Yim Nie Hin DE
GLIMLACH EN DE STEEN
Een kleine docuroman over Rolduc.
1963
– 1969
De kleine republiek een
kleine eeuw na Lodewijk van Deyssel.
↓
Het
was mijn moeizame hobby om glimlachjes
na te jagen in zelfs de meest stenen gezichten.
In deze korte roman zijn cursief citaten
opgenomen uit de door Rolduc gepubliceerde jaarboeken van de betreffende jaren.
De kronieken werden toen verzorgd door Drs. J.A.C. Lenders (schooljaren 1963 –1965 en 1967-1969) en door Drs. L.W. Wijnen (schooljaren 1965-1967).
De roman zelf is geen ‘sleutelroman’: de
personages in de roman zijn collages van allerlei fictieve elementen en reële
tijdsaspecten, weergegeven vanuit de beleving van de verzonnen hoofdpersoon Yim.
De impressionistische stijl, waarin het boek
regelmatig is geschreven, is een poging tot hommage aan Lodewijk van Deyssel.
DEEL I Welkom op Klein-Rolduc
1963
Dinsdag
3 september
Met
een trillerig rukje trek ik de linnenwitte gordijnen van de saai beigebruine chambrette dicht. Het
is alsof ik hier in de geur van belegen kruimelboenwas een dun potloodstreepje
zet onder mijn twaalf kinderjaren.
Buiten
de gordijnen hoor ik twee jongens fluisteren over de vreemde naam op het
plaatje tegen de bovenrand van mijn chambrette. Ook hier zal ik wel weer een bijnaam krijgen.
Jim de Hen hebben ze me wel eens genoemd. Of de laatste tijd Kip.
Het
raakt me niet. Ik ben verdoofd na het afscheid van Pap en Mam.
Ik ben
op volkomen vreemd terrein, hier op Rolduc – een onzeker planeetje
vreemd
vibrerend in een onbekend deel van Gods Melkweg.
Het
enige gevoel dat echt wat naar boven kan
komen, uit zich in een lichte misselijkheid.
Ik ben
hier uit vrije wil.
Mam
zal wel de hele nacht wakker liggen, omdat ze me in zo’n vreemd nest heeft
achtergelaten. Pap ziet het al helemaal niet zitten dat ik hier in het Klein
Seminarie van Limburg mijn tenten ga opslaan. Hij is op religieus gebied een
vrije vogel, een godsdienstanarchist, zoals hij het zelf zegt. Hij mag van
zichzelf gerust iedere dag iets anders geloven.
Mam is
streng katholiek opgevoed. Ze heeft van de kerk een geweten van een millimeter
geërfd. Zij kan zich mijn gang naar deze voormalige abdij best wel voorstellen,
waar in een ver verleden de monniken begonnen met de mijnbouw van Limburg.
Ze
hebben hier op Rolduc eerst wat moeilijk gedaan over mijn aanmelding vanwege
Paps niet katholiek zijn, maar de pastoor en het hoofd van de lagere school deden een goed woordje voor me. Ik was
tenslotte een toegewijde misdienaar, een redelijk vlijtig jongmens en meer van
dat soort redenen. En ik slaagde vervolgens voor het toelatingsexamen.
(Later,
als ik wat meer in de geestelijke vrijheidssporen van Pap en van opa Bidaga ben getreden, heb ik me afgevraagd waarom ik zo
vanzelfsprekend naar deze kostschool wilde. Want ik wilde het uiteindelijk
zelf. Volgde ik het pad van mijn lot? Was het mijn mystieke behoefte die wel
wat voeding kon vinden op Rolduc? Of was het een vlucht uit de benauwende
beslotenheid van het gezin naar de romantische draperieën van het priesterdom?
Misschien was het simpelweg het inzicht dat dit de enige manier was om het
gymnasium te halen.
Ook
weet ik inmiddels zeker uit mijn leven, dat ik het liefs daar vertoef, waar
Gods heiligheid zuiver en onbevangen mag geuren in de vrije ruimte van alle
zielen).
