Rhegie

 

Harmoniumpagina

Home

 

Contact: info@rhegie.com

 

Laat alle tongen klinken

 

 

Basisinformatie over het harmonium

 

door

 

Gerard Zwart

 

 

 

 

Inhoud

 

Inleiding

 

Hoofdstuk 1

Het harmonium in onze tijd

 

Hoofdstuk 2

De geschiedenis en ontwikkeling van verschillende tongeninstrumenten,

 

Hoofdstuk 3

De eigenschappen van verschillende harmonium-types,

 

Hoofdstuk 4

Het harmonium in de muziekpraktijk.

 

 

 

 

Inleiding

 

Het harmonium is geen ‘sexy’ instrument, om maar eens een modekreet te gebruiken. Wanneer je wat over dit instrument wilt weten, valt dat niet mee.

Er zijn nauwelijks boeken over het harmonium te vinden en de vaak dure buitenlandse boeken, die in de loop van de tijd verschenen zijn, liggen in Nederland niet voor het oprapen. Voor iemand, die iets van het harmonium wil weten, maar zich niet onmiddellijk in overbodige details en ingewikkelde techniek wil verliezen, schieten die boeken meestal hun doel voorbij. Ook de musicus verlangt soms naar enige basale informatie, die begrijpelijk en overzichtelijk is.

 

Naast de diepgravende  boeken staan de prospectussen. Ik noem er twee. Allereerst geeft de Harmonium Vereniging Nederland een prospectus uit, met informatie, die bewust beknopt gehouden is en eenvoudig is te lezen. Deze uitgave is vooral bedoeld als een eerste kennismaking met het harmonium en de vereniging.

Na wat speurwerk op internet trof ik een uitstekend artikel van Ulrich Averesch aan (Wuppertal, juli 1998). Het is compact en helder geschreven en vertelt exact wat men over het harmonium dient te weten. Ik heb dit artikel als belangrijke bron voor deze brochure gebruikt.

De aanvullende informatie komt o.a. van de Harmonium Vereniging Nederland, de Reed Organ Society en Motette-CD-informatie over Cavaillé-Coll, een artikel over het gebruik van het harmonium van Schiedmayer, informatie uit “Das Harmonium” in Deutschland van Christian Ahrens en Gregor Klinke  en uit “The Harmonium – the History of the Reed Organ and his Makers” van Arthur Ord-Hume.

 

 

De kern van deze brochure wordt gevormd door vier hoofdstukken

Hoofdstuk 1 is getiteld: Het harmonium in onze tijd

hoofdstuk 2: De geschiedenis en ontwikkeling van verschillende tongeninstrumenten,

hoofdstuk 3: De eigenschappen van verschillende harmonium-types,

hoofdstuk 4: Het harmonium in de muziekpraktijk.

 

 

Deze brochure begint met inleiding over de negatieve beeldvorming, die er over het harmonium bestaat. Ik verontschuldig me bij deze voor sommige opmerkingen, die de ware harmoniumliefhebber niet graag leest.

Niettemin heb ik ze bewust in de tekst opgenomen, omdat die naar mijn mening de realiteit, waarin we als harmoniumliefhebbers leven, weergeven. Om de betekenis van het harmonium in onze huidige culturele wereld op waarde te schatten - en ook te relativeren! - achtte ik het nuttig op de negatieve beeldvorming rond dit instrument diep en openhartig op in te gaan.

Deze brochure heeft geen wetenschappelijke pretenties. Ik heb bewust afgezien van het plaatsen van voetnoten met verwijzingen naar vakliteratuur.

Wel heb ik volgens mijn mening boeiende wetenswaardigheden in mijn betoog opgenomen. Ik heb geprobeerd me daarbij in te leven in de betrekkelijke buitenstaander, die het harmonium gewoon een interessant instrument vindt.

 

 

 

Twee uitersten:

een opvouwbaar harmonium van Billhorn - links

 

en een 3-klaviers Liszt-organ van de Mercedes onder de American organs Mason & Hamlin - rechts

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 1

 

Het harmonium in onze tijd

Hedendaagse ontwikkelingen

Het harmonium uit de gratie en verguisd

Enige sceptische opmerkingen

Het harmonium terug als levend muziekinstrument

Het harmonium, een origineel muziekinstrument

Originele harmoniummuziek

Expressief, delicaat en kamermuzikaal

De veelzijdigheid van het harmonium

Conclusie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 1

 

Het harmonium in onze tijd

 

Het harmonium is een van de jongste akoestische toetsmuziekinstrumenten. Evenals het orgel en het klavecimbel heeft het harmonium zich, afhankelijk van de regio waar ze werd gemaakt en bespeeld, ontwikkeld en doorontwikkeld. Dit ontwikkelingsproces heeft tot gevolg gehad, dat er in de loop van de tijd een grote diversiteit in harmoniums is ontstaan.

Het instrument is decennia lang zeer populair geweest. Rond 1900 kon men in duizenden concertzalen en kerken harmoniums vinden, en meer nog in de salons, bijvoorbeeld in die van Parijs. Ook kwam het harmonium in honderdduizenden huiskamers te staan.

We leven nu in de westerse consumptiemaatschappij, waarin we bijna ongelimiteerd kunnen kopen wat we hebben willen, maar honderd jaar geleden was de aanschaf van een harmonium voor de meeste mensen bijkans onbetaalbaar. Niettemin had men het geld er voor over en ging men massaal over tot aankoop.

Daarbij had men de keuze uit een grote verscheidenheid, variërend van een compact transportabel instrument, dat ‘opgevouwen’ kon worden, tot een grootschalig drieklaviers instrument, eventueel met pedaal en zo men wilde ook met een kast met een pijporgelfront.

Hoewel de populariteit van het harmonium niet in de schaduw kon staan van de piano, behoorde het instrument in verkoopaantallen wel tot de meest gewilde. In tegenstelling echter tot de piano, die nog overal terug te vinden is, is het harmonium helaas in onze tijd nagenoeg verdwenen. Welke factoren hebben tot deze teruggang geleid?

 

 

Het harmonium uit de gratie en verguisd

Het harmonium was in zijn hoogtijdagen een instrument van het gewone volk. Het werd op grote schaal als orgelsurrogaat verkocht. Veel pijporgelliefhebbers keken daardoor met enige argwaan naar het instrument en beschouwden het als inferieur. Tachtig jaar later zou het elektronische orgel een zelfde lot ondergaan.

Toen na 1900 de Orgelbewegung en de stromingen die daarop volgden, tegen te sentimentele klanken in orgels ageerden, lukte het de meeste harmoniumleveranciers niet meer het harmonium op een juiste manier in de markt te positioneren. Daarmee verdween het oorspronkelijk enthousiasme voor het instrument.

De meesten van ons, die nog een herinnering aan het harmonium hebben, kennen slechts het zuigwindharmonium en hebben nauwelijks besef van de vele andere typen harmoniums.

Dat gebrek aan kennis is er niet alleen in Nederland, maar heerst eigenlijk overal.

Organisten staan over het algemeen sceptisch tegenover het zuigwindharmonium. De vooroordelen tegen dit instrument zijn talrijk en hardnekkig. Elke verzamelaar en liefhebber van harmoniums heeft ze wel eens gehoord.

Een stevig, mooi vol geluid mag van deze sentimentele, zuchtende psalmenpomp toch niet verwacht worden, meent men. 

Met name in Nederland speelt nog een ander element een rol. Velen hebben bijna traumatische herinneringen aan het zingen van Psalmen en Johannes-de-Heer-liederen in huiselijke kring rond dit 'apparaat'.

Hoewel dit samen zingen een mooi sociaal element in het huisgezin zou kunnen zijn, was de praktijk vaak minder rooskleurig. Niet zelden was er sprake van tegenzin en dwang. En - dat mag ook gezegd worden - de zang en het spel waren ook niet altijd van een dermate hoog muzikaal niveau dat men ervan genoot. Men denkt bij harmoniumspel slechts zelden aan verfijnd muziekspel.

In onze tijd wordt er soms nogal cynisch en neerbuigend op de muziekbeleving in de religieuze kringen gereageerd. Naar mijn mening zou er meer respect getoond mogen worden voor de inspiratie en betrokkenheid, waarmee men het harmonium koestert.

We kunnen stellen dat het harmonium in deze kringen terecht gewaardeerd werd en wordt!

Een belangrijk aantal leden van de huidige Harmonium Vereniging Nederland behoort tot de behoudende religieuze harmoniumliefhebbers.  De vereniging wordt daardoor in een spagaat geplaatst. Enerzijds is zij er voor de leden, die eenvoudigweg kiezen voor een simpel, maar doorleefd geestelijk lied en anderzijds is er een aanhang, die het harmonium als artistiek instrument een warm hart toedraagt en voor de toekomst wil behouden en ontwikkelen.

Deze laatste groep is doorgaans wat jonger, staat open voor vernieuwingen en heeft meer behoefte aan gerichtere informatie. Ik realiseer me dat er bij vele jongeren, die het moeten hebben van popmuziek, er net zo min waardering voor het harmonium bestaat als voor andere 'klassieke' muziek, maar er is ook een groep, die een alternatief zoekt voor de koude, nuchtere zakelijkheid van de huidige maatschappij en wegdroomt bij harmoniummuziek.

Heel leuk vond ik de reactie van mijn zoontje, die toen hij vijf was, liever een harmonium hoorde dan de succesvolle meidengroep K3! Het harmonium vond hij een schitterend instrument!

 

Harmonium Museum Nederland

Het Veenpark, Berkenrode 4

7884 TR Barger Compascuum

 

 

 

 

 

Harmonium Art Museum

Dendermondestraat 13-15

Schelle, België

Hedendaagse ontwikkelingen

De toekomst van het instrument hangt nog steeds aan een zijden draadje. In de jaren zestig tot tachtig van de twintigste eeuw is een onvoorstelbaar aantal harmoniums letterlijk aan de straatkant gedumpt.

Het harmoniumbestand is daardoor enorm uitgedund. En nog steeds worden harmoniums voor een prikje te koop aangeboden.

Er is weinig of geen vraag naar nieuwe instrumenten.

De weinige serieuze organisten, die van een elektronisch orgel gruwen en het harmonium prefereren als studie-instrument, zijn doorgaans op zoek naar een historisch instrument.

Gelukkig worden er de laatste jaren veel instrumenten geconserveerd en gerestaureerd, vaak naar authentieke maatstaven. Ze hebben een hoge kwaliteit. We noemen in dit verband Louis Huivenaar, een internationaal erkend harmoniumrestaurateur.

Tegenwoordig worden opnieuw harmoniums verzameld. Er zijn inmiddels verzamelaars met indrukwekkende collecties, zoals de heren Olthof, Spaans, Stolk en De Viet  - met excuses voor degenen die ik niet genoemd heb. De Harmonium Vereniging Nederland en het Harmoniummuseum in Barger Compascuum in Drenthe hebben zichzelf tot taak gesteld om instrumenten te inventariseren en te bewaren voor het nageslacht. Het is ontwikkeling die niet alleen in Nederland plaats vindt, maar ook elders.

Via internet kan men tal van verenigingen, museums en enthousiaste verzamelaars vinden.

Naast de toenemende aandacht voor het instrument, groeit ook de belangstelling voor de harmoniummuziek, met name die muziek die speciaal voor het harmonium is geschreven. We noemen in dit verband de prachtige, originele harmoniumwerken van componisten die bijna niemand meer kent, zoals August Reinhard en Sigfrid Karg-Elert, harmoniumspecialisten, die in hun tijd grote naam hadden.

Stelt u zich eens voor wat het zou betekenen als de piano in de vergetelheid was geraakt en dat we daardoor Chopin, Liszt en ten dele ook Beethoven niet meer zouden kennen! In het verlengde van de hernieuwde aandacht voor harmoniumwerken is er de noodzaak om zich opnieuw te bezinnen op de interpretaties van orgelwerken uit de Romantiek. Liszt bezat een 3-klaviers Mason & Hamlin pedaalharmonium en in zijn orgelwerken vindt men  talrijke aanwijzingen, die verraden dat dit instrument van grote invloed is geweest op zijn manier van componeren.

 

Het harmonium wordt als bij uitstek romantisch instrument gewantrouwd. Het zou onze goede smaak kunnen bederven.

 

 

 

 

 

Bron: Els van Wageningen

 

Enige sceptische opmerkingen

Er is een verandering gaande, maar het is nog te vroeg om van een algehele trendbreuk te spreken. Men kan vragen stellen bij de gesignaleerde veranderingen. Is er niet slechts sprake van een nostalgie naar de vroege twintigste eeuw?

Is en blijft het instrument niet een relikwie, een fossiel uit een voorbije tijd? Is de opvlammende liefde voor het harmonium wel echt of is er sprake van een melancholische heimwee naar dat wat ooit was?

Is het camp om een curiositeit als een harmonium in huis te hebben?

Hoewel de strakke, kille zakelijkheid, die de jaren vijftig tot tachtig van de twintigste eeuw, de klassieke muziekpraktijk domineerde, ruim achter ons ligt, is men nog steeds huiverig voor de Romantiek en alles wat daarbij hoort.

Men vreest het gevaar, dat de romantische muziek al snel uitmondt in wauwelende suikerwerkjes en vals sentiment.

Het harmonium wordt als bij uitstek romantisch instrument gewantrouwd. Het zou onze goede smaak kunnen bederven.

Ook op orgels is een doorslaand tongwerk eveneens nog steeds een verdacht register. Organisten herkennen in de harmoniumklank vaak het accordeon, een instrument, waar men klassieke en serieuze muziek aan weigert te koppelen. En het accordeongebruik in de lichte muziek wordt veelal als oubollig ervaren.

Niettemin, als er al een toekomst voor het harmonium is, kan hoop geput worden uit het gegeven, dat er in de laatste jaren sprake is van een lichte herwaardering van het instrument en zijn muziek.

Er is een kleine groep ontstaan met een gehoor, dat ingesteld is op subtiliteit en zich niet laat leiden door wat het grote publiek wil. De situatie dat er in elk huis weer een harmonium zal staan zoals dat honderd jaar geleden het geval was, keert waarschijnlijk nooit meer terug, maar dat hoeft natuurlijk ook niet. Een select gezelschap kan het estafettestokje aan volgende generaties doorgeven. Bout gezegd: beter een kleine groep, die het instrument naar waarde weet te schatten dan een massa, die het instrument mishandelt.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De voorkant van de catalogus van Mason & Hamlin uit 1880

Het harmonium terug als levend muziekinstrument

Wanneer het harmonium echter meer dient te zijn dan een instrument van het verleden, zijn er mijns inziens zeker drie elementen, die onze aandacht vragen.

Ten eerste zal het noodzakelijk zijn om niet alleen te teren op de bewaard gebleven, waardevolle instrumenten, maar zullen ook weer nieuwe instrumenten gebouwd moeten worden. Mondiaal gezien zijn er op dit ogenblik slechts enkele harmoniumbouwers, maar we moeten helaas zeggen dat veel van hun producten nauwelijks interessant genoemd kunnen worden.

Ten tweede: een levend instrument is als een taal, waarbij voortdurende vernieuwing en aanpassing horen.

Omdat oude instrumenten bij goede restauraties zo authentiek mogelijk naar hun originele staat teruggebracht worden en er geen kwalitatief nieuwe instrumenten bij komen, is het niet voor te stellen hoe een hedendaags nieuw harmonium er uit zou moeten zien.

De moderne elektronica zou ingezet kunnen worden. Er zouden speelhulpen ontwikkeld kunnen worden, waarmee de expressiviteit groter, subtieler en gedifferentieerder uitgebuit kan worden.

Ik denk bijvoorbeeld aan de aanslaggevoeligheid met betrekking tot de toetskontakten, die een directe invloed hebben op de windvoorziening van een enkele tong.

Natuurlijk zouden presets gerealiseerd kunnen worden, waarbij het niet onmogelijk is om een flexibele klavierdeling toe te passen.

Het ook niet ondenkbaar dat met moderne, stille windmotoren en digitale controle op de windtoevoer, de grandioze expressieve mogelijkheden van het drukwindharmonium verrijkt kunnen worden.

Het windgeven op een drukwindharmonium is op dit ogenblik een ingewikkelde techniek, die de nodige beheersing vraagt. Bij al die mogelijke vernieuwingen mogen we echter niet vergeten dat de harmonium-liefhebber een eerlijk instrument wil, met klanken die passen bij een ambachtelijk gemaakt instrument.

Ten derde noem ik de vaardigheid, waarmee het harmonium bespeeld wordt. Goed harmoniumspel, waarbij delicaat met expressiviteit omgegaan wordt, is een niet te onderschatten vaardigheid, die men moet leren.

De kunstenaar moet de expressieve mogelijkheden van het instrument kunnen toepassen, maar dient de goedkope sentimentaliteit te voorkomen. Hij moet als het ware zweven met beide benen op de grond!

Het is om die reden, dat alle lof uit dient te gaan naar de initiatieven van mensen als Geert Bierling en Ad van Sleuwen, docenten aan het Fontys Conservatorium te Tilburg, die het harmonium weer op de kaart zetten, ook naar Klaas Trapman, Dick Sanderman, Maarten Stolk en al die andere goede professionele musici, die het harmonium met hun kenmerkende eigen literatuur uitdragen, en naar professionals als Dirk Luijmes en Klaas Hoek, die met eigentijdse muziek het oude instrument opnieuw onder de aandacht van het publiek brengen.

 

Het harmonium is een origineel instrument, heeft een eigen karakter

en dient naast andere instrumenten als een volwaardig instrument gerespecteerd te worden.

 

 

Firma Goldschmeding,

Bron: Els van Wageningen

 

Het harmonium, een origineel muziekinstrument

In zeker opzicht is het harmonium te vergelijken met een orgel. De toon wordt met lucht tot klinken gebracht.

Er is een windbalg, er zijn klavieren en er zijn registers aanwezig, die de klank kleuren.

De organist kan het harmonium direct bespelen door zijn beheersing van een streng legatospel, waarbij de vingers van de ene toets naar de andere glijden, dit in tegenstelling tot de pianist, die niet aan de durende toon gewend is.

Voorts is de organist bekend met de registratiekunst, dat zowel bij het harmonium als het orgel van grote betekenis is.

Deze overeenkomsten kunnen echter - geheel ten onrechte - tot de conclusie leiden dat het harmonium een surrogaatorgel is en dat het pijporgel een kwalitatief beter instrument is.

Het harmonium is geen pijporgel.

Het harmonium is een origineel instrument, heeft een eigen karakter en dient naast andere instrumenten als een volwaardig instrument gerespecteerd te worden.

De harmoniumbespeler is dan ook geen organist of pianist, hoewel deze natuurlijk wel in één persoon zijn te verenigen.

Het harmonium vergt van de speler een eigen attitude, waarbij de aandacht voor de expressiviteit van het instrument voorop staat. En ik zou brutaal willen zeggen, dat organisten die daarvoor geen antenne hebben, beter van het harmonium kunnen afblijven!

Toen een eeuw geleden het harmonium commercieel werd uitgebuit, beweerde men zelfverzekerd, dat alle muziek op een harmonium prachtig zou klinken. Het harmonium zou bijvoorbeeld heel geschikt zijn om de muziek van Bach te spelen.

Als de grote meester nu geleefd zou hebben zou hij ongetwijfeld zeer enthousiast geweest zou over de interpretaties van zijn muziek op dit fabelachtig mooie instrument.

Maar vandaag weten we beter. Natuurlijk kan een (kleinschalig) orgelwerk van Bach op het harmonium gespeeld worden en met een goede, muzikale inbreng van een technisch goedspelende harmoniumbespeler kan dat prachtig klinken, maar er zal wel heel veel overredingskracht voor nodig zijn om aan een Bachkenner deze ‘vreemde klanken’ als Bachklanken te verkopen.

Maar zeg nooit nooit – er zijn tenslotte ook pianisten, die Bach beter neer kunnen zetten dan sommige gespecialiseerde klavecinisten.

Muziek maken blijft immers altijd nog boven dogma’s staan.

 

Het harmonium was het lievelingsinstrument van vele romantische componisten.

