk op een orgel gespeeld zou moeten worden zonder 16’ op het klavier, dient
men dus een octaaf lager te spelen dan in de partituur aangegeven staat om
een schril gepiep te voorkomen.
Het omgekeerde komt
trouwens ook voor. August Reinhard vermijdt bijvoorbeeld tot in de vollere
registraties de 16’.
Daar waar hij het volle werk of een 16’ voorschrijft, wordt geacht een octaaf
hoger te spelen dan staat genoteerd, zoals hij aangeeft in zijn voorwoord
bij de 50 Studien für Harmonium op.74.
Voor organisten is
er nog een belangrijke tip. Hoge voetmaten bepalen in belangrijke mate de
klankkroon in het volle werk. Dat komt, omdat labialen, de meeste pijpen,
naar de discant sterker klinken dan in de bas. Bij tongregisters is het omgekeerde
het geval. Op een harmonium is een 4’ daarom meestal mild en bescheidener
in toon dan de lagere voetmaten.
|
|
b: uitkomende stemmen
Wanneer er twee
klavieren zouden zijn, is het mogelijk op het ene klavier een krachtigere registratie
te maken dan op het andere. Zo kan een solo uitkomend gespeeld worden.
Op een
eenklavierinstrument kan dit moeilijker.
Het harmonium is
echter van begin af zo ontworpen, dat op één klavier toch uitkomend
gespeeld kan worden. De muziek voor harmonium is daar vaak ook op
gebaseerd!
Dit wordt bereikt
door middel van de manuaaldeling. In de bas wordt een andere registratie
gekozen, dan in de discant.
Om een en ander nog
beter te realiseren met voldoende speelbereik voor de linker èn voor de
rechterhand, speelt de linkerhand een octaaf lager en de rechterhand
(regelmatig) een octaaf hoger.
Om toch op normale
toonhoogten uit te komen wordt de linkerhand een 4’ toebedeeld en de
rechterhand een 16’.
Laat dit maar even
op u inwerken, of probeer het uit, wanneer u achter het harmonium zit.
Links een 16’
en rechts een 4’
is een bizarre niet klinkende registratie. Er zijn echter wel
muziekstukken, waarbij links een 16’ gevraagd wordt als extra ondersteunende
bas, zonder 16’
in de discant.
Pas op: Andere
voetmaten in bas dan in discant zijn alleen toe te passen, wanneer een
uitkomende stem gevraagd wordt.
Indien u dat niet
doet en bijvoorbeeld gewoon een vierstemmig koraal speelt, dan klinkt het koraal
niet en kan het zelfs onherkenbaar worden, omdat de sopraan, waar de
melodie ligt, misschien onherkenbaar wordt doordat bijvoorbeeld de tenor er
bovenuit klinkt.
Ook harmonisch
kunnen er daardoor vreemde dingen gebeuren.
U speelt een
kwartparallel, maar omdat de hoogste noot een octaaf lager klinkt, hoort u
een kwintparallel.
Daar waar bij
doorlopende spelen naar hartenlust registers gecombineerd kunnen worden om
zo klankkleuren te maken, aansluitend bij de muziek, die ook ‘doorlopend’
geschreven moet zijn, dient bewust vooraf nagedacht worden over een
combinatie, waarbij voor bas en discant verschillende voetmaten gebruikt
worden om muzikale problemen te voorkomen! Deze problemen kunnen nog groter
worden, wanneer er een 2’
in de bas en een 32’
in de discant bijkomen, die beiden niet als doorlopende registers
voorkomen, zoals bij het Kunstharmonium. Trek voor een vol werk in dat
geval niet deze registers uit!
Let op wat
componisten zoal hebben gedaan om registerdelingen toe te passen.
In het volgende
voorbeeld uit L’ Organiste van César Franck ontstaat een heel
andere klankwereld, wanneer er geen aandacht aan de registratie gegeven
wordt. Dan is de linkerhand gewoon een beweeglijke bas en ligt het accent
op de rechterhand. Wanneer rekening gehouden wordt met de
registratievoorschriften, wordt de linkerhand geregistreerd met de Clairon,
die een 4’-toonhoogte heeft (code: register 3) en zal de rechterhand gaan
begeleiden met de Clarinette, die een 16’-toonhoogte heeft (code: register
3). Nu klinkt de melodie in de bas als uitkomende stem. Indien de stem niet
voldoende naar voren komt, kan de Forte voor links bijgetrokken worden; dit
verschilt per harmonium).