Traag
kleed ik me uit. Ik snuif even aan de nieuwe kleren, die ik op het voeteneinde
van het bed klaar leg voor morgen. Het licht gaat al uit. Ik heb nog niet eens
mijn tanden gepoetst of me gewassen aan een van de wastafels aan het einde van
de lange rijen chambrettes in deze slaapzaal. In de
verte hoor ik de fluit van een Duitse stoomtrein als een soort vriend voor de
nacht, en daarna dringt zelfs het sissen en denderen van de trein door tot op
de slaapzaal. Ergens verderop is gesmoord snikken.
Woensdag
4 september
IJl
klinkt de schal van de morgenbel door mijn dunne slaap heen. Al gauw realiseer
ik mij waar ik ben, en ik sta op, omgeven door schubben van huiver.
Mijn
instinct zegt me dat je hier inderdaad iets van een reptiel moet hebben. Ik
schiet in mijn broek en snel loop ik naar een van de wastafels. Het is er al
een drukte van belang, zodat ik moet wachten tot er een plaatsje vrij is.
Ik sta
hier een beetje als een breekbaar albasten kannetje tussen al die bleke
gezichtjes.
In
twee lange rijen gaan we zwijgend naar beneden over de trappen van
Klein-Rolduc waar
een geur hangt van oud eten en verschraalde meubelwas.
Dit
deel van het complex is de behuizing van de voorbereidende klas en 1 gymnasium.
Ik zit in 1 gym.
Klein-Rolduc is
als een vijvertje met onwetende kikkervisjes
bij een grote-mensencomplex.
Er
heerst hier een veel strengere orde dan in de rest van Rolduc.
Dat
hebben ze me al verteld. Ik hoed me er dan ook voor om iets te zeggen.
Van
ouderejaars heb ik begrepen dat praten tussen negen uur ’s avonds en het
ontbijt om half negen een draai om je oren kan betekenen of nog erger,
bijvoorbeeld strafregels.
De
twee rijen staan stil aan beide kanten van de gammele gang die bij de kerkdeur
uitkomt. Waarschijnlijk is de mijnbouw er verantwoordelijk voor dat de
nicotinebruinige gang niet veel echt rechte hoeken kent.
Een
schimmelige geur vlak bij de kerk maakt me helemaal wattig in mijn hoofd.
Het is
net of ik mezelf ga begraven in een krocht waar elk speels licht meteen
uitdooft. In de kerk zelf is het zo nodig nog bedompter.
Hier lukt het zelfs de kruimelboenwas niet de overhand te krijgen. Zou Gods
wierook hier wel een eerlijke kans krijgen? Met de lippen ferm op elkaar zoek
ik maar een plaats op.
De
president van het instituut gaat in de mis voor. Hij vraagt omslachtig om Gods
zegen over het nieuwe schooljaar. Ik heb ruim de gelegenheid hem aan een studie
te onderwerpen. Met zijn neus knijpt hij bars de woorden aan het einde van de
zin af. Zijn oud kaal en hoog vierkantig hoofd met een weinig donzig wit pluis
rondom lijkt hem op grote afstand van ons te plaatsen.
Echter
zijn ogen onder de half geloken oogleden blikken als een onzekere aanhankelijke
hond. Voor deze man hoef ik niet bang te zijn. Hondenmeppers misschien wel. Met
een glimlach is deze man te ontwapenen. Traag gaat de dienst door. Mijn maag
knort al behoorlijk, dwars tegen het misselijkheidgevoel in.
Na de
mis worden we opgewacht door de prefect van Klein-Rolduc,
de heer Zeddar. Het is een hele teleurstelling want ik wil wel eens eten. Maar
ook deze dag is het ontbijt pas om half negen. Daarna zullen de nonnen ons
demonstreren hoe we ons bed op moeten maken. De prefect geeft ons een hele
litanie van regels en uitleg. We zullen vaste plaatsen krijgen in de kerk, de
eetzalen, en de studiezaal. Het is tot nader orde absoluut niet toegestaan Klein-Rolduc te verlaten.
Bijna
alle leraren en andere ‘officials’ zijn priester en wonen op Rolduc. De
speelplaats wordt hier cour genoemd, zoals er hier veel Franse termen zijn.