 

César Franck

 

 

 

 

Leon Boëllmann

 

 

 

Gioacchino Rossini

Originele harmoniummuziek

Er is muziek, die speciaal voor het harmonium geschreven is.

Soms is het zelfs muziek, die nog vaak gespeeld wordt, alleen echter niet op het harmonium. Denk bijvoorbeeld aan L’ Organiste van César Franck of de Heures Mystiques van Léon Boëllmann. Ze worden  tegenwoordig op orgel gespeeld.

Wel wordt regelmatig de Petite Messe Solenelle van Rossini uitgevoerd met harmonium. Maar dat laatste heeft vaak een andere reden dan de wil recht te doen aan de authenciteit van de compositie. Vaak, zo vrees ik, wordt de keuze uit praktische en financiële overwegingen gemaakt.

Het huren van een harmonium is gemakkelijk te realiseren en is ook veel goedkoper dan een uitvoering met een heel orkest.

Men vergeet bovendien vaak de organist bij het huren van een harmonium te betrekken.

Als een bevriende organist onvoorbereid op het instrument gaat spelen, kan hij nog voor grote verrassingen komen te staan, zeker wanneer hij met drukwindharmonium wordt opgescheept en met expression gaat spelen! Het is natuurlijk overbodig om te zeggen dat dit een volstrekt onaanvaardbare praktijk is, die men de luisteraars maar ook de uitvoerders niet mag aandoen.

En - in het kader van mijn betoog - kan ik alleen maar zeggen dat het ten koste gaat van de waardering van de harmoniummuziek en het harmonium als instrument. Het draagt geenszins bij aan een de zo nodige herwaardering van het harmonium als instrument.

Het harmonium was het lievelingsinstrument van vele romantische componisten.

De romantisch componist schreef voor het harmonium, omdat de karakteristieke eigenschappen van het instrument het meest geëigend waren om de compositie uit te voeren, zoals de componist dat wilde. Harmoniummuziek onderscheidt zich van andere muziek door de bijzondere, unieke klanken en effecten van het instrument, die door geen enkel ander instrument kunnen worden geëvenaard.

De romantische componisten, die het hele universum in hun muziek wilden verklanken, kozen dus niet voor niets voor het harmonium als hun instrument.

Er is in de muziek altijd de gewoonte geweest om werken, die voor een bepaald instrument waren geschreven, ook eens uit te voeren op een ander instrument.

Soms werd de compositie geheel herschreven en aangepast aan het instrument waarop deze moest worden uitgevoerd.

Bach deed het al en Franz Liszt is er groot mee geworden.

Er is ook niets mis mee om een compositie, die voor een bepaald instrument is gemaakt, op een ander instrument te spelen, alleen moet men dat niet blindelings doen.

De werken, die voor harmonium bedoeld zijn, kunnen dan ook niet zonder meer vergeleken worden met de orgelwerken die voor een orgel met één klavier zonder pedaal zijn geschreven.

Omgekeerd geldt hetzelfde. Werken voor orgel kunnen niet zomaar op een harmonium worden gespeeld. In het verleden is dit volgens mij te vaak gebeurd.

Eertijds was het uitvoeren van transcripties van bijvoorbeeld orkestwerken en opera's heel gebruikelijk. En ook schroomde men zich niet werken voor bijvoorbeeld klavecimbel op een harmonium of orgel te spelen.

Het dilemma is volgens mij dat enerzijds dit een min of meer ondoordacht, decadent gebruik van muziek is, waarbij de eigenschappen van het instrument over het hoofd gezien wordt… en daarmee het gedachtegoed van de componist geweld wordt aangedaan(!), terwijl anderzijds men toch van de muziek kan genieten als het muzikaal verantwoord gebeurt.

Bedenk voorts daarbij dat de huidige opvattingen over authentiek uitvoeren in de negentiende eeuw niet bestonden!

 

 

 

Een prachtige Art Nouveau poster

van het grote Amerikaanse merk Estey in Duitsland

 

 

De klank, die van een kwalitatief goed harmonium uitgaat,

is intiem en poëtisch.

 

 

 

 

 

Expressief, delicaat en kamermuzikaal

Een harmonium wijkt op een groot aantal punten af van een (groot) kerkorgel. Ik wil me daarbij beperken tot het Frans romantische orgeltype, waarbij we ‘dus’ aan Cavaillé-Coll moeten denken.

Van dit grote orgeltype, waarvoor al die werken van Franck, Widor, Vierne, Guilmant en anderen geschreven zijn, weten we dat het breed en groots klinkt. Franck zei niet voor niets “Mon orgue c’est mon orchestre”.

En inderdaad zijn de mogelijkheden van een groot kathedraalorgel te vergelijken met die van een groot symfonieorkest. Er zijn prestanten, fluiten, tongwerken en strijkers.

Er zijn grote pijpen van 32 voet ofwel 10 meter en briljante heldere mixturen, waarbij pijpjes, die maar enkele centimeters lang zijn, de voet niet meegeteld.

Binnen de fluiten zijn vol klinkende solisten als de Flûte Harmonique, maar ook milde Bourdons.

Er zijn donderende Contrabombardes en zachte, zwevende registers. De orgelkast kan wel duizenden pijpen bevatten.

Kortom, een zee aan mogelijkheden en een enorm breed klankkleurenpalet, waarbij de organist daadwerkelijk een orkest lijkt te bespelen. De enorme akoestiek van de kerk maakt de magistrale klank compleet.

Het harmonium daarentegen is schijnbaar beperkter. Hoewel een Frans drukwind harmonium een hele stevige klank heeft en zeker een kleine kerk van geluid kan vullen, is zelfs bij volle registraties de klank bescheiden in vergelijking met die van een kerkorgel. Het harmonium is geen patser en zelfs zijn klankkleurenpalet is beperkt.

Aristide Cavaillé Coll

 

Ogenschijnlijk is er een grote overeenkomst, die - zoals gezegd - tot veel misverstanden heeft geleid.

Er zijn bij het orgel vier registerfamilies, die sterk van elkaar verschillen en klanken produceren van extreem rond tot fel boventoonrijk.

Bij het harmonium is dat veel minder uitgesproken en de typische harmoniumtoon klinkt in elk register door. Het ene is wat ronder dan het andere, maar het lijkt ook allemaal wel wat op elkaar.

Geen wonder, dat een organist zo’n harmonium op het eerste gehoor maar een lauw aftreksel van een orgel vindt. Maar… net zo min elke prestant op elk orgel gelijk klinkt, klinken de registers op een harmonium niet gelijk.

Er is een onderscheid in de kwaliteit van de harmoniums.

Het is duidelijk te horen welk harmonium een grote muzikale zeggingskracht heeft en welk een zeurderig massaproduct is.

De klank, die van een kwalitatief goed harmonium uitgaat, is intiem en poëtisch. Wanneer het orgel als een symfonieorkest te beschouwen is, is het harmonium een kamerorkest. Maar het is daarom zeker niet minder, het is gewoon ànders.

 

 

Het harmonium is veelzijdig in zijn mogelijkheden en rijk aan klanken.

 

De veelzijdigheid van het harmonium

Het harmonium is een instrument, dat bij uitstek bij de Romantiek behoort, maar niet alleen bij de Romantiek. De kracht van het harmonium ligt in onze tijd vooral in de kamermuziek.

Hoewel…, Richard Strauss bijvoorbeeld heeft het harmonium in vele grootschalige werken, waaronder opera’s, een rol toebedeeld! In het kleine werk toont zich het harmonium een meester.

Het harmonium is veelzijdig in zijn mogelijkheden en rijk aan klanken.

Het is een instrument, dat zich leent voor religieuze muziek, zoals iedereen weet van het zingen rond het harmonium en het gebruik ervan in vele kerken.

Maar het instrument is ook voor fraaie romantische en impressionistische muziek geschikt.

Het kan als solospel gebruikt worden, maar ook als ensemble-instrument, met viool, zang, fluit of piano.

En niet alleen in de ‘klassieke’ muziek wordt het instrument gebruikt!

Aan het begin van de twintigste eeuw werd het harmonium veelvuldig ingezet in de mondaine salonmuziek. Kleine salonorkesten zijn er tegenwoordig niet veel meer. In Wenen leeft de Schrammlmuziek nog steeds, maar in ons land is de salonmuziek bijna uitgestorven.

In verfilmde boeken van Couperus horen we nog wel eens een ‘strijkje’ om de sfeer van het chique Den Haag uit die tijd te laten weerklinken. Ook in Maastricht kun je nog wel eens een salonorkest horen. Een eeuw geleden waren deze orkestjes bijzonder populair en kon er op de muziek ervan ook wel gedanst worden. Het harmonium was in die tijd zeker niet in zo’n orkest ongebruikelijk en vulde het de klank om een breder, ‘symfonischer’ geluid te creëren.

Op een harmonium kunnen we heel goed de Franse musettemuziek spelen, gezien de sterke overeenkomst met het accordeon.

Overigens is het accordeon ook zo’n instrument, dat veel verguisd is. Op het huwelijk van Prins Willem-Alexander met Prinses Maxima werd bandoneonmuziek gespeeld, met als gevolg dat het instrument opnieuw in de belangstelling kwam.

Het harmonium komt ook voor in de popmuziek. Denk aan nummers als “We can’t work it out” van The Beatles en “Late Again” van Steelers Wheel. Zelfs Anny Lennox heeft een twintig jaar geleden nog een harmonium gebruikt!

In de Zweedse volksmuziek leeft het harmonium nog voort en zijn de ‘tramporgeln’ nog steeds populair!

 

 

Alleen… wie kent die muziek nog?

 

 

 

 

 

Conclusie

Uit al deze voorbeelden blijkt dat het kleine mislukte orgel geenszins een onderdeurtje is, maar als volwaardig instrument voor het orgel noch enig ander instrument, niet hoeft onder te doen.

Het is geen nieuwe conclusie, maar een conclusie die door diverse grote componisten in de negentiende eeuw gedeeld wordt.

Een duidelijk voorbeeld is Sigfrid Karg-Elert, die als orgelcomponist vele pompeuze werken heeft geschreven, maar die als harmoniumcomponist veel sterker uit de hoek komt met zeer poëtische, impressionistische, aansprekende muziek. Zijn harmoniumwerken behoren tot de absolute top en behoren naar mijn mening zelfs tot de beste vroeg twintigste eeuwse kamermuziek.

Alleen… wie kent die muziek nog?

Het is muziek, die alle facetten van het harmonium laat horen, geschreven door een componist, die het instrument door en door kent, hetwelk duidelijk aantoont, dat die werken niet op een orgel gespeeld horen te worden.

Meestal kùn je zijn composities ook niet eens op het orgel spelen. Zijn composities zijn promotiemateriaal voor het harmonium. Gelukkig wordt deze componist tegenwoordig opnieuw ontdekt. Er zijn een aantal opnames van zijn muziek gemaakt. De tijd van het harmonium is geenszins voorbij.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Op deze foto van rond 1920 is het z.g. pierpaviljoen van de pier van Scheveningen afgebeeld,

waar allerlei artiesten zoals de hier afgebeelde negerbariton Elmer Spyglasss optraden voor de Haagse elite.

Het harmonium werd hier gebruikt als begeleidingsinstrument voor lichte muziek!

De eerste pier, het Koningin Wilhelmina Wandelhoofd,

is in de Tweede Wereldoorlog opgeblazen.

 

 

 

 

Hoofdstuk 2

 

De geschiedenis en ontwikkeling van verschillende tongeninstrumenten

 

Op weg naar een expressievere kunstwereld

Orgue-expressive, Poïkil-orgue, Aeoline, Seraphin en andere voorlopers van het harmonium

De Weense Physharmonika

Het Franse (drukwind-)harmonium

Het Duitse drukwindharmonium

Het Amerikaanse zuigwind-harmonium

Naamsverwarringen

Hybride instrumenten

Familie van het harmonium

 

Hoofdstuk 2

 

De geschiedenis en ontwikkeling van verschillende tongeninstrumenten

 

Op weg naar een expressievere kunstwereld

Rond ca. 1750 ontstonden er nieuwe kunststijlen. De muziek werd evenals andere kunstvormen expressiever. De mens zocht zijn muzikale weg in de empfindsame Stil, in Sturm und Drang en in bewegingen terug naar de natuur.

Het barokke kerkorgel en het klavecimbel pasten niet in die nieuwe klankwereld. Ze waren te star en te scherp.

Het hammerklavier, de voorloper van de piano, werd ontwikkeld en zette componisten als Mozart en Haydn aan tot muziek, waar hard en zacht elkaar afwisselden.

Met Beethoven stappen we de Romantiek van de 19e eeuw binnen. De piano werd al snel het meest geliefde instrument in kunstenaarskringen. Ook andere barokinstrumenten moesten het tegen de nieuwe romantische uitvindingen afleggen. De stugge en scherpe kromhoorn, de dulciaan en dergelijke, moesten hun plaats afstaan aan klarinet en waldhoorn. Er kwamen  blazers met kleppenmechanieken. De saxofoon werd door de Belg Alphonse Sax ontwikkeld. Er waren grote ontwikkelingen in de breedte van de strijkersklanken, waarbij de cello de viola da gamba definitief verdrongen werd.

Bijna gelijktijdig werden ook pogingen ondernomen nieuwe expressieve orgelregisters te maken. In de late 18e eeuw stelde Abbé Vogler nieuwe normen op, waaraan volgens hem een modern, expressief orgel zou moeten voldoen. Hij ontdekte in Petersburg de doorslaande tong.

Het was niet zijn eigen uitvinding en ook de toepassing ervan doorgrondde hij nog niet, maar hij stond met zijn ontdekking wel aan het begin van een belangrijke ontwikkeling in de orgelbouw.

Tot dan waren alle tongwerken op kerkorgels, zoals de registers trompet, dulciaan, regaal, fagot enz. opslaand geweest en brachten als gevolg daarvan een wat ‘snaterend tot mekkerend’ geluid voort.

Voor veel kerkorgels zou dat ook zo blijven, omdat dit soort tongwerken briljant en krachtig kunnen klinken, maar met de doorslaande tongwerken werden nu ook weke, milde, zoemende geluiden als Clarinet, Cor Anglais en andere zachte klanken aan het instrument toegevoegd.

Het is moeilijk te zeggen wie de 'uitvinder' van de doorslaande tongwerken is.

 

Het is heel goed mogelijk dat de eerste doorslaande tongwerkregisters afgeleid zijn van uitvindingen van Christian Gottlieb Kratzenstein (1723 - ca.1795). We moeten dan aan het jaar 1780 of daaromtrent denken. De uitvinding zou grote gevolgen voor de orgelbouw hebben en kwam met Aristide Cavaillé-Coll omstreeks1840 tot volle ontplooiing. Gedurende de hele negentiende en de eerste dertig jaar van de twintigste eeuw zijn doorslaande tongwerken op kerkorgels gedisponeerd. Daarna verdwenen ze van het toneel, omdat de Orgelbeweging zich sterk maakte voor een strakke, zakelijke klank. Nadat de scherpe kanten letterlijk van deze zo genoemde Neo-Barok waren gehaald, kwamen meer en meer historische instrumenten in de belangstelling. In het verlengde daarvan is opnieuw aandacht voor de Romantiek ontstaan. Tegenwoordig worden weer regelmatig doorslaande tongwerken in nieuwe orgels,  geïnspireerd op instrumenten van bijvoorbeeld Cavaillé-Coll, opgenomen. Wellicht biedt deze ontwikkeling hoop voor het harmonium.

 

 

 

sheng

De doorslaande tong was overigens al bekend bij de Chinezen. De sheng of cheng, was een soort mondorgel. Handelsreizigers uit Europa hadden het instrument al in de eerste helft van de zeventiende eeuw in hun contacten met het Oosten leren kennen. In de barokke wereld van die zeventiende eeuw zal het Chinese instrument weinigen op de gedachten hebben gebracht dat met een dergelijke klankbron ook westerse muziekinstrumenten gemaakt konden worden. Dit geldt overigens ook voor de meer Zuid-Aziatische Khaen, een op een panfluitlijkend tongeninstrument.

Ergens tussen 1790 en 1820 moet er een ontwikkeling op gang zijn gekomen van een muziekinstrument, dat uitsluitend uit doorslaande tongen bestaat. Het is, zo zou men kunnen zeggen, de oervader van een serie instrumenten, waartoe het accordeon, de mondharmonica en het harmonium behoren. Het instrument produceert door lucht uit een windbalg geluid en kan in principe dus een orgel(type) genoemd worden. Het bood een aantal belangrijke voordelen in vergelijking tot het latere pijporgel. De tongen waren veel compacter dan de orgelpijpen. De klank was intiemer dan die van bijvoorbeeld een doordringende bazuin, met als gevolg dat in kleinere ruimtes een instrument met een aantal registers geplaatst kon worden. Bovenal was er de winst dat de winddruk gevarieerd kon worden zonder dat de toon in toonhoogte veranderde, terwijl de geluidsterkte kon toe- of afnemen. Het instrument was expressief. Op verschillende plaatsen in Europa werkten verschillende muziekinstrumentenmakers gelijktijdig aan diverse ontwikkelingen. Soms wisselden ze vriendschappelijk kennis uit om gezamenlijk tot fraaie resultaten te komen en soms was er sprake van een harde concurrentieslag, waarbij men elkaar probeerde met steeds betere instrumenten af te troeven. Ook ontstonden er verbeteringen door individuele experimenten, zonder dat de maker notie had van het werk van zijn collega's. Dezelfde ontdekkingen werden door verschillende personen op verschillende plaatsen gedaan, zonder dat er contact tussen de betrokkenen bestond. Het was alsof het in de lucht hing.

 

 

Het Orgue-Expressif

van Jospeh Grenié uit 1810

Voorlopers van het harmonium

In Frankrijk realiseerde Gabriel-Joseph Grenié (1757-1837) zijn Orgue-expressif.

Hij exposeerde zijn instrument voor het eerst in 1810 in Parijs. Het kleine orgel had slechts één tongregister met doorslaande tongen met een volle beker, waardoor het in zekere zin op een pijporgel leek. De bespeler produceerde de orgelwind zelf door op twee balgtreden - voor de dubbele schepbalgen - te trappen. De magazijnbalg hiervoor was zeer klein. De bespeler van het instrument kon daardoor, mits hij een subtiele traptechniek beheerste, met grotere of kleinere winddruk spelen. Hoewel dit instrument expressief genoemd kon worden, was het nog maar de eerste aanzet tot een echt expressief tongenorgel.

Er zouden nadien nog diverse 'prehistorische' harmoniums bedacht en gerealiseerd worden en vervolgens verworpen, totdat het  eerste echte harmonium in 1842 door Alexandre Debain gepresenteerd zou worden.

 

 

Cavaillé-Coll & fils. 1834

Poïkilorgue

 

 

De Seraphin uit ca.1825

 

Opmerkelijk is het Poïkil-orgue, een ontwikkeling van de meesterorgelbouwer Aristide Cavaillé-Coll (1811-1899), dat zo rond 1832 gemaakt is.

Aristide werkte toen nog bij zijn vader en broer in Toulouse en het was de componist Rossini, die na kennis genomen te hebben van het Poïkil-orgue, zijn genialiteit inzag en hem naar Parijs lokte.

Opmerkelijk is dat dit instrument nog in een oude temperatuur gestemd werd!

Het beschikte over een schepbalg, dat door de linkertrapper van wind werd voorzien en het windreservoir vulde. Het rechterpedaal was middels een stang verbonden met de bovenplaat van het windreservoir, waardoor de bespeler de winddruk kon variëren en de intensiteit, waarmee de tongen van het instrument klonken, kon bepalen.

Omdat de as van dit pedaal ongeveer in het midden was, zoals in de zwelkast van een orgel, ontstonden drie dynamische mogelijkheden: 1) in neutrale stand mezzoforte, 2) crescendo tot forte door het pedaal in te trappen en 3) diminuendo tot piano door het pedaal met de hak verder terug te nemen.

Omdat beide voeten een volledig verschillende functie verrichten, vraagt het Poïkil-orgue een wezenlijk andere speeltechniek dan het harmonium. Bij het harmonium trappen de voeten afwisselend voor de windvoorziening en het geluidsvolume, aangevuld met de kniezwel.