Rechts een 2 ofwel de Clarinette
(16’),
links een 3 ofwel de Clairon (4’)
De melodie in de bas!
Wanneer muziek voor
kunstharmonium gespeeld wordt, is een dergelijke partituur ook aan de
kenmerkende registercoderingen te herkennen.
Neem het hier
genoemde werk van Karg-Elert in de stijl van MacDowell. Merk op, dat hij
hier de Metaphone iets meer omschrijft dan alleen de code M. Onduidelijk is
het in ieder geval niet.
Vierkante hokjes als registercodes en
omschrijvingen verraden:
dit is muziek voor
kunstharmonium
|
Tweeklaviers
drukwindharmonium van Trayser
van Dick
Sanderman
|
c: registers
toepassen, die niet tot de standaarddispositie behoren
Wanneer een
harmonium een kleinere dispositie heeft, dan een standaarddispositie,
ontkomt men niet aan compromissen.
Bevat een harmonium
meer registers dan het klassieke vierspel, zullen die meerder registers
niet vermeld zijn in de partituren van harmoniumwerken. Wanneer men zich
dan strikt aan de aangegeven registratievoorschriften houdt, zullen die
extra registers dus nooit gebruikt worden. Ook de specifieke mogelijkheden
van het Kunstharmonium zullen niet toegepast worden, wanneer men de
aanwijzingen te stoïcijns volgt. Dit is echter nooit de bedoeling. Het
volgen van de registratievoorschriften is geen wet van Meden en Perzen.
Registreren is in de kern een basiselement van de kunst van interpreteren
en dient smaakvol en met fantasie te geschieden.
Vroege solowerken
Al in de vroege 19e
eeuw werden werken geschreven voor enkele voorlopers van het harmonium: de physharmonika in Duitsland en Oostenrijk en de seraphin in Engeland. Beide instrumenten waren gedurende het
grootste deel van de 19e eeuw populair, maar van de muziek die
men erop speelde, is weinig bewaard gebleven. Datgene wat bewaard is
gebleven, is vanuit oogpunt van authenciteit nauwelijks uitvoerbaar. Waar
haalt men een physharmonika of een seraphin uit 1825 vandaan? Ze liggen
niet voor het opscheppen. De genoemde instrumenten klonken bijzonder
boventoonrijk, krachtig en natuurlijk ‘ruw’. In zekere zin is er zelfs nog
iets van een klassieke, voor-romantische intonatie in te ontdekken. Toch
zijn vroege werken voor dit soort instrumenten beslist ook goed speelbaar
op het Franse drukwindharmonium, het klassieke vierspel, dat ook
boventoonrijk kan klinken. Er zijn werken van Lickl, Czerny en Neukomm voor
physharmonika en van Wesley voor seraphin bekend. Averesch stelt, dat ook
manualiter orgelwerken goed expressief gespeeld kunnen worden op het
klassieke vierspel.
Het interpreteren
van deze muziek kan voor organisten vragen oproepen. Enerzijds kan nog
gedacht worden aan articulerend spel, anderzijds is er veel voor te zeggen
te kiezen voor legatospel, naar de aard van het harmonium en de romantiek.
Averesch wijst op een muziekschool van Lickl uit 1833, die een streng
legato voorschrijft getuige de vingerzettingen en oefeningen met stomme
vingerwisselingen en duimglissandi.
speelaanwijzingen bij Lickl
|
|
Romantische
organisten zijn deze vingertechnieken wel bekend, pianisten, die gewend
zijn aan het demperpedaal, moeten deze orgelmatige manier van spelen leren om
een lelijk hoekig en verbrokkeld spel te voorkomen. Ieder harmonium heeft
zijn eigen aanspraak. De bespeler moet zich daarmee vertrouwd maken.
Wanneer de aanspraak erg ‘week’ ofwel traag is, is het denkbaar, dat een
mate van overlegato noodzakelijk is om een voor het oor goed legato te
realiseren. Organisten, die een goede legatotechniek voor het orgel
beheersen, storen zich vaak aan het orgelspel van collega’s, die graag met
overlegato spelen, omdat het taai en stroperig over kan komen. Op een
harmonium kan deze techniek juist als goed ervaren worden en kan een streng
legato een hoekig en onnatuurlijk toucher opleveren. Taai wordt hier
soepel.