Slaapzaal
is vanaf heden dortoir, een broodje met melk om vier
uur noemen ze goûter, en ga zo maar door.
Mijn
buurman, Paul van de Noort, fluistert achter zijn
hand dat de bijnaam van Zeddar ‘Schaap’ is. Hij kijkt inderdaad een beetje
alsof hij hier speciaal benoemd is omdat
hij van die kleine keuteltjes poept. Ik knipoog naar Paul, en fluister dat ik Yim heet, maar dat ik thuis ook wel Kip werd genoemd.
Schaap heeft niets in de gaten. “Ik zag boven je chambrette
dat je Nie Hin heet. Dus je bent eigenlijk een
Mihoen”. Je kunt aan zijn gezicht zien dat hij naast me is gaan zitten, om het
fijne van mij te weten te komen.
Schaap
zit nog midden in zijn voorlichting.
Leesboeken
moeten eerst gekeurd worden. We worden geacht vriendengroepen te vormen. Zo’n
groep wordt dan compagnie genoemd.
Aan
onze ontbijttafel waar ik met allemaal nieuwelingen zit, is het onwerkelijk
stil. Iedereen trekt zijn gebeukte ziel wat recht. De vaste plaatsen in de
ontbijtzaal van Klein-Rolduc worden morgenvroeg pas
bekend gemaakt.
De
ouderejaars, die vorig jaar in de voorbereidende klas zaten, hebben van de
gelegenheid gebruik gemaakt, verderop bij elkaar te klitten. Ze hebben extra
broodbeleg van thuis meegebracht, dat ze in de laatjes onder het tafelblad
doen.
Wij
nieuwelingen kijken er wat beteuterd naar. Wij hebben niets extra’s bij ons.
Ons rantsoen bestaat uit een plakje hartig en een beetje jam. Toch zet ik
gretig mijn kaken in het stijve brood. Ik barst van de honger. Een buurman
merkt halfverlegen op dat hij gehoord heeft dat ze de thee op Rolduc nonnenpis
noemen.
De
boterham kruipt bijna weer omhoog.
’s
Middags zit ik al vanzelf in de compagnie van de kneusjes, want groepjes
voetbalfanatici en groepjes ouderejaars hebben elkaar eerder gevonden. De
verhoudingen zijn helder. De ouderejaars zijn hier aardig de baas. Ik laat het
gelaten over me heen komen.
De
cour van Klein-Rolduc, waar deze apenrangorde zo
pardoes is vastgesteld, is van een eindeloze herfstige triestheid. Overal
rondom dikke muren met daar boven op glasscherven aangebracht, bomen die je
bedroefd aankijken, ingemetseld in een soortement donkere asfaltbedekking.
Centraal daarop is een voetbalveldje uitgetekend, met twee schamele doelen,
waartussen de voetbal steeds als een heilig voorwerp heen en weer beweegt. Wie
weinig zin heeft in deze eredienst, velt daarmee de eerste dag al een soort
vonnis over zichzelf. Dat kun je aan
alle materie hier merken. Je bent de eerste jaren in een lagere klasse
ingedeeld.
Donderdag
5 september
“Kareltje zat in de trein van Sittard naar Heerlen.
Tegenover hem zaten twee meisjes, en naast hem nog een meisje”.
Zo
ongeveer begint de eerste preek die ik van Gwijde
hoor in de kerk. Met smakkende, speeksel prakkende geluiden voor in de mond,
zet hij zijn zinnen aan. De lippen ploffen steeds op elkaar en zijn ogen kijken
kwispelstaartend naar een punt in de ruimte vanwaar God met grote zekerheid
naar hem neer kijkt.