Het instrument van Cavaillé-Coll is lastiger te bespelen dan het harmonium, met als gevolg dat het harmonium het Poïkil-orgue bijkans volledig heeft vervangen.

In Duitsland werden eveneens uitvindingen gedaan, die onder namen als Aeoline, Aelodikon, Melodium, Melodica, Panharmonikon en dergelijke gepresenteerd werden. Volgens de berichten uit die tijd werkten al deze instrumenten met een magazijnbalg met stabiele windvoorziening, waardoor de juist kenmerkende expressiviteit van het harmonium niet bereikt werd. Deze uitvindingen waren alleen daarom al gedoemd het onderspit te delven.

 

Seraphin

In Engeland werd de uitvinding van de Seraphin populair.

Dit instrument had een schepbalg en een magazijnbalg.

De expressiviteit werd verkregen door enerzijds de kap, die door een zwel geopend kon worden en anderzijds een ventielenvoorziening, waarmee de wind beïnvloed werd. Bovendien had men expressieve mogelijkheden door op een bepaalde manier de schepbalg te gebruiken om een zekere winddrukverandering te realiseren zonder dat daarbij de magazijnbalg in actie kwam. Speciaal voor dit instrument heeft Samuel Wesley (1766-1837) een vijftal composities nagelaten. Het Seraphin is wellicht een van de meest geslaagde voorlopers van het harmonium te noemen.

 

 

Weense Physharmonika van Anton Haeckel uit ca.1821

 

De Weense Physharmonika

In Oostenrijk werd een nog serieuzer instrument gepresenteerd.

In de meeste publicaties wordt als uitvinder van de Physharmonika Anton Haeckel genoemd en dit schijnt wel waar te wezen, want 8 april 1821 verkrijgt hij het patent op de uitvinding van dit nieuw nieuwe muziekinstrument.  Twee van die instrumenten bevinden zich thans in het Technisch Museum in Wenen.

Ook het Muziekinstrumentenmuseum in Leipzig is in het bezit van een exemplaar. Dit instrument heeft een schepbalg en een magazijnbalg, maar de mogelijkheid expressief op het instrument te spelen ontbreekt.

In 1833 verscheen echter bij de bekende Weense muziekuitgeverij

 

Anton Diabelli, die tevens componist was en bekend werd door zijn Pastoralmesse, een eerste physharmonika-lesmethode van Carl Georg Lickl: Theoretisch Practische Anleitung zur Kenntnis und Behandlung der Phys-Harmonika”. Hij beschreef een instrument van maar liefst zes octaven (Contra-F tot f’’’’), doorslaande tongen en twee schepbalgen bezat. Over een magazijnbalg werd echter niet gerept, omdat deze toch zinloos was bij expressief spel!

 

Lickl beschreef dit als volgt:

“Auch gibt es geringere Arten von Physharmoniken, die an Tonumfang viel kleiner sind, statt zwei Druckbälgen nur eine Schöpf oder Blasebalg haben. Da man auf denselben ausser Stande ist, den Ton modulieren, noch sonst etwas ausführliches hervorbringen zu können, und diese Art in Ausübung des angeschlossenen Stücke beschränkt ist, so schliesst man sie als zu dieser Anleitung nicht gehörig aus, und begnügt sich bloss auf ihre Existenz hinzudeuten.”

Het is vrijwel zeker, dat hij hiermee doelde op de Physharmonika van Anton Haeckel.

Lickl noemde echter ook de bouwer van zijn eigen instrument: “…Diese (bedoeld is een instrument met een extra 4’-register) so wie die erstere besprochene Art der Physharmonika, für welche nur einzig allein diese Anleitung geschrieben wurde, verfertigt Herr Jacob Deutschmann bürgerlicher Orgelbauer und Instrumenten-Macher (in der Lumpertgasse No. 821), sie zeichnen sich durch vorzüglich schönen Ton, schnelle Ansprache, haltbare Stimmung und elegante Bauart aus.”

Een desbetreffend instrument kan men eveneens in het Leipziger Muziekinstrumentenmuseum vinden, evenals een instrument van gelijke constructie van de Fransman Achille Müller, ooit eigendom van Ridder Sigismund Neukomm, componist, musicoloog, recensent en een man met veel invloed in de kunstenaarskringen van die tijd.

De oudste compositie van Neukomm, die speciaal voor de Physharmonika geschreven is, dateert uit 1826.

Daaruit valt op te maken, dat Deutschmann zijn Physharmonika reeds voor 1826 gebouwd moet hebben en dat tussen verschillende streken en landen uitwisselingen van deze uitvindingen plaats gevonden moeten hebben.

De Physharmonika werd in de Duitstalige landen een populair instrument gedurende de hele negentiende eeuw en de naam werd tot het fin du siècle gebruikt, ook voor harmoniums. Geen wonder, want de physharmonika en het inmiddels ook in de Duitstalige landen in gebruik gekomen harmonium waren steeds meer naar elkaar toegegroeid.

 

In 1842 verkreeg de Fransman Alexandre-François Debain

(1809-1877)

een patent voor een instrument,

dat hij in 1840 op de markt bracht onder de naam “Harmonium”.

 

 

 

 

 

Het Franse (drukwind-)harmonium

In 1842 verkreeg de Fransman Alexandre-François Debain (1809-1877) een patent voor een instrument, dat hij in 1840 op de markt bracht onder de naam “Harmonium”.

Daarmee werd tevens de naam “Harmonium in Frankrijk beschermd en konden andere bouwers en leveranciers niets anders doen dan hun instrument “Orgue Expressive”, “Orgue Alexandre” of “Orgue Mustel” te noemen.

Het instrument van Debain is geen prototype of een nog niet uitontwikkelde voorloper, maar een volwassen en volwaardig instrument.

Het patentschrift komt volledig overeen met het “klassieke Franse vierspels harmonium”.

Het gepresenteerde instrument zou het uitgangspunt worden van vele andere Franse harmoniumbouwers, waarvan de bekendste Alexandre Père et Fils en Victor Mustel waren. Ook Dumont & Fils en Kasriel moeten in dit verband genoemd worden.

Van Victor Mustel, die in 1853 zijn bedrijf oprichtte, is de uitvinding van de Double Expression, een gedeelde Expression, waarop hij een patent kreeg.

Hij vervolmaakte het harmonium op tal van wijzen. In 1890 vond de presentatie van het Harmonium d’ Art of te wel het Kunstharmonium plaats. Nieuwe vindingen die op zijn naam staan, zijn de Celesta, een klokkentoetsinstrument, dat regelmatig in orkestwerken van Tsjaikovsky tot en met Ravel te horen is en de combinatie van de twee instrumenten “Celesta” en “Harmonium d’ Art” tot “Orgue-Celeste”.

Alle bovengenoemde Franse harmoniumtypes werken volgens het drukwindprincipe, dat een krachtige toonuitstraling heeft.

Het harmonium van Debain is misschien nog wel het krachtigst. Onder de kunstzinnige harmoniumliefhebbers hebben de Franse harmoniums de beste naam. Debain, Alexandre en Mustel zijn de meest geroemde bouwers, die ambachtelijk vervaardigde instrumenten leverden; dit in tegenstelling tot de later meest verspreidde Amerikaanse zuigwindharmoniums met hun weke klank, die “massainstrumenten uit grote fabrieken” genoemd werden. Een relativering mijnerzijds: Ook tussen de Amerikaanse zuigwindharmoniums zitten fraaie instrumenten, die zeker niet onderschat mogen worden.

Frankrijk is het meest trouw gebleven aan de eigen dukwindinstrumenten. In klank komen ze meer in de buurt van het accordeon dan de Amerikaanse zuigwindharmoniums. Voor deze instrumenten is relatief veel muziek geschreven.

 

 

Harmonium van Alexandre-François Debain uit 1856

 

 

Het Orgue Alexandre (nr.19850

uit ca.1860) van Alexandre Père et Fils

 

Harmonium d´Art (nr.209 uit 1874)

van Victor Mustel

 

Drukwindharmonium van Phillip Trayser

Het Duitse drukwindharmonium

De eerste harmoniums in Duitsland waren. evenals in de meeste andere landen, drukwindharmoniums. Rond 1850 ontstonden de eerste Duitse fabrieken van Phillip Trayser en J.& P. Schiedmayer bij Stuttgart. Zij hadden hun kennis onder andere bij Alexandre in Parijs vergaard en zo werd dus het in wezen Franse drukwindharmonium in Duitsland geïntroduceerd. Andere firma’s als Hinkel, Hörügel en Titz volgden. Zelfs de bekende orgelmaker Walcker maakte vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw harmoniums. Ook de ‘luxe’ uitgebreide uitvoering van het Franse harmonium, het Harmonium d’ Art, werd door de meeste Duitse harmoniumbouwers rond 1900 als Kunstharmonium aangeboden. Vooral de zeer muzikaal ingestelde Titz wist naam te maken. Volgens Karg-Elert, die talloze composities voor het harmonium schreef, deed het instrument niet onder voor Mustel! Het Kunstharmonium werd gezien als het summum van harmoniumkunst. Ander land, andere gewoonte, organisten herkennen snel het verschil tussen een Duits romantisch orgel en een Frans romantisch orgel. Het Duits romantisch orgel is dikker, milder en kleurrijker en het Frans romantisch orgel ruiger, met kernachtiger tongwerken en symfonischer van klank. Dit is ook te herkennen in de harmoniums. Zet een Trayser naast een Kasriel en je hoort een wereld van verschil. De Duitse harmoniumbouwers waren flexibel genoeg om allerhande typen harmoniums aan te bieden. Een aantal fabrieken leverden later zowel het Franse drukwindtype als het kunstharmonium als het ‘american organ’-type (het zuigwindharmonium). In ‘Das Harmonium in Deutschland’ van Christian Ahrens en Gregor Klinke wordt hier diep op ingegaan.

 

 

Estay

Bron Els van Wageningen.

 

 

 

Het Amerikaanse zuigwind-harmonium

De ontstaansgeschiedenis van het harmonium in Amerika is al even turbulent als die van Europa. Het harmonium werd hier 'reed organ' ofwel tongenorgel genoemd. Vanaf ongeveer 1840 waren er instrumentenbouwers, die met doorslaande tongen experimenteerden. Er ontstonden instrumenten zoals de Melodeon (Carhart & Needham uit Massachussets en Bell uit Ontario Canada).

Ook het schootharmonium moet tot de eerste Amerikaanse tongeninstrumenten gerekend worden. Dit schommelmelodeon, schootorgel of elleboogorgel werd in het begin van de 19e eeuw ontwikkeld en staat op naam van James A. Bazin. James A. Bazin kwam van het eiland Jersey en vestigde zich als emigrant in Canton, Massachussets. Zijn ontwerp was gebaseerd op dat van het Franse accordeon. Hij begon de productie rond 1825. Abraham Prescott produceerde vergelijkbare instrumenten in New Hampshire. Waarschijnlijk heeft Bartlett bij Prescott gewerkt voordat hij in de firma Dearborn & Bartlett uit Concord stapte. Van groot belang was de industriële ontwikkeling. In Amerika werden firma’s als Estey en Mason & Hamlin vanaf de jaren vijftig en zestig van de negentiende eeuw leidinggevende en toonaangevende bedrijven, die met massaproductie grote hoeveelheden en met tal van innovaties boeiende zuigwindharmoniums produceerden. Beide firma’s ontwikkelden een standaarddispositie, een genormaliseerde manuaaldeling en een gestandaardiseerde klavieromvang. De uitvinding van het zuigwindharmonium wordt aan Mason & Hamlin toegeschreven, maar er zijn ook vermeldingen, die de eer aan Estey gunnen.

Zegel van Estey

 

 

Een Mason & Hamlin Liszt Organ met pijpenfront

 

Estey, J. & Co. uit Brattleboro (Vermont) leverden vanaf de jaren zestig van de negentiende eeuw zuigwindharmoniums en waren daar zeer succesvol mee.

Na de stichters Jacob en Julius J. zijn nog vier generaties Estey doorgegaan met het leveren van zo’n half miljoen harmoniums voor over de hele wereld tot 1961!

In 1869 was een nieuwe fabriek aan de Birge Street in gebruik genomen en werd de naam Esteyville voor Brattleboro gebruikt – Silicon Valley zou je een latere variant op zo’n type naamgeving kunnen noemen. Alleen over Estey zijn boeken verschenen en ook is er in Amerika een harmoniummuseum louter aan dit merk gewijd!

Estey leverde harmoniums voor het grote publiek, leverde draagbare instrumenten voor bv. aalmoezeniers, maar ook grote en verfijnde instrumenten, die de moeite waard zijn en blijven.

Kenmerkend voor grote bedijven als Estey was, dat ze harmoniums van de laagste tot de hoogste prijsklassen leverden, waardoor zeker niet alles van een fabrikant over één kam geschoren mag worden!.

Henry Mason en Emmons Hamlin waren belangrijk omdat dankzij hen tal van nieuwe vindingen zijn toegepast.

Naast het zuigwind-principe zijn dat verbeteringen aan de betrouwbaarheid van het instrument dat ze ‘organ harmonium’ noemden, alsmede verbeteringen aan de klank van de tongen.

De kwaliteit van Mason & Hamlin was dusdanig hoog, dat Franz Liszt een groot instrument van dit bedrijf had aangeschaft!

Het is waarschijnlijk, dat Franz Liszt grote bekende orgelwerken aan dit instrument geschreven heeft. Het is opmerkelijk, dat tal van zijn orgelwerken bijzonder goed op de Mason & Hamlin pedaalharmoniums klinken en het verklaart ook waarom sommige passages op orgel minder tot hun recht komen, b.v.: Liszt heeft niet zelden vrij grote akkoorden in de – hoge bas geschreven, die op een orgel groezelig en dik klinken, terwijl ze op een harmonium met de rijke hoeveelheid boventonen transparant blijven klinken.

De Amerikaanse handelaars brachten prompt een serie met de naam ‘Liszt Organ’ op de markt, dat als neusje van de zalm onder de American Organs gerekend mag worden. De Mason & Hamlin Co. had bedrijven in Boston en Cambridgeport (Massachussets). Uitgaande van Amerikaanse begrippen werd bij Mason & Hamlin kwaliteit voor kwantiteit geplaatst

 

Rijkelijk versierd harmonium van Shoninger uit 1867

 

 

 

Details

Aan de hand van het succes van met name deze twee grote bedrijven ontstonden natuurlijk veel meer harmoniumfabrieken.

Leveranciers als Crown (Bent), Farrand & Votey, Loring & Blake, Packard, Shoninger, Sterling en Whitney & Holmes, maar ook bv. Canadese firma’s als Bell en Doherty moeten in dit verband genoemd worden.

Veel leveranciers waren rond het Lake District en Detroit gevestigd.

De eerste leveranciers waren uit Europa afkomstig of hadden banden met Europa of met Europese werknemers, maar de invloeden werden al gauw daarvan onafhankelijk.

Kenmerkend is ook het grote aantal bedrijven.

Natuurlijk zijn van de grote bedrijven ook in Nederland tal van exemplaren terug te vinden.

Maar sommigen zijn hier nauwelijks bekend, terwijl van anderen die hierboven niet genoemd zijn misschien wel instrumenten in Nederland staan.

Fusies en overnames kwamen veel voor, evenals naamsveranderingen.

Hier was sprake van big business met bijbehorende moordende concurrentie.

De Amerikanen bouwden voor over de hele wereld.

De massaproductie zorgde voor aangename prijzen en dus kregen de Franse en vooral Duitse bouwers van handgemaakte instrumenten het erg moeilijk.

De drukwindharmoniums – met name de Franse - mochten dan in hoger aanzien staan bij kunstenaars, in huiskamers was het gemakkelijker te bespelen en milder klinkende - en meer op een orgel gelijkende! - zuigwindharmonium veel populairder.

Het “American Organ” veroverde vanaf ongeveer 1900 ook Nederland, maar niet zelden waren die “American Organs” in de lagere prijsklassen kleine instrumenten van slimme Nederlandse handelaren.

Hoewel de hoge produktie lage prijzen bood waren er immers de vrachtkosten die er natuurlijk bij kleine instrumenten niet uit kwamen. Wees dus op de hoede voor namaak!

Het uiterlijk van een zuigwindharmonium verschilt door zijn constructie sterk met die van een drukwindharmonium.

Het laatste is platter en dieper, het zuigwindharmonium oogt slanker en hoger. Terwijl de Europese harmoniums kunstzinnige kasten hadden aansluitend aan Romantische stijlen als de Victoriaanse en later  -  vanaf ca. 1890 - de verfijnde Art Nouveau en de relatief strakke Art Deco, hadden Amerikaanse reed organs doorgaans een bont versierde kast, vaak met een opzet, waarin b.v. een spiegel en kandelaars opgenomen zijn.

Ook een pijpenfront werd regelmatig toegepast.

Deze reed organs met opzet werden wel highback-organs of spiegeltopharmoniums genoemd. Naar Nederlandse maatstaven komt dat als kitsch over, maar anderzijds kan dat zachtzoete ook heel mooi zijn.

’t Is even wennen.

Toch waren er ook vele fraaie kasten van Amerikaanse makelij, zoals van Shoninger.

Het reed organ werd in Amerika ook in draagbare uitvoering gemaakt. Vooral een firma als Bilhorn leverde veel van dit soort instrumenten voor missionarissen en legerpredikanten. We praten dan al over een markt, die zich in de vroege 20e eeuw ontwikkelde.

Hoewel massaproduktie onder kunstminnende musici een vieze smaak in de mond brengt en er volgens velen, vooral buitenstaanders, een zweem van kitsch en decadentie om de American reed organs hangt, zijn er wel degelijk waardevolle instrumenten. Naast Mason & Hamlin en Estey zijn er van Bell, Crown, Doherty, Karn, Packard e.a. heel fraaie instrumenten bekend. De  invloed van de Amerikaanse harmoniums op onze harmoniumcultuur is zeer groot geweest!

 

Salonharmonium van Packard uit ca.1890

Europa overspoelt door het “American Organ”

De harmoniums in Europa waren tot ca.1890 allen drukwindharmoniums, die in kleine series werden geproduceerd.

Het was handwerk. En dat betekende dus dat er een hoge prijs betaald moest worden om eigenaar ervan te worden.

Daarnaast zijn drukwindharmoniums .- met expression – niet zo gemakkelijk door amateurs te bespelen. De traptechniek moet je je wel eigen maken. Het kon dus niet missen. De goedkope Amerikaanse massaproducties zouden Europa gaan overspoelen. De invasie werd rond 1890 ingezet en elk land zou daar op zijn manier op gaan reageren.

Nederland, een land met geen noemenswaardige eigen ‘grote’ harmoniumbedrijven  - ook al zijn er wel degelijk een aantal bedrijven geweest - volgde in de negentiende eeuw de tendensen in de andere Europese landen en met de komst van het American Organ koos de zuinige Nederlander massaal voor de instrumenten van de andere kant van de plas.

België richtte zich het meest op Frankrijk en Frankrijk hield het meest (langst) vast aan de eigen klank uit de Debain-traditie. 

Het is misschien interessant om eens te onderzoeken waarom de franse musette-accordeon zo populair is geworden in Frankrijk.

Heeft het misschien iets te maken met de keuze van de Fransen voor een accordeon als betaalbaar alternatief voor een Mustel?

 

Een University Reed Organ (met pedaal)

van Spencer uit Manchester

Engeland: Splendid Isolation tussen ‘The Continent’ en Amerika – maar wel met van beiden wat!

In Engeland werd de artistieke (Europese) lijn op eigen wijze voortgezet vanuit het Seraphin. Dat betekent, dat het Engelse harmonium eerder aansloot bij het Debain-type dan bij het Amerikaanse, dus ook lang drukwind bleef.

We herkennen dat bijvoorbeeld bij William Evans. Evans heeft gewerkt met de beroemde orgelmaker Father Willis en is bevriend geweest met de componist Samuel Sebastian Wesley.