De juiste
traptechniek is, zoals eerder vermeld, zeer belangrijk en moet dusdanig
lang geoefend worden, dat er niet meer over nagedacht moet worden en er
vanzelf een rustige egale, maar levendige windvoorziening ontstaat.
|
|
Franse Romantiek
De meeste
harmoniumwerken en ook kwalitatief de beste werken, komen van Franse bodem.
Daarbij is er harmoniummuziek, die kerkelijk toegepast kan worden. Dat
begint al bij Louis James Alfred Lefébure-Wely, die in zijn L’
Office Catholique in een soepele, salonmatige stijl vaak verfijnder overkomt dan in
zijn orgelwerken, die niet zelden effectmatige elementen kennen. Natuurlijk
zijn in dit kader de harmoniumwerken in L’ Organiste van César
Franck zeer bekend en geliefd evenals de Heures Mystiques van
Léon Boëllmann en L’ Organiste
practique van Alexandre
Guilmant.
Naast religieus
toegepaste muziek is er de salonmuziek. In de Parijse salons van de 19e
eeuw waren soirées, waar onder het genot van een hapje en een drankje
geluisterd werd naar gedichten, politieke opvattingen en naar muziek,
uitgevoerd met piano, viool, zang en… harmonium. Naast muziek van
bovengenoemde componisten is de harmoniummuziek van de bekende Belgische
orgelcomponist Jacques Nicolas Lemmens vermeldenswaardig. We noemen voorts
Charles Marie Widor en Camille Saint-Saëns als componisten, die belangrijke
harmoniummuziek geschreven hebben.
Het merendeel van
deze muziek is te spelen op het klassieke vierspel, bij voorkeur het Franse
drukwindharmonium, maar er zijn ook werken geschreven specifiek voor het
kunstharmonium van Mustel, zoals de salonmuziek van Guilmant.
Debain had een
combinatie van harmonium met piano gemaakt onder de naam Harmonichord. Voor
dit hybride-instrument heeft Lefébure-Wely enkele werken geschreven.
De voorgeschreven
registraties blijken uit de kenmerkende coderingen. Daaruit is ook op te
maken voor welk instrumenttype de muziek geschreven is.
Voor de bekende Petite
Messe Solenelle van Rossini is ook een klassiek vierspel het meest geschikte
instrument. Bij de eerste uitvoering in de villa van Rossini werd echter
een harmonichord van Debain gebruikt. Voor zover bekend heeft er maar een
enkel harmonichord de tand des tijds doorstaan. Gelukkig is deze nu in het
bezit van een goede, professionele harmoniumbespeler.
Latere componisten
hebben ook veel moois voor harmonium geschreven. Natuurlijk zijn de Pièces
en Style Libre van Louis Vierne voor orgel of harmonium een prachtig
voorbeeld, maar ook de 24 Pièces van Jean Langlais zijn
voortreffelijk. De vermelding ‘voor orgel of harmonium’, ook bij Langlais,
is regelmatig terug te vinden. Niet zelden klinken de werken op harmonium,
toch een ander instrument dan een pijporgel, beter. Neem bijvoorbeeld het
eerste stuk uit de 24 Pièces van Langlais, dat grotendeels met brede
akkoorden in een lage ligging geschreven is. Op een orgel klinkt het
groezelig en ondoorzichtig, op een harmonium gaan de akkoorden plotseling
tot leven komen. Componisten hadden er vaak baat bij, dat de bundels de
subtitel ‘voor orgel of harmonium’ droegen; enerzijds om zo te
kunnen profiteren van afname bij zowel organisten als harmoniïsten,
anderzijds om puriteinse kunstenaars, die laatdunkend over het harmonium
dachten, te vriend te houden. Trouwens de meeste organisten speelden ook
harmonium en kwam de muziek toch wel bij het juiste instrument terecht.