“De
meisjes werkten bij V & D, kon hij uit het gesprek opmaken. Ze spraken over
de cheffin die een kreng moest zijn. Je mocht nooit eens een minuut te laat
komen. Als een klant een halve seconde moest wachten omdat je de zin tegen je
collegaatje wilde afmaken, stond ze al op hoge stelten naast je. Zo volgden er
meer voorbeelden die de cheffin steeds duivelser voorstelden. Een van de
meisjes had zich afzijdig gehouden van het geroddel. Op het laatst nam ze het
woord en kwam ze voor de cheffin op. De andere twee keken haar eerst verbaasd,
dan hooghartig aan… Mijn beste vrienden, wij kunnen dat ene meisje wel goed
volgen. Want lezen wij niet bij Mattheus 7,3: “Wat
ziet gij den splinter in ’t oog van uw broeder …’”
Bij de
bijbelse toepassing zie ik opeens dat Gwijde een zelfde doublébril draagt als ikzelf. Ik begin te
kleuren. Gelukkig dat opa Bidaga niet naast me zit.
Hij zou me Wijwater junior of zoiets
dopen. Opa zou de voor hem al te zoetsappige praatjes met bijbels
sausje van Gwijde zeker niet waarderen. Ik zal hem er
maar niet over schrijven. Hij is werktuigbouwkundige op een oceaanschip
geweest. Hij heeft na zijn twintigste weinig tempels en kerken bezocht. In
kroegen is hij meer thuis. Toch groet hij voor vertrek steevast knielend met de
handgroet het Boeddhabeeld in zijn huistempeltje. En ook brandt hij er wierook.
Met bloemen gaat hij altijd zeer zorgvuldig om.
Van
Paul van de Noort hoor ik dat de preken van Gwijde altijd zulke verhaaltjes over Kareltje
of Josje of Elsje of zo bevatten. Ze zijn nog
gezellig vergeleken met de preken van de anderen, die vaak zuurdroog zijn als
stevig Duits brood. Ik glimlach maar eens naar hem. Ik vraag me af of de hogere
klassen er ook zo over denken..
(Nog
meer verwonderd ben ik als ik vele jaren later, als Gwijde
- in de functie van bisschop en met een duurdere doublébril op - een
oud-klasgenoot van mij tot priester wijdt. Zijn preek daarbij is van hetzelfde
formaat als op Rolduc, terwijl daar toch
serieuze volwassenen en theologisch geschoolden aan de eucharistie aanzitten.
Ik moest toen terugdenken aan de vergelijking van Huib Tannen,
die Gwijdes preken aangelengde wijwaterlimonade
noemde.)
Zaterdag
7 september
Zaterdagmiddag
is vrij. Dat wil zeggen dat we met geheel Klein-Rolduc
gaan wandelen. We lopen twee aan twee in een lange rij richting Duitse grens.
Die is vlakbij. De surveillanten zijn kennelijk bij de douaniers bekend, want
we mogen zo door.
Het is
de eerste keer dat ik in Duitsland kom. Het is net of ik iets verbodens doe.
Pap
zat in de oorlog anderhalf jaar ondergedoken ergens in de bossen van Noord-Limburg. Hij is geboren in 1923 en dat jaar werd het
eerst opgeroepen voor de Arbeitseinsatz. Pap viel
toch al op met zijn donker uiterlijk, zodat hij regelmatig zijn Ausweis moest laten zien. Hij verdween dus meteen van het
toneel. Toen hij aan het einde van de oorlog uit de bossen te voorschijn kwam,
kreeg hij toch nog een Duitse granaatscherf in z’n been. Daardoor loopt hij nog
steeds een beetje moeilijk. Opa Bidaga was indertijd
tijdens de capitulatie van Nederland
juist op zee. In Londen monsterde hij aan bij een vrachtschip. Was hij
naar Nederland teruggekeerd , dan zou hij al gauw opgeroepen zijn, en in dienst
van de Duitsers en hun oorlog ingezet worden. En mijn grootvader is een
pacifist. Hij zal nog geen mug doodmaken. Het enige waar hij misschien voor zou
strijden is de koninklijke familie van zijn
geboorteland Malet. Daar hangt ook een portret van in
zijn kamer. Hij heeft het de Duitsers nooit vergeven dat hij zijn gezin meer
dan 4 jaar niet heeft gezien. En dat oma Anna zo hard moest werken om het gezin
in leven te houden.
In Herzogenrath passeren we de spoorrails. “Hier gebruiken ze
nog stoomtreinen“, zegt Sjef Ogterop naast me. Ik
herinner me het fluiten van de trein ’s avonds.