In Londen werd hij beroemd met de drukwindharmoniums van het huis Alfred Novello. We herkennen een duidelijke overeenkomst met het Franse harmonium, maar dan wel aansluitend aan de breedklinkende Engelse romantische pijporgels en dus niet zo accordeonachtig als wel van de Franse instrumenten bekend is.

Die orgelmatige insteek komt echter wel weer overeen met de Amerikaanse klankbenadering.

Zo waren er de pedalreedorgans als van Apollo met een kast die aan de Engelse kathedraalorgels doet denken en die in samenwerking met conservatoria in klankesthetiek aansloten op de Engelse kerkorgels.

Ook mogen Arthur J. Spencer uit Manchester, die de University Reed Organs leverde met twee en drie klavieren, bijvoorbeeld met glazen deurtjes voor de speeltafel en James Humphreys & Son, die met de Endsleigh Organs furore maakte, hiertoe gerekend worden.

Orgelsurrogaten, maar dan wel van de bovenste plank door de hoge mate van kunstzinnigheid en samenwerking met musici en die tot op zekere hoogte Engelse varianten van Mason & Hamlin genoemd zouden kunnen worden.

Kijken we naar de commerciële hoek, dan ontdekken we bij bv. Boyd spiegeltopharmoniums, die zo uit Amerika gekomen konden zijn.

Enerzijds door de ook op cultuurgebied vaak geldende Splendid Isolation, anderzijds door de Angelsaksische overeenkomsten met Amerika is de cultuurschok door de komst van de Amerikaanse invasie in Engeland niet zo groot geweest als wel in andere landen het geval was.

 

Een klein drukwindharmonium van Titz uit Löwenberg

Johannes Titz was een perfectionist, die als een van de weinige Duitse (Kunst)harmoniumbouwers de kwaliteiten van Mustel kon evenaren en geroemd werd door Prof. Dr. Sigfrid Karg-Elert

Het Duitse zuigwind-harmonium en standaard-harmonium (“Normalharmonium”)

De harmoniumbouw in Duitsland behoorde tot de grootste van Europa.

Veel harmoniums werden gebouwd door met name houtwerkende handwerkslieden, die ook kasten en tafels maakten. Met name in het bosrijke midden en zuiden werden veel harmoniums gebouwd.

Juist de Duitse harmoniumindustrie kwam bij de komst van de Amerikaanse invasie onder vuur te liggen. Werd het aanpassen of overrompeld worden?

Omdat Amerikaanse zuigwindharmoniums vanaf ca. 1890 succesvol in Duitsland geïmporteerd werden en de vraag naar zuigwindharmoniums steeds groter werd, waren de Duitse ondernemers verplicht zich aan te passen aan de nieuwe omstandigheden.

Er waren al ontwikkelingen gedaan om het drukwindharmonium eenvoudiger bespeelbaar te maken, zoals het weglaten van de Expression, maar het drukwindharmonium had ook een meer presente accordeonachtige klank.

En er was meer behoefte aan een orgelsurrogaat en die werd eerder gevonden in het goedkopere en donkerklinkende zuigwindharmonium.

Een aantal konden zich niet aanpassen en verdwenen, waaronder een van de pioniers Philipp Trayser.

Anderen vonden muzikaliteit belangrijker dan goedkope massaproductie, zoals Titz, die fraaie Kunstharmoniums maakte - een Duitse Mustel dus -, met een productie van slechts rond de zeven harmoniums per jaar.

Dat is vergelijk met een Estey die er tienduizenden op jaarbasis maakte!

Weer anderen gingen zowel drukwind- als zuigwindharmoniums maken zoals Hinkel en Köhler.

Burger schakelde over van drukwind naar zuigwind nadat Hörügel dit bedrijf overgenomen had.

Er waren echter vooral nieuwkomers, die succesvol zuigwindharmoniums gingen leveren.

De drie bekendsten waren van Zweedse afkomst en vestigden zich rond 1890 in het midden van Duitsland: Magnus Hofberg, Olav Lindholm en de grootste: Theodore Mannborg.

 

Zuigwindharmonium van Theodore Mannborg

uit Borna bij Leipzig

Mannborg is de grootste en belangrijkste leverancier van zuigwindharmoniums in Duitsland geworden en werd dat mede door een goed ondernemerschap.

Hij kon met de Amerikaanse markt concurreren door een eigen tongenfabriek op te zetten met apparatuur, zoals die in Amerika werd toegepast.

De klank van de Mannborg-harmoniums is Europeser en de kasten sierlijk, maar minder ‘overdone’ dan de Amerikaanse. Vanuit Sachsen ‘bekeerden’ ook de Zuidduitse harmoniumbouwers zich tot het zuigwindprincipe.

In 1903 besloot de Verein der Harmoniumfabrikanten onder voorzitterschap van Theodore Mannborg tot het opstellen van een universele dispositie.

Er werd afgesproken dat iedere fabrikant, die bij de vereniging aangesloten was minimaal één harmonium met zo’n dispositie in zijn collectie zou hebben.

Dit instrument werd het ‘Normalharmonium’ genoemd.

Indien het instrument een dispositie had, die meer registers had, maar wel gebaseerd was op die van het Normalharmonium, dan werd dit een ‘Erweitertes Normalharmonium’ - uitgebreid standaardharmonium - genoemd.

Eigenlijk probeerden de Duitse harmoniumbouwers het voordeel van de standaarddispositie van het Franse drukwindharmonium - het klassieke vierspel -, toe te passen op het zuigwindharmonium.

Dit is slechts ten dele gelukt.

Ook de Expression, die op het drukwindharmonium bijzonder expressief spel mogelijk maakt, probeerde men op het zuigwindharmonium, toe te passen, het zuigwindharmonium dat van nature veel trager zwelt en minder uitgesproken expressief is.

Omdat hiervoor een heel andere constructie nodig is, die niet bevredigend werkte is de Expression op een zuigwindharmonium geen succes geworden.

Een echt sforzato is hierop nauwelijks mogelijk en daardoor bleven de echte kunstliefhebbers alleen het drukwindharmonium., met name het Kunstharmonium, als enig echt kunstzinnig harmoniumtype accepteren.

 

Hèt tijdschrift voor harmoniumliefhebbers in Duitsland

tussen 1920 en 1930

In de jaren twintig van de vorige eeuw probeerden enkele leveranciers nieuwe namen voor uitgebreide zuigwindharmoniums in te voeren, zoals ‘Resonanz-Kunstharmonium’, ‘Saugwind-Kunstharmonium’ e.a.

Na 1930 kwam steeds meer de klad in de harmoniumbouw en zocht men het in de commerciëel interessantere toepassing van orgelsurrogaat. Zo bood de firma Lindberg een tweeklaviers harmonium met pedaal aan met een heldere dispositie met vulstemmen als studie-instrument voor organisten die de Orgelbewegung een warm hart toe droegen.

In Nederland is na de oorlog vooral het Pedallion van Van de Burg uit Amersfoort een bekend orgelsurrogaat-instrument geworden.

 

Vocalion van de orgelmakers Hill

Naamsverwarringen

In Frankrijk werd de naam Harmonium gepatenteerd, waardoor de andere leveranciers andere namen bedachten. Ondanks dat werd de naam Harmonium (of Armonium) ingeburgerd. In Frankrijk kreeg het zuigwindharmonium minder voet aan de grond en is daardoor de naamgeving toch nog redelijk overzichtelijk.

Het Harmonium d’Art was het luxe, uitgebreide harmonium, maar daarin was de naam harmonium toch duidelijk in terug te vinden.

In de Duitstalige landen was de naam physharmonika in de negentiende eeuw de meest bekende naam, die niet alleen voor de phyharmonika werd gebruik, maar ook voor het harmonium. Later werd de naam harmonium algemeen gebruikt. Men verstond daar aanvankelijk alleen het drukwindtype onder, want volgens de omschrijvingen van Debain werkte een harmonium volgens het drukwindprincipe. Het drukwindharmonium is dus een contaminatie in de oorspronkelijke betekenis. Zuigwindharmoniums werden ‘American organs’  of Amerikanische Orgeln genoemd. Ook wanneer ze in Duitsland, of zoals bij ons in Rotterdam, gemaakt werd!).

De consument vond het verschil in zuigwind (weker en zachter en door de meer orgelachtige toon ook als orgelvervanger dus beter voor de huiskamer) en drukwind (krachtiger en accordeonachtiger) niet groot genoeg en noemde alles harmonium. Toen het zuigwindharmonium het drukwindharmonium (commerciëel) verdrong, probeerden de Duitse harmoniumleveranciers de bijzondere kwaliteiten van het kunstharmonium ook in zuigwindinstrumenten te realiseren. Resonanz-Kunstharmonium en Saugwind-Kunstharmonium zijn echter nooit succesvol geworden: degenen, die hoge eisen stelden, vonden die gewaarborgd in het echte Kunstharmonium – het zuigwindprincipe was niet geschikt voor speelhulpen als de expression.

In America werd de naam harmonium niet of nauwelijks toegepast. Hier heeft men altijd gesproken van een orgel (organ) met nuance-onderscheidingen als ‘reed organ’, ‘cottage organ’, ‘cabinet organ’, ‘palace organ’ e.d. De Amerikanen gebruikten het woord harmonium voor het Europese instrument (dus meestal het drukwindinstrument, omdat de Amerikaanse harmoniums zuigwindinstrumenten waren). Toch zijn ook daar andere woorden ingeburgerd. In de begintijd werd de naam Melodeon veel gebruikt en door een aantal leveranciers is ook de naam Vocalion regelmatig gebruikt. Die laatste naam zien we ook in Engeland. De bekende Engelse orgelmaker Hill heeft bijzondere Vocalions gebouwd met klankkamers voor verschillende tongenrijen.

Daarnaast introduceerden enkele leveranciers nieuwe namen (waarschijnlijk om zich te onderscheiden). Zoals Mason & Hamlin die regelmatig spraken van Organ Harmonium.

 

De Harmonina van Alexandre Debain

uit het midden van de 19e eeuw

Hybride-instrumenten

Al in de negentiende eeuw heeft men veel geëxperimenteerd met hybride-instrumenten. Dat wil zeggen: twee instrumenten in één behuizing.

Allereerst lag een combinatie van harmonium en orgel voor de hand.

Dergelijke combinaties zijn regelmatig op kleine schaal gebouwd.

Het lijkt het ei van Columbus: ook in een dorpskerk of in een salon kan een groot orgel staan – naast een normale pijporgeldispositie komt er nog een dispositie bij aan tongen, die nauwelijks ruimte in beslag nemen en bovendien registers op 16’ of 32’ toonhoogte mogelijk maken.

In de Romantiek met veel aandacht voor warme - dus laagklinkende - registers ideaal en bovendien voor een redelijke meerprijs, omdat een tong nu eenmaal veel kleiner en dus goedkoper dan een orgelpijp is. In de praktijk kwam daar weinig van terecht. Over de smaak van het al dan niet goed samensmelten van de verschillende typen registers dienen we niet te redetwisten, maar een groot nadeel was het ontstemmen van het pijpwerk ten opzichte van de tongen, die heel stemvast zijn.

Wanneer pijpen ontstemmen hoeft dat geen probleem te zijn wanneer ze dat allemaal doen, maar wanneer er een referentiepunt is dat een strakke stemming, biedt,  ontstaat er een probleem.

Mustel had naast het Harmonium d’Art ook de Celesta op zijn naam gezet en van hem zijn kunstharmoniums met Celesta bekend. Dit is een geslaagde combinatie te noemen.

In mindere mate geldt dat ook voor Amerikaanse harmoniums met zogenaamde Swiss Bells, een iel klokgeluidje, dat minder fraai aansluit in de klank als de Celesta bij Mustel, maar wat wel een leuk effectregistertje is.

Een veel toegepaste combinatie is die van harmonium met piano. Geen wonder: veel harmoniumbouwers, met name de Amerikaanse,  leverden ook piano’s en beide instrumenten zijn een kind van dezelfde tijd. Ondanks stevige reclame en de hoeveelheid experimenten is het nooit een succes geworden.

Op een piano-harmonium als dat van Bent uit Louisville, Kentucky kun je zowel piano-solo als harmoniumsolo als gecombineerd spelen, maar in de praktijk is dit nauwelijks goed te doen.

Franz Liszt had een heel andere piano-harmonium-combinatie.

Hij had een uitgebreid harmonium van Alexandre gecombineerd met een Erard-piano. Deze curiositeit is speciaal voor hem gemaakt en is een onvoorstelbaar omvangrijk instrument voor in een salon. De samenbouw betekende ook een lastige toegankelijkheid bij storingen.

 

De Zuidamerikaanse Bandoneon

Concertina.

Multimonica van Hohner

Familie van het harmonium

Door de compacte vorm van de doorslaande tong zijn veel andere muziekinstrumenten gebouwd die gebruik maken van deze klankbron.

Merk op dat dit zonder uitzondering allemaal gemakkelijk transportabele instrumenten zijn. Dat begon al met - nota bene - Debain, die een mini-harmonium maakte, de voorloper van het keyboard of een harmoniumversie van het middeleeuwse portatief of regaal: de harmonina.

Al deze instrumenten worden ook nu nog min  - bijvoorbeeld bij de melodica -  of meer – bij bijvoorbeeld de mondharmonica - veel gebruikt en dan nog vrijwel zonder uitzondering voor lichte muziek.

In de ‘serieuze’/klassieke muziek worden deze instrumenten niet of nauwelijks toegepast en staat men daar ook enigszins wat huiverig tegenover.

Omdat iedereen de instrumenten wel kent is een toelichting in dit kader verder niet relevant. Het uitweiden over de accordeon met zijn vele varianten van schippersklavier en (Friese) trekzak tot franse musette valt ook buiten dit kader.

De melodica, die in de tweede helft van de twintigste eeuw redelijk populair was en vooral bekend is geworden door de firma Hohner, is tegenwoordig bijna vergeten. Het kan dus geen kwaad te vermelden, dat dit een blaasinstrument was met een miniklaviertje van doorgaans 1½ tot 2½ octaaf. Van de firma Hohner is ook de curieuze multimonica, een kruising tussen een harmonium en een accordeon, met elektrische windmotor en veel kunststof.

 

Indiaas tafelharmonium

 

 

Hoofdstuk 3

 

Eigenschappen van het harmonium

 

Een eerste kennismaking

1. De toetsen

2. De sprekende registers, de tongenrijen

3. De niet-sprekende registers en speelhulpen

4) Registers: kwantiteit en kwaliteit

5) Trappers

6) Kniezwellen

7) De zitplaats

 

Een tweede kennismaking

1) ‘Onder de motorkap’

2) De balgen

3) Stemmen en onderhoud

 

Het klassieke vierspels harmonium

Het Kunstharmonium

Het Duitse standaard-harmonium (“Normalharmonium”)

 

 

 

Hoofdstuk 3

 

Eigenschappen van het harmonium

 

Het harmonium wordt gekenmerkt door een groot aantal elementen, die het instrument een unieke kwaliteit geven, onvergelijkbaar met welk ander muziekinstrument dan ook.

 

Een eerste kennismaking

 

1. De toetsen

Bij een eerste aanblik van het harmonium vallen ogenblikkelijk de toetsen op, meestal op één klavier, dat ook wel het manuaal wordt genoemd. Er bestaan ook twee klaviers- en drie klavierinstrumenten. Soms is er dan nog het pedaal, grote toetsen voor de voeten. De manuaalomvang kan verschillen. Doorgaans zijn er 5 octaven.

De meeste Europese instrumenten gaan van C…c4.

De Amerikaanse instrumenten beginnen wel op G of F.

De toetsen zijn vergelijkbaar met die van een 19e eeuws orgel, of een piano, maar dan een beetje korter. Je kunt de toetsen indrukken.

Om geluid uit een harmonium te krijgen zijn nog twee handelingen nodig. Er dient een sprekend register opengetrokken te worden en met de voeten moet rustig op de trappers, ook wel pedalen genoemd, getrapt te worden. Of er moet een windmotor aangezet worden, maar dat laten we in dit bestek buiten beschouwing.

 

Aan het harmonium

2. De sprekende registers, de tongenrijen

Boven de toetsen bevinden zich de registers, doorgaans ronde knoppen, die opengetrokken kunnen worden. Bij een Debain vindt men ze soms onder de toetsen. Ook andersoortige bedieningselementen kunnen voorkomen: wippers, lippen o.i.d.).

Er zijn twee soorten registers: de sprekende en de niet-sprekende.

De belangrijkste registers zijn die, waarmee de klankkleuren worden gekozen. Een rij tongen of spel wordt zo ingeschakeld, dat er lucht door de tongen van die rij kan klinken, waarvan de toetsen ingedrukt worden. Deze registers worden sprekende registers genoemd.

De meeste harmoniums beschikken over één klavier. Om de klankmogelijkheden ten volle te kunnen benutten en om soli te kunnen realiseren, worden de registers gedeeld. Er is een registertrekker voor de klank in de bas, het linker klavierdeel en een registertrekker in de discant, het rechter klavierdeel. Ondanks dezelfde klank hebben de klavierdeelregisters meestal verschillende namen, bijvoorbeeld Basson in de bas en Hautbois in de discant. De scheiding tussen het linker- en rechterklavierdeel kan verschillend zijn. Vaak tussen e1 en f1 bij de meeste en genormaliseerde drukwindharmoniums, maar rond de centrale c en een octaaf lager tussen e0 en f0 bij de meeste Amerikaanse harmoniums. Het is dus opletten geblazen, zeker wanneer een uitkomende stem nodig is!

 

 

Belangrijke registers op een Amerikaans harmonium

met kenmerkend gotisch lettertype

Naast delingen komen bij met name Amerikaanse harmoniums veel afleidingen voor, meestal een zachtere, doffere variant van hetzelfde register, waarbij gebruik gemaakt wordt van dezelfde tong. Wanneer beide registers, de harde en de zachte variant, opengetrokken worden, horen we niet twee samensmeltende klanken, maar klinkt per toets één tong.

Het herkennen van een sprekend register op het registerpaneel is bij elk instrumenttype verschillend. Op de meeste Europese instrumenten wordt gebruik gemaakt van een getallencode, waarop we nog terugkomen bij het desbetreffende harmoniumtype. De Amerikanen en Canadezen deden dat doorgaans niet, maar in beide gevallen zijn wel de namen van instrumenten te herleiden: Harp, Diapason, Cor Anglais, enz.. Vaak is er wat houvast, omdat sprekende registers meestal met zwarte benaming aangeduid worden en de overige met rood. Dit is echter niet altijd het geval. Voor de toonhoogte van het register ligt het anders. Organisten weten, dat een Prestant 4’ , ook wel vt ofwel voet, een octaaf hoger klinkt dan een Prestant 8’ en zij zouden de dispositie, de lijst van registers, een stuk onduidelijker vinden, wanneer de voetmaat niet werd vermeld. Op een harmonium is dat vaak niet te zien. Je moet gewoon weten, dat een Clarinette een octaaf lager klinkt dan de Hautbois en de Clairon een octaaf hoger klinkt dan de Cor Anglais. Door veel normalisering heeft dit nooit tot grote problemen geleid. Harmoniums, die als studie-instrument voor het orgel dienden, vermelden wel vaak voetmaten. Voor organisten is dat handig, maar het doet vreemd aan. De voetmaataanduiding geeft namelijk aan hoe lang de grootste pijp van het desbetreffende register op het orgel is, uitgedrukt in voet. Bij een Prestant 8’ is de grootste pijp dus ca. 2,4 meter lang. Maar een tong is heel compact, hij past in de hand en een voetmaataanduiding is dan niet op zijn plaats. De klank wordt in het harmonium dus tot klinken gebracht door de tongen.