|
Studien für
Harmonium
August
Reinhard
|
Duitse muziek
August Reinhard is
al genoemd. Wie kent hem tegenwoordig nog? Hij is onmiskenbaar een van de
belangrijkste harmoniumcomponisten! Zijn stijl is behoudend. Hoewel zijn
hoeveelheid eigen werken niet groot is, zijn deze wel vermeldenswaardig. De
3 Sonatinen, onlangs door de HVN heruitgegeven, zijn aanraders. Hij
bewerkte ook veel composities van andere componisten voor harmonium. Hoewel
bewerkingen enkele decennia lang
argwanend werden bekeken, komt men daar tegenwoordig op terug en vindt een
eerherstel plaats voor dit soort composities. De bewerkingen van Reinhard
kunnen zeer stijlgerecht genoemd worden, met een voor 19e eeuwse
maatstaven groot respect voor de originele partituren! Of het nu een
bewerking van Bach of van Haydn betreft, zoals de variaties op een thema,
dat we nu kennen als het Duitse volkslied, of van operadelen en ouvertures,
ze zijn stuk voor stuk overtuigend met een goed gevoel voor de
mogelijkheden van het harmonium. Hij richtte zich daarbij op een klassiek
vierspel, een Duitse Trayser of Schiedmayer bijvoorbeeld of een Debain.
Oorspronkelijk zijn in de uitgaven van Reinhard geen
registratieaanwijzingen vermeld, maar latere edities zijn ze door
Karg-Elert uitgebreid met registratiecodes. Reinhard heeft een
voortreffelijke harmoniumschool opgezet. De 50 Studien verdienen
aanbeveling. In het voorwoord gaat hij in op smaakvol registreren.
Latere Duitse
componisten, zeker vanaf ca. 1900 hebben muziek geschreven voor drukwindharmonium,
kunstharmonium en/of normalharmonium (zuigwind). Sigfrid Karg-Elert moet
als eerste en grootste componist genoemd worden, die in zijn partituren
duidelijke registratieaanwijzingen geeft en ook voor welk instrument de
werken bedoeld zijn. Bij Burghardt is doorgaans een zuigwindharmonium het
meest op zijn plaats. Dat geldt ook voor de werken van Karl Kämpf en Arthur
Bird, die uitgegeven zijn door ‘Koeppens Normalharmonium Bibliothek’, wat
op zich al genoeg zegt.
|
Amerikaanse uitgaven harmonium muziek
|
Muziek voor
Amerikaanse harmoniums
Echte literatuur
voor Amerikaanse harmoniums is er verhoudingsgewijs weinig geschreven.
Ondanks een veel grotere hoeveelheid instrumenten dan de Europese
drukwindharmoniums is er een bedenkelijk kleine hoeveelheid artistiek van
behoorlijk niveau zijnde werken. Het American organ is vooral geliefd
geweest bij de massa en niet bij de kunstenaars! Of dat wel zo terecht is
zullen we in het midden laten. Men speelde hoofdzakelijk psalmen, gezangen,
maar ook andere liederen, licht verteerbare ‘pop’-muziek van de negentiende
eeuw en eenvoudige bewerkingen van operamelodieën of variaties op klassieke
evergreens zoals het Largo van Händel en dergelijke, vaak stevig ingekort
tot “Thema uit…”. Op negen van de tien instrumenten is het spelen met een
uitkomende stem niet mogelijk door de te kleine dispositie of omdat de
deling op een punt is, die voor muziek van Franck, Boëllmann en anderen
onbruikbaar is!
Het wil niet zeggen,
dat het American organ volslagen onbruikbaar is of alleen maar geschikt
voor kwalitatief mindere muziek. dat is te gemakkelijk. Er is wel degelijk,
zeker met doorlopende registraties, veel goede muziek op deze instrumenten
te spelen. Hoewel bij de meeste echte liefhebbers het drukwindharmonium
kwalitatief en artistiek veruit favoriet is, zijn er wel degelijk veel
liefhebbers van zuigwindharmoniums. Het oordeel is aan de speler zelf en
aan de keuze van de muziek, waar zijn voorkeur naar uit gaat.
|
De harmoniumvleugel
van Franz Liszt
|
Franz Liszt
Een beetje gemeen om
deze componist als harmoniumcomponist te noemen. Want was hij dat wel?