 

Een harmoniumtong…onze klankbron

 

 

Op de klankbepaling zijn diverse aspecten van betekenis. Tongen worden vervaardigd uit diverse metaallegeringen, met name van brons en messing. Voorts is de constructie van de tong van groot belang. En voorts noemen we de constructie van de cancellen. Dit zijn de ‘windkamertjes’, waarin de tongen geplaatst zijn. De cancellen werken als klankkastjes, waardoor ze direct van invloed zijn op de volheid van de totale klankpresentatie van het harmonium. Daarnaast hebben diverse leveranciers klankbeïnvloedende elementen toegepast, zoals aparte klankkasten voor de tongenrijen, bijvoorbeeld bij de Vocalion en zinken platen en buizen, die resoneren. Dit zijn maar enkele voorbeelden. Patenten getuigen van de vele vindingen, die op dit punt zijn verschenen. Er is in de loop van de tijd veel geschermd met de kreet: ´Dit is het geheim van de smid’. Maar het echte geheim van de smid rond een goedklinkend instrument is toch gebaseerd op hoogwaardig, ambachtelijk werk en kunstzinnig intonatiewerk. Wat dat aangaande is het niet anders dan bij andere muziekinstrumenten. Elke stem op het harmonium representeert een instrument van het orkest, zoals de harmoniumbouwer Schiedmayer in 1853 dat omschrijft. Het is een benadering, die past bij de romantiek. Het orgel werd in die tijd als een groot orkest gezien. In de harmoniumdisposities van de Europese merken treffen we dan ook de namen van orkestinstrumenten aan, waarbij tevens rekening gehouden wordt met de toonomvang van deze instrumenten, hoewel de volledige klavieromvang van het harmonium daardoor niet bepaald wordt. Ter verduidelijking en als praktische hulp bij het registreren is daarbij een genormaliseerde nummeringscode ontstaan.

Omdat op Amerikaanse en ook Engelse instrumenten het orgel meer als ‘inspiratiebron’ van toepassing is, treffen we daar orgelmatige namen aan. Het hoofdregister op een Angelsaksisch orgel is de Diapason, de romantische prestant met een sterke oh-formant, wat donker hoornachtig in toon. Ook op het harmonium vinden we daarom de Diapason als hoofdregister aan in de bas/discant-combinatie Melodia/Diapason. Sommige Amerikanen zoals Packard hebben zelfs een nog wat indrukwekkender variant, de Pipe-Diapason, overigens zonder ‘pipe’. Daarnaast komen registers voor, die refereren aan de esthetiek van de Romantiek en daarom sterk aan het harmonium doen denken: het sentiment, de expressie, het – voor sommigen – zweverige. Dit zijn registers als Dolce, Aeoline, Seraphone, Vox Céleste, Vox Angélica, Vox Jubilante, enz.. Ook het register Piano moet hier genoemd worden; het is geen piano imitatie, maar staat voor de letterlijke vertaling: zacht en is daarmee een naamsvariant op de Dolce.

 

 

Vignet van Alexandre

 

 

 

 

 

 

 

 

Schematische voorstelling van de Double-expression

3. De niet-sprekende registers en speelhulpen

Er zijn ook registers, waarmee geen klanken opgewekt kunnen worden, maar waarmee de sprekende registers in klank beïnvloed worden. Dit zijn allereerst de niet-sprekende registers. Je hebt er niets aan wanneer er niet een sprekend register getrokken is. Ze worden ook wel effectregisters genoemd.

 

Expression

Op drukwindharmoniums is de expression een register, dat altijd uitgetrokken dient te zijn om expressief spel mogelijk te maken. Als het register dicht is, wordt de aangetrapte wind van de schepbalg naar de magazijnbalg geleid, waardoor een egale windvoorziening ontstaat en de toon strak klinkt, zoals op een kerkorgel. Met de expression speelt men direct op de schepbalg, waardoor de toon zeer snel sterk gespeeld kan worden, het sforzato-effect. Men kan genuanceerd expressief spelen en elke verandering met trappen is onmiddellijk waar te nemen. Prachtig, maar alles behalve eenvoudig. Zeker bij sterke registraties is het niet gemakkelijk om een egale toonvorming te houden! Subtiel en kwetsbaar liggen dicht bij elkaar. In het hoofdstukje over de balgen wordt hier nader op ingegaan.

 

Double Expression

De double expression zien we alleen op het kunstharmonium en de grotere drukwindharmoniums en is een expressiemiddel, dat nog meer subtiel spel op levert, maar door slechts weinige speler met een optimaal resultaat te gebruiken is.

 

Forte

Dit register, meestal in bas en diskant verdeeld, opent een luikje, waardoor de klank meer kan uitstralen.

 

 

Medaille van Christophe & Etienne

Percussion

Percussie-instrumenten zijn slaginstrumenten. Zo is hier ook sprake van een slag. Wanneer het percussionregister getrokken wordt, worden bij het toetsdrukken kleine met vilt of sterk met doek omwonden hamertjes mild op de tongen geslagen. De toonaanspraak van de tong is nu aanmerkelijk sneller. De percussion werkt niet op alle sprekende registers. Het is het hoofdregister op normale 8’-toonhoogte, Cor Anglais/Flûte en soms nog een ander hoofdregister. Meer is ook niet nodig. Geeft men geen wind, dan kan men ook heel zacht op de klik van de percussion spelen. De hamermechaniekjes brengen de tong immers toch in trilling, als op een xylofoon en dus de klank is per toon ook anders. Dit geluid is doorgaans nog zachter dan een klavechord. Wees echter voorzichtig met het gebruik van de percussion. Wanneer er ruig gespeeld wordt, dat is harde aanslag en diep naar de modem van de toets, kunnen door de tikken op de lange duur de tongen verbuigen, waardoor de toonhoogte verandert en in mindere mate ook de aanspraak; in het ergste geval wordt de tong beschadigd!

 

Grand Jeu

Het Grand Jeu, aangeduid met G.J. en soms ook wel met G.O. van Grand Orgue, is een verhaal apart. Het Grand Jeu het is een speelhulp om in één keer het volle werk te laten klinken, een vaste combinatie dus. Overigens wil het volle werk niet altijd zeggen: alle registers open. Het is een volle registratie, waarin alle hoofdregisters zijn opgenomen. Bij bijvoorbeeld een drukwindharmonium met het klassieke vierspel als basis zijn dat de registers 1… 4 in bas en discant.

 

Tremolo of Vox Humana

De Tremolo is de tremulant op een harmonium, waardoor de toon niet strak, maar met een golving klinkt. Dit is het best te gebruiken op de donkere registers. Registraties met een 4’ of het volle werk (Grand Jeu) zijn minder geschikt. Op Amerikaanse harmoniums of reed organs wordt de tremolo doorgaans Vox Humana genoemd. Let op: Op kerkorgels is de Vox Humana een sprekend register, namelijk een tongwerk, maar bij het harmonium is het dus een niet- sprekend register.

 

Koppels

Allereerst zijn dat de octaafkoppel c.q. de suboctaafkoppel, waarbij de tongen van een octaaf hoger resp. lager meeklinken.

Dat gebeurt, omdat een toets mechanisch meegedrukt wordt. Bij harmoniums met meer dan één klavier zijn er een of meer manuaalkoppels en bij aanwezig voetklavier (pedaal) zijn er een of meer pedaalkoppels, die eveneens mechanisch de toetsen meedrukken.

 

.

4) Registers: kwantiteit en kwaliteit

Een batterij registerknoppen hoeft niets te zeggen. Er is een anekdote bekend van Ierse plattelandsmensen, die een harmonium niet kochten om de muzikale eigenschappen, maar om twee andere redenen. Allereerst werd het gekocht op het gewicht, simpelweg omdat men dacht dat een licht instrument vast een kast van waaibomenhout zou hebben. Een ander reden, die voor hen doorslaggevend was bij de aankoop van een instrument, was het aantal knoppen. Men dacht dat hoe meer knoppen het instrument had, des te afwisselender de klank zou zijn. Een logische gedachte toch? Ach, vul het instrument met een paar stenen en zet er een dozijn knoppen met de nodige afleidingen bij en het lijkt fantastisch. Het is mogelijk, dat een instrument 20 registers heeft, maar slechts 2 of 3 sprekende stemmen, die over het klavier doorlopen! Om te weten wat voor vlees men in de kuip heeft bij het zien van een onbekend harmonium, tellen we de speelhulpen en de afgeleide klanken niet mee. Wat resteert zijn de sprekende registers. Verder rekenen we een bas/discant-paar als één spel  en registers, die alleen in de bas of alleen in de discant klinken tellen, als half spel. Het getal waarop we uit komen, geeft exact de hoeveelheid tongenrijen aan. Zo zegt het dus meer dat men te maken heeft met een 7-spels harmonium dan met een harmonium, dat 25 registers telt.

 

 

Voor subtiel spel

is een goede traptechniek vereist.

 

 

 

Trappen met de punten van de voeten kan gebruikt worden voor bevingen en andere nuances in de klank

 

 

Krukje bij het Liebig Kunstharmonium

5) Trappers

Er wordt wel gesteld, dat trappen net zo simpel is als rustig fietsen. Vergeet het maar. Voor subtiel spel is een goede traptechniek vereist. Goede traptechniek is gebonden aan het instrument, waarop gespeeld wordt. Op een zuigwindharmonium is het trappen relatief eenvoudig, maar op een drukwindharmonium is een egale windvoorziening moeilijker te geven, zeker wanneer het expressions-register getrokken is. Dat is al te merken, wanneer er geen sprekend register open staat. Als de schepbalgen vol zijn, ontstaat er, wanneer er getrapt wordt, weerstand. Er mag dan niet doorgetrapt worden om beschadigingen aan de windvoorziening te voorkomen. Ook wanneer men gewend is op een bepaald drukwindharmonium te spelen en men een goede traptechniek voor dat instrument heeft ontwikkeld, is dat nog geen garantie dat die traptechniek ook op een ander drukwindharmonium zonder meer gebruikt kan worden. De windinhoud van de balgen, de longen van het instrument, kan sterk verschillen. Een goede harmoniumspeler, en dan bedoelen we iemand, die geraffineerd met de expressieve middelen om weet te gaan, kan beslist op ieder behoorlijk harmonium goed presteren, maar de windvoorziening van een instrument kan hem toch parten spelen. Een speler kan een persoonlijke band met zijn instrument opbouwen. Die levendige, persoonlijke windvoorziening is voor veel harmoniumbezitters een van de belangrijkste redenen, waarom zij hun instrument boven een elektronisch orgel stellen, naast natuurlijk de artistieke kwaliteiten.

Goed trappen gebeurt niet vanuit het kniegewricht, maar vanuit het enkelgewricht. De voeten zijn volledig op de trappers, maar het trappen gebeurt met het voorste deel van de voet; de hiel is in rust. Wanneer een tremolo bereikt moet worden, alleen met de Expression is dat goed realiseerbaar, wordt het achterste deel van de voet opgetild en wordt slechts met de teenspits getrapt. Vanuit de knieën wordt een trilling op de spieren gegenereerd. De voeten mogen de trappers nooit loslaten. Of zoals Schiedmayer stelt: Bij harmoniumspel moet men het gevoel niet alleen in de handen en de vingers hebben, maar ook in benen en voeten; dit gevoel is slechts tot uitdrukking te brengen, wanneer voet en trapper als een eenheid lijken te zijn samengegroeid! Bij het trappen moeten de rechter- en de linkertrapbewegingen geleidelijk 'golvend' in elkaar overgaan, als een te sterk overlegato. Dus nooit pas met de ene voet beginnen te trappen, wanneer de ander al helemaal beneden is.

 

 

6) Kniezwellen

Op kniehoogte zijn doorgaans twee kniezwellen. Bij het naar buiten drukken worden deze geactiveerd. Op de meeste harmoniums o.a. voor alle americans, geldt: links naar buiten drukken is - opbouw naar - vol werk en rechts naar buiten drukken crescendo. Op met name 19e eeuwse drukwindharmoniums komen ook andere functies voor. Ook zien we bedieningselementen bij de voeten, zoals bij het kunstharmonium.

 

 

.

Drukwindharmonium van Kasriel

7) De zitplaats

Wanneer het harmonium een pedaal  heeft, is een orgelbank vereist. Bij een harmonium zonder pedaal kan men in principe een gewone stoel bij het harmonium neerzetten. Een gewone stoel zit echter niet prettig. Het klavier is te hoog, aanmerkelijk hoger dan bij een piano bijvoorbeeld. Het geeft onmiddellijk een onnatuurlijke druk op de armen. Het trappen vanuit een gewone stoel gaat ook niet lekker. De benen zijn te gebogen. Het meest prettig is een houding met een stompe hoek. Wanneer de zitplaats te laag is, is het trappen niet alleen ongemakkelijk en vermoeiend, ook genuanceerd trappen voor expressief spel is lastig. Men zou natuurlijk een eetkamerstoel kunnen nemen en er een dik kussen op leggen, maar ook dat is de oplossing niet. Men kan gebruik maken van een verstelbare kruk, waardoor men een vijf tot vijftien centimeter hoger komt te zitten. Er zijn speciale harmoniumbankjes ontwikkeld. Deze zijn sterk te prefereren, mede omdat de zitting schuin is, waardoor het bovenbeen bij het trappen natuurlijker geplaatst wordt. Wanneer een harmonium aangeschaft wordt, is het dus zinvol er op toe te zien dat er een bijpassend harmoniumbankje bij geleverd wordt. Evenals bij een pianobankje, een -krukje of een orgelbank, is een - hoge - rugleuning onpraktisch.

Heeft de bespeler een juist harmoniumbankje, dan is dat nog niet meteen een garantie voor de juiste houding. Het is wellicht bekend, dat de laatste eeuwen de mensen ietsje langer zijn geworden. De kans is dus groot, dat een lange bespeler toch wat gedrongen achter het instrument zit. Het bankje zou voor lange mensen wel eens opgehoogd moeten worden. Misschien moet er zelfs een verhoging voor het harmonium zelf komen. Essentieel is dat de speler volledig ontspannen achter zijn instrument kan zitten, waardoor hij zich soepel en vrij kan bewegen. Iedere vorm van krampachtigheid staat genuanceerd spel in de weg. Al voor de helft van de negentiende eeuw is door verschillende harmoniumbouwers en bespelers gesteld, dat de souplesse, die pianisten met hun handen dienen te bereiken, door harmoniumspelers bereikt moet worden met hun benen! Soepele benen en bewegingen vanuit de heupen zijn dus van groot belang!

 

 

. Tongen van Alexandre

 

 

Een tweede kennismaking

 

1) ‘Onder de motorkap’

Wat je niet kunt zien, is wat er in het binnenste van de kast plaatsvindt, of beter gezegd: zich afspeelt. Een harmonium is niet zo complex als een groot kerkorgel, maar is in grote lijnen wel daarmee te vergelijken.

Een ingenieuze constructie is nodig om bij het indrukken van de juiste toets bij het opengetrokken juiste register de juiste tong aan te spreken.

Evenals in een orgel is een windlade aanwezig met voor iedere tong een cancel, een klein kamertje voor de wind.

De toon ontstaat in drukwindharmoniums en physharmonika’s, doordat metalen tongen tegen een windstroom wrijven.

Een ventiel sluit de cancel winddicht af.

Dit ventiel staat in verbinding met de toets.

Bij het indrukken van de toets drukt het ventiel de cancel open en de wind kan naar de tong stromen.

Winddruk bepaalt de sterkte van de toon.

Er kan sprake zijn van overdruk of onderdruk.

We spreken van zuigwind als buiten de cancel minder lucht is dan erin en de wind uit de cancel wordt gezogen.

Constructie van windvoorziening en cancellen is afgeleid van het principe, waardoor ook het pijporgel functioneert.

Het harmonium met zijn tongen vraagt echter toch een eigen opbouw, die compacter is.

Omdat door het expressieve karakter de winddruk en de cancellengrootte en meer factoren van grote invloed zijn op de klank van het instrument, zijn er op dit gebied ontzaglijk veel vindingen gedaan.

Ze hebben geleid tot een schier oneindige reeks patenten.

Iedere harmoniumbouwer zocht in de negentiende eeuw naar een eigen klankesthetiek en een constructie, die tot een kenmerkende, unieke sound zou leiden. Wanneer je een harmonium van binnen bekijkt, is het triest te beseffen dat zo’n complex instrument vaak minder op de markt waard is dan het hout wat er aanzit.

 

Balgen van Debain:

boven de magazijnbalg, daaronder de schepbalg

2) De balgen

De balgen zijn er voor de wind. Er zijn twee soorten balgen: schepbalgen en magazijnbalgen. Beiden typen zijn er in span- en in vouwbalgen.

De schepbalgen worden aan de voorzijde door de trappers in beweging gebracht. Terwijl de ene trapper zijn wind aan de tongen verstrekt en leeg raakt, wordt de andere gevuld en zo wisselt dat af om een ‘constante’ luchtstroom te verkrijgen. Nou ja, constant… er is wel degelijk sprake van een schokkende windvoorziening, wanneer niet gelijkmatig getrapt wordt. Vandaar de  noodzaak van een magazijnbalg. Deze is vaak dusdanig royaal, dat van dit onderdeel van het harmonium de voorraad aan wind voor het gehele instrument geregeld kan worden. De magazijnbalg zorgt voor een egale windvoorziening. Egale windvoorziening is nodig voor het volle werk, voor niet-expressieve muziek en natuurlijk… voor al diegenen, die de vaardigheid van het trappen niet goed beheersen. Omdat de magazijnbalg een buffer vormt tussen de schepbalg en de tongen, is zachter of harder spelen door minder of meer te trappen van beperkte en ook van vertragende invloed. Wanneer de magazijnbalg goed gevuld is, kun je op een goed harmonium nog wel een halve minuut doorspelen zonder te trappen voordat het zwijgt.

Wanneer het expressionregister getrokken wordt, wordt de magazijnbalg afgesloten en gaat de wind via een eigen kanaal rechtstreeks van de schepbalg naar de tongen. Expressief spel is nu ten volle mogelijk! De klank kan van zeer zacht tot stralend sterk bestuurd worden via de trappers. Men kan een accentvol sforzato maken of een abrupt diminuendo en men kan bibberingen realiseren door subtiel te ‘trillen’ met de voeten bij het trappen. Voor de amateur is dat niet gemakkelijk. Zeker het spelen met het volle werk is moeilijk beheersbaar. Wanneer de schepbalg leeg is, plat ligt, is er geen wind meer en met een lelijke zucht houdt de klank jankend op.

Om bij spel met de Expression ook bij vol werk een natuurlijk ademend en tegelijkertijd ook egaal, windlevering te realiseren, moet er steeds druk op de schepbalgen zijn. Dit kan verwezenlijkt worden door de voeten steeds op de trapper te houden en niet alleen afwisselend, maar ook ‘overlappend’ te trappen. Er wordt daarmee continue druk op de schepbalgen gehouden en in de afwisseling is er zelfs sprake, dat er al getrapt wordt met de ene voet nog voor de andere omhoog gaat. Zoals Schiedmayer meldt: Geen voet mag tot zijn grootste hoogte komen, voordat de andere ook al naar beneden beweegt en geen voet mag zijn diepste punt bereiken voor de andere zich al weer opwaarts beweegt!

Reeds is onder het hoofd 'Trappers' opgemerkt dat nooit getrapt mag worden zonder gelijktijdig te spelen, vooral niet met getrokken Expression, omdat er dan geen windafvoer mogelijk is. Het risico zit er dan in, dat door de te hoge druk de balgen uit elkaar geperst worden.

Martin Schlag rond 1930 in de werkplaats van Johannes Titz

Dit balgenverhaal, zoals het tot nu verteld is, geldt voor het drukwindharmonium, waarbij wind in de tongen geblazen wordt. Voor het zuigwindharmonium wordt middels het trappen lucht in de balgen gezogen en is er sprake van onderdruk in plaats van overdruk. Dit leidt tot een wezenlijk andere constructie van het instrument, met ook andere eigenschappen. Het eerste wat opvalt is dat de klank weker en milder is. Dit ligt niet alleen aan de constructie, maar ook aan het gegeven dat de van origine Amerikaanse instrumenten een andere intonatie hadden en ander tongen materiaal. Wat uiterlijk opvalt, is een slankere, hogere kast dan de drukwindharmoniums en dat heeft wel met de constructie te maken. Het levert andere eigenschappen op. Een gedetailleerd, expressief spel is op een zuigwind nauwelijks mogelijk. De expressieve mogelijkheden worden beperkt tot de kniezwellen, die elementen als sforzato en bevingen uitsluiten. Er is wel geprobeerd expressions toe te passen op een zuigwindharmonium, maar succesvol was dat vaak niet. Voor een op het gebied van traptechniek niet geoefende musicus is een zuigwindharmonium dus eenvoudiger te bespelen.

 

 

Het stemmen van een harmonium rond 1925

 

 

 

 

 

 

Prolongement

3) Stemmen en onderhoud

Tegenwoordig gaan elektronische muziekinstrumenten er prat op, dat ze nooit gestemd hoeven te worden. Met akoestische instrumenten ligt dat anders. De stembeurten van een piano zijn te overzien en betaalbaar. Bij een orgel zijn er vaak honderden, zo niet duizenden pijpen en een echte stembeurt is dan al gauw dagen werk en dus erg kostbaar. Een beetje organist stemt de tongwerken in ‘zijn’ instrument regelmatig. Een klavecimbel is nog stemmingsgevoeliger. Wat dat aangaande is een harmonium veel minder gecompliceerd, net als een harmonica en een accordeon. Er zijn instrumenten, die na een halve eeuw nog steeds zuiver klinken, ook al is een herintonatie vaak wel zinvol! Een harmonium is onder de akoestische muziekinstrumenten zeer stabiel te noemen. Toch gedraagt het zich volgens dezelfde natuurkundige wetten als elk ander instrument. In een koude droge ruimte klinkt het wat hoger en in een warme vochtige ruimte wat lager. Overigens is dat niet storend, omdat de toegepaste materialen gelijkwaardig zijn. Dit in tegenstelling tot een orgel, waar de constructie van houten pijpen en metalen pijpen, als ook labialen en tongwerken, van materiaal verschillen en onder de klimaatsinvloeden anders reageren. Men kan een harmonium, dat ontstemd is, zelf bij stemmen. Vandalisme en onjuist gebruik daar gelaten is een ontstemming vaak terug te voeren op een verbogen tong, wat veroorzaakt kan worden door een te roekeloos spel met de percussion. Natuurlijk zijn er ook andere zaken die een rol kunnen spelen. Voorkom roest op de tongen door koude en vocht in de ruimte waar het harmonium staat, niet toe te laten. Een instrument, dat lang niet is onderhouden en opgeslagen heeft gestaan op een zolder of in een schuur, zal ongetwijfeld daarvan problemen kunnen ondervinden.

Door achterstallig onderhoud en door het instrument te weinig te bespelen, kunnen de balgveren lui worden. Deze dienen dan vervangen te worden. Ook windlekkages in balgen en tongenraam bij de ventielen zijn vaak oorzaken van slechte stemming, slechte klankkwaliteit of slechte speeleigenschappen. Nieuw verlijmen is dan noodzakelijk en slecht leer dient vervangen te worden. Voorts kan de veer bij het ventiel bij de cancellen versleten zijn, waardoor het ventiel niet meer goed sluit, hetgeen resulteert in een jankende toon.

Over het stemmen van harmoniumtongen, onderhoud en reparaties wil ik hier niet ingaan. Wanneer namelijk een tong gestemd of een reparatie doorgevoerd dient te worden, is een korte omschrijving niet toereikend en zijn speciale brochures hierover meer op zijn plaats. Brochures over onderhoud, reparaties en stemmen verkrijgbaar bij de HVN. Veel van dit soort handelingen worden door de eigenaren van de instrumenten zelf doorgevoerd. Vaak komt dat omdat de prijsverhouding tussen de waarde van een harmonium en een reparatie ver uit elkaar staan. Wanneer een kerkorgel een half miljoen kost, schrikken we niet van reparaties van duizenden euro’s. Wanneer een piano of een vleugel een grondige revisie vereist, tellen we daar ook honderden of duizenden euro’s voor neer. Dat geldt voor alle muziekinstrumenten… behalve, u raadt het al, het harmonium. Stel dat een aardig instrument op de kop is getikt voor een paar honderd euro, dan wordt daar geen reparatie van duizend euro aan besteed. Een volledige eervolle restauratie kan bij werkelijk historische instrumenten in de tienduizenden euro’s gaan lopen. Dat is dat instrument gezien de tijd en vakmanschap die erin gestoken wordt alleszins waard. Maar het is vaak moeilijk uit te leggen aan de eigenaar. Wanneer een ter zake kundige als Louis Huivenaar zich met zo’n instrument bemoeit, komt zo’n harmonium als nieuw uit de werkplaats en sta je verbaasd van de metamorfose, die het instrument heeft ondergaan. Als een feniks uit de as herrezen!

 

 Alexandre 4-spels drukwindharmonium

 

Het klassieke vierspels harmonium

Alexandre-François Debain gaf zijn naam aan het instrument, dat we het eerste volwassen harmonium kunnen noemen, 1841. Hij stelde als eerste een standaarddispositie op. Deze dispositie is het uitgangspunt van de meeste Franse harmoniums in de negentiende eeuw geworden. Het zijn drukwindinstrumenten met vier complete tongenrijen, te weten: 16’, 8’, 8’ en 4’. Er is een klavierdeling tussen e’ en f’. De klavieromvang is 5 octaven en loopt van C…c’’’’. Als speelhulp is er de expression, die de magazijnbalg uitschakelt en voor expressief spel onontbeerlijk is. Voor een goede volumebalans tussen bas en discant is er voor elk bereik een Forte-register, dat de forteluikjes open- of dichttrekt. Ook de ‘preset’ Grand Jeu hoort op dit harmonium thuis en schakelt alle vier spelen in. Deze speelhulp wordt ook wel door middel van een kniezwel bediend, wat erg praktisch is. De registers hebben een codeaanduiding. Franse en Duitse componisten hebben in de negentiende en vroege twintigste eeuw voor dit instrumenttype geschreven. De registeraanduidingen in de partituren hebben betrekking op dit type harmonium. Het zijn cijfers of letters in een cirkel. Het klassieke vierspels harmonium is daarmee de basis van de negentiende eeuwse (Franse) harmoniummuziek.

Schematische voorstelling van het klassieke vierspels harmonium

 

 

Dit wil overigens niet zeggen, dat alle harmoniums in die tijd er zo uitzagen. Natuurlijk waren er kleinere instrumenten. Er waren instrumenten zonder en met expression en instrumenten met en zonder tremolo. Er waren vele varianten. Ook waren er grotere instrumenten. Bij de grotere instrumenten is het klassieke vierspel altijd het uitgangspunt en volledig herkenbaar in het instrument. We vinden extra registers in de discant of in de bas en de discant, waarbij de registercodering verder doorgevoerd wordt met nummers vanaf 5.

Nummer 1 is een 8’-register, dat in de bas de naam Cor Anglais (Engelse hoorn) draagt en in de discant Flûte (Fluit). Het is het basisregister bij uitstek en wordt daarom het meest gebruikt.

De tweede 8-voet is dat nummer 4. Dit register is meestal iets zachter, maar wel wat boventoonrijker dan nummer 1. In de bas heet het Basson (Fagot), en in de discant Hautbois (Hobo). Nummer 4 wordt weinig door componisten sec voorgeschreven.

De combinatie 1+4 daarentegen des te meer, deze populaire registratie is niet alleen mooi in kleuring, niet te scherp en niet te donker, maar is ook mooi breed in klank.

Nummer 3 is een 16’. Solo wordt dit register niet toegepast, omdat alles dan een octaaf te laag klinkt. Men zou een octaaf hoger kunnen spelen, wanneer het aantal toetsen in de discant voldoende is voor het te spelen stuk, maar componisten maakten van deze mogelijkheid zelden gebruik. In de bas klinkt de Bourdon, die vernoemd is naar het orgelregister Bourdon, maar op een harmonium laat dit register een strijkende klank horen, die wel wat lijkt op een contrabas. In de discant is de Clarinette een veel voorkomende uitkomende stem, vaak overigens in combinatie met de 1.

De doorlopende combinaties 1+2 of 1+2+4 komen in de Franse muziek regelmatig voor als een bijna vol werk. In de partituren wordt vaak in dat geval een octaaf hoger uitgeschreven.

In de Duitse muziek geven enkele componisten de voorkeur aan een doorlopende 8’+4’-combinatie door 1+3 of 1+2+3, dat een heldere klankkroon oplevert.

Nummer 3 is de 4’. In de bas is dit register Clairon (Klaroen), in de discant Fifre (Piccolo) genoem

d. Tot zover de vier spelen.

 

Ook de Percussion, oorspronkelijk geen register van het klassieke vierspel, maar later steeds meer toegepast, is in de dispositie terug te vinden. Dit hamermechaniek werkt op het 8’-registerpaar Cor Anglais en Flûte, gescheiden bas en discant. Wat voor de Percussion geldt, is ook van toepassing op de Sourdine, de Celeste en de Tremolo. Ze behoren tot de uitbreidingen van het klassieke vierspel.

De Tremolo is de tremulant van het harmonium. De Sourdine is geen zelfstandig register, maar een afgeleide. Er wordt gebruik gemaakt van de tongen van de Cor Anglais. Er is een bedekking over het spel, waardoor de Sourdine doffer en zachter klinkt en uitstekend als begeleidingsregister te gebruiken is. Ook de (Voix) Celeste is een modificatie van een bestaand spel. Er ontstaat een zweving, waardoor het ‘hemelse’ zoete geluid bereikt wordt, dat typisch bij de Romantiek hoort. Ook organisten kennen de Voix Celeste en zullen veel overeenkomsten herkennen tussen de orgel- en de harmoniumuitvoering.

Naast deze vindingen treffen we soms een prolongement aan. Deze speelhulp zorgt er voor, dat lage tonen aangehouden worden, omdat bepaalde toetsen in het diepste octaaf op een ingenieuze manier vastgehaakt worden.

Ook transpositieklavieren zijn toegepast. In dat geval kan het hele klavier opgetild en verschoven worden.

Verdere praktische toepassingen van deze en andere, op grotere instrumenten toegevoegde registers worden behandeld bij het registreren in het volgende deel van deze brochure.

Ook een 2’-register kan nog voorkomen, meestal in de bas. In de discant zien we zelden een 2’. Er ontstaat dan een doorlopende 2’). Dit zien we dan eerder op een Duits dan op een Frans harmonium.

 

Schematische voorstelling van de Double-expression

 

Het Kunstharmonium

Het harmonium volgens het Franse drukwindprincipe  werd gedurende de negentiende eeuw verder ontwikkeld en kreeg gaandeweg meer mogelijkheden op de grotere instrumenten (speelhulpen, nieuwe registers e.d.). In 1853 vond Victor Mustel reeds een gedeelde expression uit. Met de knie wordt de expression gescheiden voor bas en discant bediend. Wanneer de linker kniehevel gebruikt wordt, werkt de expression alleen op de bas en de discant wordt dan verhoudingsgewijs afgedempt.

De bediening van de double-expression is niet eenvoudig en zal in de praktijk alleen door de echte harmoniumkunstenaars optimaal gebruikt kunnen worden.

Deze vinding en andere uitbreidingen zijn terug te vinden in het summum van de harmoniums, het Harmonium d’ Art, zoals het in Frankrijk genoemd werd en wat in Duitsland en Nederland bekend staat als het Kunstharmonium.

De naam mag ter discussie gesteld worden en doet vreemd, zo niet kitscherig, aan. Maar zo is de naam wel door Mustel bedacht en is zo de geschiedenis ingegaan.

In de bas is er nog een zwevende 2’, de Harpe Eolienne met code 5.

De discant is verder behoorlijk uitgebreid. Er zijn een nasale 16’, de Musette met code 5, een zwevende 16’, de Voix Celeste met code 6, een boventoonrijk 32’-register, de Baryton met code 7 (en tenslotte nog) een heldere zwevende 8’, de Harpe Eolienne met code 8.

Daarnaast zijn er tal van vindingen, die soms uitsluitend in dit type instrument terug te vinden zijn en soms in uitgebreide harmoniums gebaseerd op het klassieke vierspel.

Naast de registers voor de forte-luikjes - in het Kunstharmonium worden ze Forte Fix genoemd - is er het Forte Expressiv, dat langs pneumatische weg automatisch werkt. De Metaphone geeft een bijzondere, aparte klankbewerking op de achterste tongenrijen, die dan ook wat donkerder klinken. Het prolongement, waarmee, zoals bij het klassieke vierspels genoemd, toetsen vastgehaakt kunnen worden, hoort ook tot de mogelijkheden van het Kunstharmonium. Voor tal van dergelijke effecten en speelhulpen zijn bedieningselementen bij de knieën en de voeten. Vooral de voeten, die toch al druk in de weer zijn met genuanceerd trappen, worden bij dit harmonium dus aan het werk gezet!

In de harmoniummuziek, die oorspronkelijk voor kunstharmoniummuziek geschreven is, worden voor de registercoderingen geen ronde, maar vierkante kaders gebruikt. In modern notenbeeld worden bij registraties met 16’ de 8va-aanduidingen gegeven, wat beter leest en komt het klankbeeld meer overeen met wat men ziet, maar het werkt ook onnauwkeurigheid in de hand. Wees dus attent!

 

o

Het Kunstharmonium, hier in 2-klaviersuitvoering met Celesta

 

Carl Simon, August Reinhard, Max Allihn en Max Schiedmayer

op de eers

te Duitse harmoniumconferentie in 1900

De meeste harmoniummuziek is voor het ‘gewone’ drukwindharmonium geschreven, lees: het klassieke vierspel. Het Kunstharmonium was zó’n speciaal instrument, dat er maar weinig componisten expliciet voor hebben geschreven. Slechts enkele Franse componisten en vooral de Duitse componist Sigfrid Karg-Elert hebben dit instrument in hun werken toegepast. Met zijn orkestrale impressionistische benadering heeft Karg-Elert in zijn composities alle mogelijkheden van dit instrument benut. De verklaring is simpel.

Karg-Elert onderhield nauwe banden met Carl Simon uit Berlijn, die befaamd was om zijn internationale harmoniumshowroom en een zeer invloedrijk man was in de harmoniumwereld van die tijd. Karg-Elert  speelde voor Simon concerten, schreef composities en propageerde op virtuoze wijze zijn harmoniums.

Karg-Elert beschouwde de kunstharmoniums met de double-expression en de uitgebreide bas en discantregistratiemogelijkheden als twee onafhankelijke harmoniums in één behuizing. Merk op, hoeveel ‘halve’, dus niet doorlopende registers op het kunstharmonium aanwezig zijn! In het dikke naslagwerk ‘Die Kunst des Registrierens’ (opus 91) beschrijft Karg-Elert tot in de kleinste details alle mogelijkheden, die het instrument heeft. Zelf beschikte hij over een kopie van Mustel door de zeer fijnzinnige Duitse topharmoniumbouwer Johannes Titz uit Löwenberg, Sleeswijk. Geïnspireerd door de enorme inzet van Karg-Elert bouwde ook de firma Lindholm van 1900 tot 1911 rond de 30 kopieën van Mustel onder de naam  'Imperial'. Net als hun voorbeeld Mustel gebruikten Titz en Lindholm tongen van Esteve uit Parijs.

Ook Schiedmayer en Hinkel hebben kunstharmoniums gebouwd, de eerste onder de naam “Dominator”. Hinkel maakte ook goedkope versies van kunstharmoniums overeenkomstig de ideeën van Karg-Elert in “Reform des modernen Drukluftharmoniums”.

 

 

 

Het Duitse standaard-harmonium (“Normalharmonium”)

Toen rond 1890 het Amerikaanse zuigwindharmonium de Europese markt overspoelde, was het duidelijk, dat de massaproductie in hoog tempo de dure ambachtelijk gemaakte drukwindharmoniums zou verdringen.

Kunstenaars mochten hard roepen dat de zuigwindharmoniums artistiek minder waren, dat de expressiviteit van deze instrumenten maar lauw was en dat massaproductie haaks stond op een kunstzinnig product, de ‘massa’ koos voor een instrument, dat gemakkelijker te bespelen was door een eenvoudiger traptechniek. Daarnaast goedkoper was en milder in geluid.

Veel Duitse leveranciers zochten, noodgedwongen, naar alternatieven.

Nieuwe Scandinavische bouwers in Midden Duitsland werden actief.

Mannborg voorop, gevolgd door Hofberg en Lindholm. Mannborg bleek het meest inventief en wist goede en muzikale instrumenten te leveren. Hij was een goed zakenman.

Rond 1900 ondernam hij het initiatief om tot een standaardharmonium te komen, het “Normalharmonium”, gebaseerd op het zuigwindprincipe van de Amerikanen, maar met de sterke punten van het klassieke vierspels drukwindharmonium. Uitgangspunt waren de middelgrote harmoniums van de grote Amerikaanse leveranciers Estey en Mason & Hamlin, die tot op zekere hoogte ook al een mate van standaarddispositie hadden doorgevoerd.

Het Normalharmonium werd opgesteld rond 3 ½-spels. De manuaalomvang bedraagt vijf octaven, maar nu van F…f3.

Overgenomen van de Amerikanen zijn ook de octaafkoppel, die steevast omhoog koppelt en de Sub Bass.

Dit register zal organisten op het verkeerde been zetten, want in plaats van een zachte ondersteunende, donkere toon als op het kerkorgel, is de Sub Bass op een harmonium een sterke, doordringende basklank, die duidelijk bedoeld is om vooral het volle werk in de bas meer te onderlijnen. Door de hoeveelheid wind die dit register vraagt spreekt de Sub Bass op harmoniums met slechte windvoorziening vaak slecht aan. Uiteraard zal bij een goede revisie van het instrument dit probleem opgelost kunnen worden.

De klavierdeling van het Normalharmonium  is tussen h, bij ons bekend als de b, en c1. Deze klavierdeling wordt de ‘centrale c' of ‘sleutelgat-c’ genoemd.

Deze deling is voor organisten een behoorlijk praktische deling, omdat ze overeenkomt met de gedeelde register bij veel pijporgels.

Er is redelijk veel orgelmuziek, die op deze wijze op het harmonium gebruikt kan worden. De kenmerkende harmoniummuziek, die tot dan toe geschreven was, is door de e1/f1-deling niet naar behoren op deze instrumenten te spelen!

Omdat de Fransen en ook andere Europeanen de Duitse normalisatie niet of nauwelijks volgden, betekent dit dat ook veel ‘echte’ harmoniummuziek van na 1900 niet geschikt is voor het Normalharmonium!

Het Normalharmonium heeft twee kniezwellen. De rechter is voor de expressiviteit en bedient de fortekleppen, met de linker wordt het Tutti bereikt. Ook in de dispositie is duidelijk de invloed van de Amerikanen zichtbaar.

Evenals bij de drukwindharmoniums is ook hier een registercodering terug te vinden. Bij de 1 (Diapason/Melodia) en de 3 (Viola/Flute) zien we ook resp. 1P en 3P. De P staat hier niet voor Percussion, maar voor Piano, herkenbaar in het woord Dolce. Dit zijn afgeleide registers, waarbij de tongen op ‘halve kracht’ aanspreken.

Hoewel veel Duitse leveranciers geprobeerd hebben, deels met succes, het Normalharmonium op de harmoniumlandkaart neer te zetten, is het nooit het kwalitatieve succes geworden van de Debain-traditie, noch het kwantitatieve succes van de Amerikanen.

Een aantal leveranciers gebruikten andere namen voor toch dezelfde registers, wat verwarring opleverde. Ook de codering, die in de partituren werd afgedrukt, werd niet consequent doorgevoerd. In de drie werken, die Karg-Elert expliciet voor het Normalharmonium schreef, zijn de achtkantige coderingen wel aanwezig, maar later is men weer ronde gaan gebruiken, waardoor een misverstand gauw ontstaat. De argeloze speler kan immers denken, dat hij muziek voor het klassieke vierspels harmonium te pakken heeft! Let dus op.

 

.