Franz Liszt heeft vele orgelwerken geschreven. Hij bezat een groot Mason
& Hamlin harmonium, een Amerikaans zuigwindinstrument. Omdat hij niet
bekend stond als organist zijn er aanwijzingen om veronderstellen, dat de
Mason & Hamlin uitgangspunt is geweest voor een aantal van zijn
orgelwerken. Of de orgelwerken van Liszt daadwerkelijk op een
pedaalharmonium gespeeld zouden moeten worden, is niet een discussie, die
hier niet thuis hoort. Maar dat een aantal werken voortreffelijk op zo’n
instrument klinken, is buiten kijf. Naast de Mason & Hamlin bezat Liszt
nog meer interessante instrumenten,
Bijzonder is zijn
harmoniumvleugel, een ‘monstrueus’ hybride-instrument van een Erard-vleugel
en een Alexandre-drukwindharmonium. Verder had hij nog het pianoharmonium,
dat nu nog te bewonderen is in het Lisztmuseum. We moeten echter gissen
naar specifieke Liszt-muziek voor deze instrumenten.
|
|
Het
piano-harmonium in het Liszt-museum
|
|
Welk harmonium te
gebruiken bij welke muziek
Er zijn veel
uitgaven, vooral van latere datum, waarin de registratieaanwijzingen
verwijderd zijn.
Men tast dan vaak war
betreft de registratie in het duister.
Het is dus min of
meer noodzaak altijd originele partituren te bemachtigen, bijvoorbeeld via bibliotheken
of recente heruitgaven, waarin naast de notentekst ook de
registratieaanwijzingen (opnieuw) zijn opgenomen!
Omdat een verkeerde
interpretatie grote gevolgen kan hebben, is het aan te bevelen dit advies
nog meer ter harte te nemen dan wanneer men ‘Urtexte’ van bijvoorbeeld
barokke werken wil gaan spelen.
Door het type
registratiecodes is vaak meteen ook duidelijk voor welk instrument de
muziek gedacht is. Ook zijn vermeldingen van registerdelingen in de
partituur beter herkenbaar.
Opmerkingen als
‘quasi Oboe’ zijn van grote betekenis.
Let op de
klavieromvang (ambitus), die het muziekstuk vraagt alvorens zomaar een
willekeurig harmonium aan te raken.
Schiedmayer stelt in
zijn betoog van rond 1850, dat het harmonium bij uitstek geschikt is voor
gedragen spel. De ‘durende’ toon, zoals ook bekend van het pijporgel, in
tegenstelling tot de percussieve klank van de piano, moedigt dit ook aan,
evenals de tooninzet.
Pianowerken met
arpeggiofiguren zijn niet geschikt, maar toccata-achtige werken kunnen wel
degelijk uitmuntend klinken.
In de Heures
Mystiques van Léon Boëllmann is het 4e sortie in d een goed
voorbeeld.
Voorwaarde is dat
een instrument in een goede staat verkeert, dat wil zeggen met een goede
aanspraak van de tongen.
In de aard van het
harmonium past geen non-legato-articulatiespel en dienen versieringen als
trillers en prallers niet toegevoegd te worden.
Het harmonium is een
romantisch instrument en barokke uitvoeringspraktijken horen daar niet bij.
Evenals een warme soepele klank is ook een soepel spel, bijvoorbeeld met
rubato, van belang. Metronomisch
strak in de maatspelen hoort daar niet bij, maar zwabberen in de maat
natuurlijk net zo min.
|
|
Ook wanneer het
harmonium gebruikt wordt voor gebruik met andere instrumenten dient men de
functie van het harmonium als begeleidingsinstrument niet te onderschatten.
De componisten hebben
het harmonium vaak een grote rol toebedeeld, die meer inhoudt dan enkele
begeleidende akkoorden.
Een goede partij
tegen de piano wordt vooral door het drukwindharmonium geboden. Door het
contrast tussen piano en harmonium zijn er voortreffelijke duo's voor deze
instrumentencombinatie geschreven.
Tot de top behoren
de Six Duos (opus 8) van Camille Saint-Saëns, diens eigen bewerking
van de Danse Macabre, de Prélude, Fugue et Variation van
César Franck en de Trois Duos
van Charles-Marie Widor.