 

 

De normalisatie ging nog meer op de schop, omdat al vrij snel uitbreidingen en verbeteringen doorgevoerd werden. Naast extra registers waren dat bijvoorbeeld een doorlopende 16’. De ‘milde’ 16’ van de Amerikaanse harmoniums kreeg code 2 en die vinden we niet in de basisdispositie terug. Mogelijk komt dit omdat behoudende Duitse musici als Reinhard niet zo dol op de 16' waren. De 16' was bij Mason & Hamlin vaak het register Contra Basso (bas) / Corno (discant), maar ook Bourdon (bas) / Clarionet (discant) kwam voor. Op de grotere instrumenten is dit ‘gemis’ aan fundamenten weggenomen. Indien gewenst kon een prolongement besteld worden, zie o.a. bij het Kunstharmonium en extra tongenrijen. Ook een Expression kon geleverd worden op zuigwind, maar dit was in vergelijking met drukwindharmoniums geen succes. Lindholm heeft zelfs nog een soort Double Expression in het programma gehad, maar ook dat was niet als op een Kunstharmonium. Reeds in 1865 was in de USA een Percussion ontwikkeld en gepatenteerd, maar er zijn voor zover bekend geen zuigwindinstrumenten bewaard gebleven met dit hamermechaniek.

Er is o.a. door Mannborg geëxperimenteerd met een zuigwind kunstharmonium. Dat al deze extra’s geen succes werden is niet alleen te danken aan de techniek alsmede aan de behoefte. De kunstenaars, voor zover zij in het begin van de twintigste eeuw het harmonium serieus namen,  bleven trouw aan het drukwindharmonium, terwijl de amateur het meest geïnteresseerd was in een eenvoudig te bespelen instrument.

In de regel was de productie aan Normalharmoniums slechts een deel van de totale productie aan zuigwindharmoniums. Tegenwoordig is het een toevalstreffer wanneer men tegen een Normalharmonium aanloopt. De doelstelling was een zuigwindharmonium te presenteren met meer diepgang dan de doorsnee Amerikaanse instrumenten. Door de grote concurrentie en de terugval aan verkoop na de Eerste Wereldoorlog is het Normalharmonium geen succes geworden. We zien eerder instrumenten met weinig echte registers, maar wel veel afleidingen en verschillende koppelsystemen, waarvan er dertien in een dozijn gaan.

Vanwege de opstelling van componisten en andere kunstenaars tegenover het zuigwindharmonium, dat voor de massa werd gemaakt, zijn er weinig originele werken voor dit instrument geschreven. Men komt al gauw op transcripties van geliefde melodieën uit opera’s van Wagner tot Verdi of uit operettes en werken uit het “Music for Millions” repertoire uit allerlei periodes van Händel tot Debussy. Vermeldenswaardig zijn werken van Karl Kämpf, Carl Satter, Oskar Wermann, Arthur Bird en meer recenter van Hans Georg Burchardt. Ook laat zich Midden-Europese harmoniummuziek van bijvoorbeeld Antónin Dvòřak en Bedrich Smetana behoorlijk goed vertolken op zuigwindinstrumenten

 

Tweeklaviers drukwindharmonium van Trayser

van Dick Sanderman

Het American Organ: Reed-organ, Cottage-organ, Palace-organ

Bij Mason & Hamlin willen we nog wel eens "genormaliseerde" disposities tegenkomen met een nummercodering, maar meestal hebben de Amerikaanse harmoniums - hoe ze ook genoemd mogen worden - veel variatie in de disposities, waarbij slechts enkele grote houvasten aanwezig zijn, zoals de Diapason/Melodia, de Sub Bass en andere registers, die we ook bij het Normalharmonium zagen.

Daarnaast is het vooral een bonte parade in omvang,  van een missionarisorgeltje tot een groot Liszt-organ, van constructie oplopend van simpel en letterlijk goedkoop tot inventief als een Vocalion, van doelstelling variërend van amateurspel tot professioneel Angelsaksische kerkorgelimitaties, waardoor er minder concrete zaken te melden zijn als over de beschreven drukwindharmoniums en het Normalharmonium.

Anderzijds is er des te meer over deze instrumenten te schrijven, maar dan is dit geen brochure meer en dus verwijs is naar de vakliteratuur aan het eind van dit verslag.

 

Een vroeg Amerikaans melodion (rond 1835)

 

 

Een groot instrument van Dominion (915S)

 

 

 

 

 

 

Het harmonium in de muziekpraktijk

 

Hoofdstuk 4

 

Het harmonium in de muziekpraktijk

 

Karakter van het instrument

Registreren

Wat is registreren?

a: registreren met doorlopende spelen

b: uitkomende stemmen

c: registers toepassen, die niet tot de standaarddispositie behoren

Vroege solowerken

Franse Romantiek

Duitse muziek

Muziek voor Amerikaanse harmoniums

Franz Liszt

Welk harmonium te gebruiken bij welke muziek

 

 

Hoofdstuk 4

 

Het harmonium in de muziekpraktijk

 

Karakter van het instrument

De harmoniumbouwers J. en P. Schiedmayer, die sinds 1853 actief zijn, hebben we al een paar keer genoemd.

In een artikel van deze heren, dat rond 1854 geschreven is, wordt gezegd dat het harmonium een zuiver zangerig instrument is. Hoewel daarmee moderne en galante muziek niet uitgesloten hoeft te worden, zo betogen zij, leent het instrument zich het beste voor gedragen, gebonden en voornamelijk zangerige voordracht.

Hieruit blijkt dat al vroeg in de geschiedenis een bepaald beeld van het harmonium is ontstaan, dat nog heden ten dage springlevend is, ondanks de speelse muziek, die er voor het instrument gemaakt is: de talloze vrolijke walsen, marsjes en indrukwekkende allegro’s.

Veel mensen associëren het harmonium, met name wanneer zij enkel bekend zijn met zuigwindharmoniums, met een trage, zo niet luie tooninzet.

Maar wie ooit goed harmoniumspel heeft gehoord, weet dat het ook anders kan.

Wanneer het instrument in goede staat is, kan een harmonium wel degelijk vlot aanspreken! Op een goed drukwindharmonium kunnen flitsende Franse musettewalsen worden gespeeld.

Na het verschijnen van het genoemde artikel van de Schiedmayers in 1854 zijn nog heel veel verfijningen op het gebied van intonatie ontwikkeld om de aanspraak te verbeteren.

Op veel drukwindharmoniums kan het register percussion aangetroffen worden. Hiermee wordt een zeer snelle aanspraak bereikt.

Dat velen het harmonium met een luie tooninzet associëren, is vaak te wijten aan de slechte staat van de instrumenten.

Wanneer een instrument slecht tot niet onderhouden wordt, ‘zakt’ de intonatie weg en wordt de toonaanspraak trager.

Vooral bij zuigwindharmoniums is dat het geval.

Tel daar een lekke windvoorziening bij en het slechte imago van het harmonium wordt opnieuw bevestigd.

Schiedmayer geeft in het genoemde artikel reeds aan, dat het harmonium door zijn toonkarakter en zijn verscheidenheid aan stemmen een surrogaat van het orgel lijkt te zijn, maar ook al kan het instrument het orgel in kleine kerken en kapellen vervangen.

Het harmonium wordt met deze typering te kort gedaan.

Het harmonium kan het gevoel van de luisteraar directer aanspreken dan het orgel. We lezen in negentiende eeuwse kleurrijke taal, dat het harmonium in tegenstelling tot het grote starre orgel, expressief is, met een accent op het introverte versus het extroverte karakter van het orgel. Het is het contrast tussen het vrouwelijke en het mannelijke, tussen bevallige sierlijkheid en robuuste stoerheid.

 

 

Uitgave Harmonia

Registreren

Organisten weten wat registers zijn. Met registers kun je verschillende pijpenrijen combineren om de klank voor een orgelwerk te bepalen.

Een orgel heeft niet de dynamiek van een piano, doordat de verhoudingen in toonsterkte vastliggen.

Voor een zachte klank speel je met een enkel register, voor een massaal geluid trek je alles open, het volle werk.

Natuurlijk is dat zo gezegd kort door de bocht, maar het geeft wel weer waar het mij in mijn betoog om gaat. Registreren is een kunst op zich. Kennis en smaak in goede harmonie dienen samen te gaan.

Men dient in de registerkeuze rekening te houden met de soort muziek, die men wil spelen. Registratieaanwijzingen van de componist zijn soms in de partituur geplaatst. Niet zelden moeten er ‘vertaalslagen’ gemaakt worden. Veel organisten zien hun concert mislukken, omdat zij verkeerde registraties hebben toegepast. En dat zijn zeker niet alleen amateurs!

Registratiekunst is op een orgel essentieel. En dat is voor een harmonium niet anders.

Advertentie van Schiedmayer begin 20e eeuw

Voor pianisten is het registeren een onbekend fenomeen. Voor pianisten, die plaatsnemen aan een orgel of harmonium, is het dus extra nuttig een en ander te weten van registers en hoe die te gebruiken.

Organisten mogen dan op het gebied van het registreren ten aanzien van pianisten in het voordeel staan, ook zij mogen dit aspect van het harmoniumspel niet onderschatten.

Het registreren op een harmonium ligt op een aantal punten anders dan op een orgel.

Het lijkt simpeler, omdat er minder ‘voetmaten’ zijn, dat wil zeggen dat er geen vulstemmen of mixturen zijn en minder sprekende registers.

Het lijkt ook simpeler, omdat er met minder stijlperiodes rekening gehouden hoeft te worden.

De meeste harmoniummuziek stamt immers uit de Romantiek en vroege twintigste eeuw

Een Guide Chant van Kasriel zonder registers

dat is gemakkelijker te gebruiken

 

Bovendien is er veel normalisering in de disposities van harmoniums.

Maar er zijn markante verschillen, die genuanceerd registreren minder simpel maken dan het lijkt. Men kan fluisterend zacht spelen met het volle werk en ook kan er, op een goed harmonium, zo gespeeld worden dat een volle registratie een enkele register begeleidt. Daarnaast moet rekening gehouden worden met het type harmonium, zuigwind of drukwind. De mogelijkheid bestaat dat een werk geschreven voor een drukwindharmonium niet of nauwelijks klinkt op een zuigwindharmonium. Van de bespeler, die het stuk toch wil spelen, wordt dan een grote vindingrijkheid gevraagd om een geschikte vertaling naar het instrument te maken.

Voorts moet men rekening houden met de klavierdeling. Tal van componisten buiten die deling subtiel uit. Een klavierdeling op de verkeerde plaats zorgt er voor, dat een harmoniumwerk op het desbetreffende harmonium niet naar behoren gespeeld kan worden!

 

Wanneer men bladmuziek voor harmonium heeft of wilt gaan aanschaffen - deze is vaak tweedehands en komt soms van stoffige planken ergens achter uit het magazijn - is het belangrijk, dat gelet wordt op een uitgave met registratieaanwijzingen. De meeste componisten noteerden ze bij hun werken. Bij latere herdrukken werden ze vaak achterwege gelaten. Het harmonium was uit de gratie en de muziek zou toch op kerkorgel of elektronisch instrument gespeeld worden.

De betekenis van de harmoniumregistercoderingen was daarmee verloren en de uiterst zinvolle, zo niet essentiële informatie, werd als irrelevant afgedaan. In de regel is men het best af met de originele uitgaven. Voor uitgaven tussen 1930 en 1970 moet men voorzichtig zijn, wanneer dit herdrukken betreffen. In onze tijd is men de importantie van een goede gedetailleerde heruitgave weer gaan inzien. Een mooi voorbeeld is L’ Organiste van César Franck. In de jaren zeventig van de vorige eeuw bracht de bekende organist Piet van der Steen bij Harmonia in Hilversum de bundel L’ Organiste van Franck opnieuw uit. Hij was daarmee een pionier in het revival van het harmonium! Aanleiding voor deze uitgave was een gesprek met de toenmalige directeur Goosen van Tuyl van de muziekschool Peter van Anrooy in Zaltbommel, die opmerkte, dat L’ Organiste door niemand goed gespeeld werd, omdat in de uitgave van Schuitema, die in die tijd ter beschikking stond, de karakteristieke hamoniumregistraties - de coderingen 1..4, GO e.d. ontbraken -, waardoor grove octaafverschillen ontstonden. Nadat Piet van der Steen de originele uitgave bestudeerd had, ging er een wereld voor hem open. Inmiddels zijn meer van dit soort ‘gerestaureerde’ edities verschenen.

 

Drukwindharmonium van Mustel van Dick Sanderman

 

Wat is registreren?

Met een goede registratie wordt een registercombinatie bedoeld, die bij het muziekstuk past. De registratiewisselingen dienen op de juiste plaatsen in de compositie te geschieden, waardoor het stuk volledig tot zijn recht komt. Registreren is een niet te onderschatten aspect van de interpretatie. Registreren is klankkleuren mengen. Het laat zich vergelijken met schilderen. Het aanbrengen van figuur en achtergrond, de kleurmenging, de contrast- en vlakverdeling om maar enkele elementen te noemen, zijn van wezenlijk belang voor de kwaliteit van het schilderij. In de muziek is dat niet anders. We weten allemaal, dat een fagot aanzienlijk lager klinkt dan een piccolo. Muziekinstrumenten hebben hun eigen toonomvang of ambitus. Uit de omvang van het instrument blijkt vaak al wanneer een te verwachten klank laag of hoog zal zijn. Een tuba klinkt lager dan een cornet, een cello lager dan een viool. Op een orgel produceren de grootste pijpen ook de laagste tonen. De lengte van de grootste pijp van een pijpenreeks, een register, wordt uitgedrukt in voet en in de dispositie. De grondtoonhoogte is de 8 voet (8’). Een 16’-register klinkt een octaaf lager, een 4’-register een octaaf hoger. De voetaanduidingen staan bij veel harmoniums op de naamplaatjes. In zekere zin is dit natuurlijk overbodig, maar voor veel harmoniumspelers is dit wel een handig hulpmiddel om te weten op wat voor hoogte dit register klinkt. Ook andere musici kunnen er hun voordeel mee doen. Om diezelfde praktische overweging zal ik de voetmaatterm regelmatig blijven gebruiken. Een tipje voor niet-organisten: lage voetmaten worden vaak voor somber en gedragen spel gebruikt, hoge voor speelse muziek. Het volle werk voor een majestueuze klank.

 

a: registreren met doorlopende spelen

Omdat de 8’ de standaard toonhoogte is, worden veruit de meeste registraties opgebouwd vanuit de 8’. Een basisklank is dan ook een registratie met een enkele 8’ in de bas en een 8’ in de discant. Andere 8’-registers zijn er om een andere klankkleur te maken of een nieuwe samen te stellen door combinatie. Zolang er in de bas en in de discant eenzelfde register getrokken wordt, is er sprake van een doorlopende registratie.

De 4’ maakt een heldere klankkroon. Als enkele registratie wordt een 4’/4’ (bas/discant) zelden toegepast, hoewel het niet onmogelijk is. Wel wordt een 4’/4’-registratie gebruikt wanneer een octaaf lager gespeeld wordt, omdat dan weer de standaard toonhoogte bereikt wordt. De klavieromvang moet dan wel uitkomen met deze octaaftransponering. Hetzelfde geldt voor de 16’, maar dan in omgekeerde zin: een octaaf lager dan de 8’. Maar pas op! Waar de 4’ in combinatie met de 8’ een heldere registratie oplevert, waar toch de 8’ als grondtoon blijft klinken, daar zorgt de 16’ er voor, dat het hele klankbeeld een octaaf lager klinkt! Registreren met een doorlopend 16’-spel maakt de klank niet alleen donkerder, maar je hoort dus een klank, die een octaaf lager klinkt dan de partituur aangeeft! Voor het Grand Jeu geldt hetzelfde. Hier klinkt het klassieke vierspel met 16-8-8-4 een octaaf lager dan de partituur aangeeft. Organisten kennen hetzelfde fenomeen in romantische orgelmuziek, waarin het volle werk op 16’-basis voorgezet wordt. Componisten maken van deze werking van het instrument bewust gebruik. Sla de partituur er maar op na als een daverend slotakkoord voorgeschreven wordt, waarin niet zelden een achtstemmig akkoord volledig in de discant genoteerd staat. Een ander voorbeeld zien we in de Heures Mystiques van Léon Boëllmann , waar regelmatig bijvoorbeeld in de Sorties, de muziek de structuur heeft van een vraag/anwoord-spel. Eerst wordt een passage zacht gespeeld, notatie gewone toonhoogte en vervolgens wordt de passage identiek bevestigd, of beantwoord zo men wil, met het volle werk. De muziek staat een octaaf hoger genoteerd! En dit is omdat de 16’ meeklinkt. Wanneer het stuk op een orgel gespeeld zou moeten worden zonder 16’ op het klavier, dient men dus een octaaf lager te spelen dan in de partituur aangegeven staat om een schril gepiep te voorkomen.

Het omgekeerde komt trouwens ook voor. August Reinhard vermijdt bijvoorbeeld tot in de vollere registraties de 16’. Daar waar hij het volle werk of een 16’ voorschrijft, wordt geacht een octaaf hoger te spelen dan staat genoteerd, zoals hij aangeeft in zijn voorwoord bij de 50 Studien für Harmonium op.74.

Voor organisten is er nog een belangrijke tip. Hoge voetmaten bepalen in belangrijke mate de klankkroon in het volle werk. Dat komt, omdat labialen, de meeste pijpen, naar de discant sterker klinken dan in de bas. Bij tongregisters is het omgekeerde het geval. Op een harmonium is een 4’ daarom meestal mild en bescheidener in toon dan de lagere voetmaten.

 

 

b: uitkomende stemmen

Wanneer er twee klavieren zouden zijn, is het mogelijk op het ene klavier een krachtigere registratie te maken dan op het andere. Zo kan een solo uitkomend gespeeld worden.

Op een eenklavierinstrument kan dit moeilijker.

Het harmonium is echter van begin af zo ontworpen, dat op één klavier toch uitkomend gespeeld kan worden. De muziek voor harmonium is daar vaak ook op gebaseerd!

Dit wordt bereikt door middel van de manuaaldeling. In de bas wordt een andere registratie gekozen, dan in de discant.

Om een en ander nog beter te realiseren met voldoende speelbereik voor de linker èn voor de rechterhand, speelt de linkerhand een octaaf lager en de rechterhand (regelmatig) een octaaf hoger.

Om toch op normale toonhoogten uit te komen wordt de linkerhand een 4’ toebedeeld en de rechterhand een 16’.

Laat dit maar even op u inwerken, of probeer het uit, wanneer u achter het harmonium zit. Links een 16’ en rechts een 4’ is een bizarre niet klinkende registratie. Er zijn echter wel muziekstukken, waarbij links een 16’ gevraagd wordt als extra ondersteunende bas, zonder 16’ in de discant.

Pas op: Andere voetmaten in bas dan in discant zijn alleen toe te passen, wanneer een uitkomende stem gevraagd wordt.

Indien u dat niet doet en bijvoorbeeld gewoon een vierstemmig koraal speelt, dan klinkt het koraal niet en kan het zelfs onherkenbaar worden, omdat de sopraan, waar de melodie ligt, misschien onherkenbaar wordt doordat bijvoorbeeld de tenor er bovenuit klinkt.

Ook harmonisch kunnen er daardoor vreemde dingen gebeuren.

U speelt een kwartparallel, maar omdat de hoogste noot een octaaf lager klinkt, hoort u een kwintparallel.

Daar waar bij doorlopende spelen naar hartenlust registers gecombineerd kunnen worden om zo klankkleuren te maken, aansluitend bij de muziek, die ook ‘doorlopend’ geschreven moet zijn, dient bewust vooraf nagedacht worden over een combinatie, waarbij voor bas en discant verschillende voetmaten gebruikt worden om muzikale problemen te voorkomen! Deze problemen kunnen nog groter worden, wanneer er een 2’ in de bas en een 32’ in de discant bijkomen, die beiden niet als doorlopende registers voorkomen, zoals bij het Kunstharmonium. Trek voor een vol werk in dat geval niet deze registers uit!

Let op wat componisten zoal hebben gedaan om registerdelingen toe te passen.

In het volgende voorbeeld uit L’ Organiste van César Franck ontstaat een heel andere klankwereld, wanneer er geen aandacht aan de registratie gegeven wordt. Dan is de linkerhand gewoon een beweeglijke bas en ligt het accent op de rechterhand. Wanneer rekening gehouden wordt met de registratievoorschriften, wordt de linkerhand geregistreerd met de Clairon, die een 4’-toonhoogte heeft (code: register 3) en zal de rechterhand gaan begeleiden met de Clarinette, die een 16’-toonhoogte heeft (code: register 3). Nu klinkt de melodie in de bas als uitkomende stem. Indien de stem niet voldoende naar voren komt, kan de Forte voor links bijgetrokken worden; dit verschilt per harmonium).

 

 

 

Rechts een 2 ofwel de Clarinette (16’),

links een 3 ofwel de Clairon (4’)

De melodie in de bas!

 

Wanneer muziek voor kunstharmonium gespeeld wordt, is een dergelijke partituur ook aan de kenmerkende registercoderingen te herkennen.

Neem het hier genoemde werk van Karg-Elert in de stijl van MacDowell. Merk op, dat hij hier de Metaphone iets meer omschrijft dan alleen de code M. Onduidelijk is het in ieder geval niet.

 

 

Vierkante hokjes als registercodes en omschrijvingen verraden:

dit is muziek voor kunstharmonium

 

 

 

 

Tweeklaviers drukwindharmonium van Trayser

van Dick Sanderman

 

c: registers toepassen, die niet tot de standaarddispositie behoren

Wanneer een harmonium een kleinere dispositie heeft, dan een standaarddispositie, ontkomt men niet aan compromissen.

Bevat een harmonium meer registers dan het klassieke vierspel, zullen die meerder registers niet vermeld zijn in de partituren van harmoniumwerken. Wanneer men zich dan strikt aan de aangegeven registratievoorschriften houdt, zullen die extra registers dus nooit gebruikt worden. Ook de specifieke mogelijkheden van het Kunstharmonium zullen niet toegepast worden, wanneer men de aanwijzingen te stoïcijns volgt. Dit is echter nooit de bedoeling. Het volgen van de registratievoorschriften is geen wet van Meden en Perzen. Registreren is in de kern een basiselement van de kunst van interpreteren en dient smaakvol en met fantasie te geschieden.

 

Vroege solowerken

Al in de vroege 19e eeuw werden werken geschreven voor enkele voorlopers van het harmonium: de physharmonika in Duitsland en Oostenrijk en de seraphin in Engeland.  Beide instrumenten waren gedurende het grootste deel van de 19e eeuw populair, maar van de muziek die men erop speelde, is weinig bewaard gebleven. Datgene wat bewaard is gebleven, is vanuit oogpunt van authenciteit nauwelijks uitvoerbaar. Waar haalt men een physharmonika of een seraphin uit 1825 vandaan? Ze liggen niet voor het opscheppen. De genoemde instrumenten klonken bijzonder boventoonrijk, krachtig en natuurlijk ‘ruw’. In zekere zin is er zelfs nog iets van een klassieke, voor-romantische intonatie in te ontdekken. Toch zijn vroege werken voor dit soort instrumenten beslist ook goed speelbaar op het Franse drukwindharmonium, het klassieke vierspel, dat ook boventoonrijk kan klinken. Er zijn werken van Lickl, Czerny en Neukomm voor physharmonika en van Wesley voor seraphin bekend. Averesch stelt, dat ook manualiter orgelwerken goed expressief gespeeld kunnen worden op het klassieke vierspel.

Het interpreteren van deze muziek kan voor organisten vragen oproepen. Enerzijds kan nog gedacht worden aan articulerend spel, anderzijds is er veel voor te zeggen te kiezen voor legatospel, naar de aard van het harmonium en de romantiek. Averesch wijst op een muziekschool van Lickl uit 1833, die een streng legato voorschrijft getuige de vingerzettingen en oefeningen met stomme vingerwisselingen en duimglissandi.

 

 

speelaanwijzingen bij Lickl

 

 

 

Romantische organisten zijn deze vingertechnieken wel bekend, pianisten, die gewend zijn aan het demperpedaal, moeten deze orgelmatige manier van spelen leren om een lelijk hoekig en verbrokkeld spel te voorkomen. Ieder harmonium heeft zijn eigen aanspraak. De bespeler moet zich daarmee vertrouwd maken. Wanneer de aanspraak erg ‘week’ ofwel traag is, is het denkbaar, dat een mate van overlegato noodzakelijk is om een voor het oor goed legato te realiseren. Organisten, die een goede legatotechniek voor het orgel beheersen, storen zich vaak aan het orgelspel van collega’s, die graag met overlegato spelen, omdat het taai en stroperig over kan komen. Op een harmonium kan deze techniek juist als goed ervaren worden en kan een streng legato een hoekig en onnatuurlijk toucher opleveren. Taai wordt hier soepel.

De juiste traptechniek is, zoals eerder vermeld, zeer belangrijk en moet dusdanig lang geoefend worden, dat er niet meer over nagedacht moet worden en er vanzelf een rustige egale, maar levendige windvoorziening ontstaat.

 

 

Franse Romantiek

De meeste harmoniumwerken en ook kwalitatief de beste werken, komen van Franse bodem. Daarbij is er harmoniummuziek, die kerkelijk toegepast kan worden. Dat begint al bij Louis James Alfred Lefébure-Wely, die in zijn L’ Office Catholique in een soepele, salonmatige stijl vaak verfijnder overkomt dan in zijn orgelwerken, die niet zelden effectmatige elementen kennen. Natuurlijk zijn in dit kader de harmoniumwerken in L’ Organiste van César Franck zeer bekend en geliefd evenals de Heures Mystiques van Léon Boëllmann en L’ Organiste practique van Alexandre Guilmant.

Naast religieus toegepaste muziek is er de salonmuziek. In de Parijse salons van de 19e eeuw waren soirées, waar onder het genot van een hapje en een drankje geluisterd werd naar gedichten, politieke opvattingen en naar muziek, uitgevoerd met piano, viool, zang en… harmonium. Naast muziek van bovengenoemde componisten is de harmoniummuziek van de bekende Belgische orgelcomponist Jacques Nicolas Lemmens vermeldenswaardig. We noemen voorts Charles Marie Widor en Camille Saint-Saëns als componisten, die belangrijke harmoniummuziek geschreven hebben.

Het merendeel van deze muziek is te spelen op het klassieke vierspel, bij voorkeur het Franse drukwindharmonium, maar er zijn ook werken geschreven specifiek voor het kunstharmonium van Mustel, zoals de salonmuziek van Guilmant.

Debain had een combinatie van harmonium met piano gemaakt onder de naam Harmonichord. Voor dit hybride-instrument heeft Lefébure-Wely enkele werken geschreven.

De voorgeschreven registraties blijken uit de kenmerkende coderingen. Daaruit is ook op te maken voor welk instrumenttype de muziek geschreven is.

Voor de bekende Petite Messe Solenelle van Rossini is ook een klassiek vierspel het meest geschikte instrument. Bij de eerste uitvoering in de villa van Rossini werd echter een harmonichord van Debain gebruikt. Voor zover bekend heeft er maar een enkel harmonichord de tand des tijds doorstaan. Gelukkig is deze nu in het bezit van een goede, professionele harmoniumbespeler.

Latere componisten hebben ook veel moois voor harmonium geschreven. Natuurlijk zijn de Pièces en Style Libre van Louis Vierne voor orgel of harmonium een prachtig voorbeeld, maar ook de 24 Pièces van Jean Langlais zijn voortreffelijk. De vermelding ‘voor orgel of harmonium’, ook bij Langlais, is regelmatig terug te vinden. Niet zelden klinken de werken op harmonium, toch een ander instrument dan een pijporgel, beter. Neem bijvoorbeeld het eerste stuk uit de 24 Pièces van Langlais, dat grotendeels met brede akkoorden in een lage ligging geschreven is. Op een orgel klinkt het groezelig en ondoorzichtig, op een harmonium gaan de akkoorden plotseling tot leven komen. Componisten hadden er vaak baat bij, dat de bundels de subtitel ‘voor orgel of harmonium’ droegen; enerzijds om zo te kunnen profiteren van afname bij zowel organisten als harmoniïsten, anderzijds om puriteinse kunstenaars, die laatdunkend over het harmonium dachten, te vriend te houden. Trouwens de meeste organisten speelden ook harmonium en kwam de muziek toch wel bij het juiste instrument terecht.

 

 

Studien für Harmonium

August Reinhard

Duitse muziek

August Reinhard is al genoemd. Wie kent hem tegenwoordig nog? Hij is onmiskenbaar een van de belangrijkste harmoniumcomponisten! Zijn stijl is behoudend. Hoewel zijn hoeveelheid eigen werken niet groot is, zijn deze wel vermeldenswaardig. De 3 Sonatinen, onlangs door de HVN heruitgegeven, zijn aanraders. Hij bewerkte ook veel composities van andere componisten voor harmonium. Hoewel bewerkingen enkele decennia  lang argwanend werden bekeken, komt men daar tegenwoordig op terug en vindt een eerherstel plaats voor dit soort composities. De bewerkingen van Reinhard kunnen zeer stijlgerecht genoemd worden, met een voor 19e eeuwse maatstaven groot respect voor de originele partituren! Of het nu een bewerking van Bach of van Haydn betreft, zoals de variaties op een thema, dat we nu kennen als het Duitse volkslied, of van operadelen en ouvertures, ze zijn stuk voor stuk overtuigend met een goed gevoel voor de mogelijkheden van het harmonium. Hij richtte zich daarbij op een klassiek vierspel, een Duitse Trayser of Schiedmayer bijvoorbeeld of een Debain. Oorspronkelijk zijn in de uitgaven van Reinhard geen registratieaanwijzingen vermeld, maar latere edities zijn ze door Karg-Elert uitgebreid met registratiecodes. Reinhard heeft een voortreffelijke harmoniumschool opgezet. De 50 Studien verdienen aanbeveling. In het voorwoord gaat hij in op smaakvol registreren.

Latere Duitse componisten, zeker vanaf ca. 1900 hebben muziek geschreven voor drukwindharmonium, kunstharmonium en/of normalharmonium (zuigwind). Sigfrid Karg-Elert moet als eerste en grootste componist genoemd worden, die in zijn partituren duidelijke registratieaanwijzingen geeft en ook voor welk instrument de werken bedoeld zijn. Bij Burghardt is doorgaans een zuigwindharmonium het meest op zijn plaats. Dat geldt ook voor de werken van Karl Kämpf en Arthur Bird, die uitgegeven zijn door ‘Koeppens Normalharmonium Bibliothek’, wat op zich al genoeg zegt.

 

 

Amerikaanse uitgaven harmonium muziek

Muziek voor Amerikaanse harmoniums

Echte literatuur voor Amerikaanse harmoniums is er verhoudingsgewijs weinig geschreven. Ondanks een veel grotere hoeveelheid instrumenten dan de Europese drukwindharmoniums is er een bedenkelijk kleine hoeveelheid artistiek van behoorlijk niveau zijnde werken. Het American organ is vooral geliefd geweest bij de massa en niet bij de kunstenaars! Of dat wel zo terecht is zullen we in het midden laten. Men speelde hoofdzakelijk psalmen, gezangen, maar ook andere liederen, licht verteerbare ‘pop’-muziek van de negentiende eeuw en eenvoudige bewerkingen van operamelodieën of variaties op klassieke evergreens zoals het Largo van Händel en dergelijke, vaak stevig ingekort tot “Thema uit…”. Op negen van de tien instrumenten is het spelen met een uitkomende stem niet mogelijk door de te kleine dispositie of omdat de deling op een punt is, die voor muziek van Franck, Boëllmann en anderen onbruikbaar is!

Het wil niet zeggen, dat het American organ volslagen onbruikbaar is of alleen maar geschikt voor kwalitatief mindere muziek. dat is te gemakkelijk. Er is wel degelijk, zeker met doorlopende registraties, veel goede muziek op deze instrumenten te spelen. Hoewel bij de meeste echte liefhebbers het drukwindharmonium kwalitatief en artistiek veruit favoriet is, zijn er wel degelijk veel liefhebbers van zuigwindharmoniums. Het oordeel is aan de speler zelf en aan de keuze van de muziek, waar zijn voorkeur naar uit gaat.

 

 

De harmoniumvleugel van Franz Liszt

Franz Liszt

Een beetje gemeen om deze componist als harmoniumcomponist te noemen. Want was hij dat wel? Franz Liszt heeft vele orgelwerken geschreven. Hij bezat een groot Mason & Hamlin harmonium, een Amerikaans zuigwindinstrument. Omdat hij niet bekend stond als organist zijn er aanwijzingen om veronderstellen, dat de Mason & Hamlin uitgangspunt is geweest voor een aantal van zijn orgelwerken. Of de orgelwerken van Liszt daadwerkelijk op een pedaalharmonium gespeeld zouden moeten worden, is niet een discussie, die hier niet thuis hoort. Maar dat een aantal werken voortreffelijk op zo’n instrument klinken, is buiten kijf. Naast de Mason & Hamlin bezat Liszt nog meer interessante instrumenten,

Bijzonder is zijn harmoniumvleugel, een ‘monstrueus’ hybride-instrument van een Erard-vleugel en een Alexandre-drukwindharmonium. Verder had hij nog het pianoharmonium, dat nu nog te bewonderen is in het Lisztmuseum. We moeten echter gissen naar specifieke Liszt-muziek voor deze instrumenten.

 

Het piano-harmonium in het Liszt-museum

 

 

 

Welk harmonium te gebruiken bij welke muziek

Er zijn veel uitgaven, vooral van latere datum, waarin de registratieaanwijzingen verwijderd zijn.

Men tast dan vaak war betreft de registratie in het duister.

Het is dus min of meer noodzaak altijd originele partituren te bemachtigen, bijvoorbeeld via bibliotheken of recente heruitgaven, waarin naast de notentekst ook de registratieaanwijzingen (opnieuw) zijn opgenomen!

Omdat een verkeerde interpretatie grote gevolgen kan hebben, is het aan te bevelen dit advies nog meer ter harte te nemen dan wanneer men ‘Urtexte’ van bijvoorbeeld barokke werken wil gaan spelen.

Door het type registratiecodes is vaak meteen ook duidelijk voor welk instrument de muziek gedacht is. Ook zijn vermeldingen van registerdelingen in de partituur beter herkenbaar.

Opmerkingen als ‘quasi Oboe’ zijn van grote betekenis.

Let op de klavieromvang (ambitus), die het muziekstuk vraagt alvorens zomaar een willekeurig harmonium aan te raken.

Schiedmayer stelt in zijn betoog van rond 1850, dat het harmonium bij uitstek geschikt is voor gedragen spel. De ‘durende’ toon, zoals ook bekend van het pijporgel, in tegenstelling tot de percussieve klank van de piano, moedigt dit ook aan, evenals de tooninzet.

Pianowerken met arpeggiofiguren zijn niet geschikt, maar toccata-achtige werken kunnen wel degelijk uitmuntend klinken.

In de Heures Mystiques van Léon Boëllmann is het 4e sortie in d een goed voorbeeld.

Voorwaarde is dat een instrument in een goede staat verkeert, dat wil zeggen met een goede aanspraak van de tongen.

In de aard van het harmonium past geen non-legato-articulatiespel en dienen versieringen als trillers en prallers niet toegevoegd te worden.

Het harmonium is een romantisch instrument en barokke uitvoeringspraktijken horen daar niet bij. Evenals een warme soepele klank is ook een soepel spel, bijvoorbeeld met rubato,  van belang. Metronomisch strak in de maatspelen hoort daar niet bij, maar zwabberen in de maat natuurlijk net zo min.

 

 

Ook wanneer het harmonium gebruikt wordt voor gebruik met andere instrumenten dient men de functie van het harmonium als begeleidingsinstrument niet te onderschatten.

De componisten hebben het harmonium vaak een grote rol toebedeeld, die meer inhoudt dan enkele begeleidende akkoorden.

Een goede partij tegen de piano wordt vooral door het drukwindharmonium geboden. Door het contrast tussen piano en harmonium zijn er voortreffelijke duo's voor deze instrumentencombinatie geschreven.

Tot de top behoren de Six Duos (opus 8) van Camille Saint-Saëns, diens eigen bewerking van de Danse Macabre, de Prélude, Fugue et Variation van César Franck en de Trois Duos van Charles-Marie Widor.

Aanvankelijk vond men, dat naast de piano vooral de viool en de cello geschikt waren om als instrument met het harmonium samen te spelen, maar gedurende de 19e eeuw werden dit steeds meer instrumenten, tot zelfs klarinet, hobo en fluit, waarvan men aanvankelijk vond, dat die te weinig contrasteerden met het harmonium.

Ook in wat grotere ensembles werd het harmonium toegepast zoals salonorkesten, waarbij het harmonium een bijna symfonische breedte aan het ensemble meegaf.

Ook in dit geval moet de klank van het harmonium goed ingeschat worden en is een 100% goede instelling noodzakelijk om tot een mooi resultaat te komen. Niet ten overvloede: Vergeet niet eraan te denken dat het harmonium in dezelfde stemming staat dan bijvoorbeeld de piano, wanneer daarmee samengespeeld moet worden.

 

 

 

 

 

Weet waar u aan begint, wanneer u een werk van Karg-Elert voor kunstharmonium wilt gaan spelen.

Wanneer u niet vertrouwd bent met dit complexe instrument met zijn double-expression en tal van andere subtiele expressieve hulpmiddelen, kunt u de muziek volledig om zeep helpen en zal ondanks alle goede bedoelingen de kater overheersen.

Het publiek raakt niet overtuigd en de componist draait zich om in zijn graf.

Het is zaak, dat u instrument en componist serieus neemt, wanneer u zelf als harmoniumspeler ook serieus genomen wenst te worden.

U zult ervaren, dat het harmonium een veel interessanter instrument is dan vaak gedacht wordt. Ik voorspel u dat een wereld voor u open gaat. U zult schatten ontdekken, die u wellicht als verloren waande.

In de harmoniumwereld zijn vele enthousiaste liefhebbers, die informatie met elkaar uitwisselen.

Ontdekte informatie voor u houden is niet alleen niet sympathiek, maar kan ook schadelijk zijn voor een instrument, dat toch al heel kwetsbaar opgesteld staat in deze muziekwereld.

Deel u uw kennis en maak daarmee het harmonium sterker in deze tijd en wees welkom in de enthousiaste vriendenkring rond het harmonium.

Wanneer u dan een harmonium voor een bespeling wilt gaan huren, dan kunt u dat ‘professioneel’ gaan vervoeren zoals Mustel adviseerde bij zijn kunstharmonium volgens het bijgevoegde plaatje, maar de beste tip is het harmonium te huren onder advies van een vakman als Louis Huivenaar, die tevens voor de juiste plaatsing kan zorgen van een instrument, dat in perfecte staat is.

Als alternatief kan men contact opnemen met de HVN.

 

 

 

Geraadpleegde literatuur

·        ‘Das Harmonium in Deutschland’ – Christian Ahrens / Gregor Klinke (1996 Bochinsky, ISBN 3-923639-05-8)

·        ‘The Harmonium, the History of the Reed Organ and his Makers’ – Arthur W.J.G. Ord-Hume (Vestal, ISBN 0-911572-57-0)

·        ‘The American Reed Organ and the Harmonium’ – Robert F. Gellermann (1996 Vestal, ISBN 1-879511-07-X)

·        ‘Gellermann’s International Reed Organ Atlas’ – Robert F. Gellermann (1998 Vestal ISBN 1-879511-34-7)

·        ‘Studien zur Geschichte der Musik für Harmonium’- Gero Ch. Vehlow (1998 Bosse ISBN 3-7649-2635-X)

·        ‘The Reed Organ: It’s Design and Construction’ – H.F. Milne (1930 reprint Braintree ISBN 0-913746-02-9)

·        ‘Die Kunst des Registrierens’ op.91 – Sigfrid Karg-Elert (1911 Carl Simon Musikverlag C.S. 3323)

·        5 brochures over diverse zaken rond zowel het drukwind- als het zuigwindharmonium, t.w. onderhoud, reparatie, restauratie, constructie, gebruik van percussion, grand jeu en expression, traptechniek en expression, registratie en traptechniek, toon- en klankvorming, stemmen en intoneren, en het verhelpen van problemen – diverse auteurs: Louis Huivenaar, Klaas Trapman, Dick Sanderman, Ing. A. Visser (uitgave Harmonium Vereniging Nederland).

 

 

CheckStat