Aanvankelijk vond
men, dat naast de piano vooral de viool en de cello geschikt waren om als
instrument met het harmonium samen te spelen, maar gedurende de 19e
eeuw werden dit steeds meer instrumenten, tot zelfs klarinet, hobo en
fluit, waarvan men aanvankelijk vond, dat die te weinig contrasteerden met
het harmonium.
Ook in wat grotere
ensembles werd het harmonium toegepast zoals salonorkesten, waarbij het
harmonium een bijna symfonische breedte aan het ensemble meegaf.
Ook in dit geval
moet de klank van het harmonium goed ingeschat worden en is een 100% goede
instelling noodzakelijk om tot een mooi resultaat te komen. Niet ten
overvloede: Vergeet niet eraan te denken dat het harmonium in dezelfde
stemming staat dan bijvoorbeeld de piano, wanneer daarmee samengespeeld
moet worden.
|
|
Weet waar u aan
begint, wanneer u een werk van Karg-Elert voor kunstharmonium wilt gaan
spelen.
Wanneer u niet
vertrouwd bent met dit complexe instrument met zijn double-expression en
tal van andere subtiele expressieve hulpmiddelen, kunt u de muziek volledig
om zeep helpen en zal ondanks alle goede bedoelingen de kater overheersen.
Het publiek raakt
niet overtuigd en de componist draait zich om in zijn graf.
Het is zaak, dat u instrument
en componist serieus neemt, wanneer u zelf als harmoniumspeler ook serieus
genomen wenst te worden.
U zult ervaren, dat
het harmonium een veel interessanter instrument is dan vaak gedacht wordt.
Ik voorspel u dat een wereld voor u open gaat. U zult schatten ontdekken,
die u wellicht als verloren waande.
In de
harmoniumwereld zijn vele enthousiaste liefhebbers, die informatie met
elkaar uitwisselen.
Ontdekte informatie
voor u houden is niet alleen niet sympathiek, maar kan ook schadelijk zijn
voor een instrument, dat toch al heel kwetsbaar opgesteld staat in deze
muziekwereld.
Deel u uw kennis en
maak daarmee het harmonium sterker in deze tijd en wees welkom in de
enthousiaste vriendenkring rond het harmonium.
Wanneer u dan een
harmonium voor een bespeling wilt gaan huren, dan kunt u dat
‘professioneel’ gaan vervoeren zoals Mustel adviseerde bij zijn
kunstharmonium volgens het bijgevoegde plaatje, maar de beste tip is het
harmonium te huren onder advies van een vakman als Louis Huivenaar, die tevens
voor de juiste plaatsing kan zorgen van een instrument, dat in perfecte
staat is.
Als alternatief kan
men contact opnemen met de HVN.
|
|
|
Geraadpleegde
literatuur
|
·
‘Das Harmonium in Deutschland’ – Christian Ahrens
/ Gregor Klinke (1996 Bochinsky, ISBN 3-923639-05-8)
·
‘The Harmonium, the History of the Reed Organ
and his Makers’ – Arthur W.J.G. Ord-Hume (Vestal, ISBN 0-911572-57-0)
·
‘The American Reed Organ and the Harmonium’ – Robert
F. Gellermann (1996 Vestal, ISBN 1-879511-07-X)
·
‘Gellermann’s International Reed Organ Atlas’ –
Robert F. Gellermann (1998 Vestal ISBN 1-879511-34-7)
·
‘Studien zur Geschichte der Musik für
Harmonium’- Gero Ch. Vehlow (1998 Bosse ISBN 3-7649-2635-X)
·
‘The Reed Organ: It’s Design and Construction’
– H.F. Milne (1930 reprint Braintree ISBN 0-913746-02-9)
·
‘Die Kunst des
Registrierens’ op.91 – Sigfrid Karg-Elert (1911 Carl Simon Musikverlag C.S.
3323)
·
5 brochures
over diverse zaken rond zowel het drukwind- als het zuigwindharmonium, t.w.
onderhoud, reparatie, restauratie, constructie, gebruik van percussion,
grand jeu en expression, traptechniek en expression, registratie en
traptechniek, toon- en klankvorming, stemmen en intoneren, en het verhelpen
van problemen – diverse auteurs: Louis Huivenaar, Klaas Trapman, Dick
Sanderman, Ing. A. Visser (uitgave Harmonium Vereniging Nederland).
|
|