“Als
je hier een stuiver op legt, is die zo plat als een dubbeltje, wanneer er een
trein over gegaan is“. “Een kwartje is ook goed“, zegt Paul van de Noort die achter ons loopt. We grinniken, want Kwartje is
de bijnaam van Dibbels, de onderprefect van Klein-Rolduc, die lachend de vreselijkste straffen kan
uitdelen, zoals 100 keer eenzelfde jou speciaal belerende bladzijde
overschrijven. Kwartje loopt zo’n 15 meter voor ons.
De
middag buiten de Rolducse poorten eindigt met een
verkennerachtig spel ergens in een bos. Daarna keren we terug uit het verboden
Duitse land.
Maandag
9 september
Een
brief van Mam. De brief is als een vervreemd voorwerp hier in huis.
Baarlo, 7 september ’63.
Lieve Yim,
Het doet ons plezier te horen dat je al goed gewend bent.
Gisteren hebben we je brief gekregen. Zijn jullie vandaag wezen wandelen? Wanne
was gisteren jarig en heeft een winkeltje gekregen, waar ze erg blij mee was.
Zuster Martha is nog op visite geweest. Heb je Piet Gielen nog gezien? Het pakje wat ik je met de kermis stuur,
moet je maar niet voor ’t einde van de week of begin volgende week verwachten.
Ik moet natuurlijk rekening houden met wanneer de bakker de vlaai brengt. Als
ze vrijdagmiddag komt, is het net te laat voor zondag, want dan zit het twee
dagen ingepakt eer je ze krijgt, en dan zal ze niet fijn meer zijn.
We zijn heel laat thuis gekomen, toen we je gebracht hebben, om kwart voor twaalf. We
zijn nog een uurtje bij Dora in Heerlerheide
geweest. Als de noten goed zijn, zal ik er een paar voor je bewaren hoor! Heb je al een vriend
gevonden?
Je moet maar goed leren, bidden en goed eten hoor, Yim. We gaan nu even wandelen, dan gaat meteen de brief op
de post. Yim, het beste en de groeten van Papa en allemaal,
en een stevige zoen
van Mama.
Heb je de kaart ook gekregen?
Het
middageten is bruin. De muren van de eetzaal zijn bruin. De tanden van Schaap
zijn bruin van het roken. De kleren van iedereen zijn donker en grauw.
De
nonnen hebben bruine habijten aan met witte schorten. Opa Bidaga
heeft nooit iets bruins aan. Meestal iets lichts.
De
kapucijners zijn net bruine kiezelsteentjes in vettige motorolie. De repen lang
doorbakken spek druipen van het vet, dat ook als jus moet dienen. Mijn maag
protesteert. Mijn innerlijk kermt om het gebrek aan kleur hier.
Iedereen
kauwt langzaam. Het heeft geen zin om snel te eten. Je moet toch wachten tot
het tijd is, dat de president opstaat en het dankgebed uitspreekt.
Zeddar
vertelt een grapje. “Er marcheren allemaal soldaten door de straat van mevrouw
Jansen. Haar zoon loopt er ook bij. Zegt ze trots tegen de buren: ‘Iedereen
loopt uit de maat behalve mijn Jan, zie je dat? “ Zeddar buldert van het lachen. We lachen een
beetje mee. De kapucijners in mijn maag lopen allemaal uit de maat.
Dinsdag
10 september
Gebogen
in zijn Karl May boekje zit hij stoom af te blazen in
de aanloopcorridor naar de cour. Ger Jeuris, beter bekend als Vlaamse gaai
vanwege z’n met cream achterovergekamde haren en zijn
wat scherpe neus. Met aandoenlijke vissenogen kijkt hij me aan. Hij lispelt en
in het water van zijn stem klinken muziektonen die een gepijnigd lied vormen.
Kwartje heeft hem gekapitteld over het feit dat hij zich altijd afzondert met
een boek. (Meestal Karl May dus). Hij zit bovendien
nog niet in een compagnie. Dat kan Ger eigenlijk niets schelen. Hij zit hier al
voor het tweede jaar, en hij is al heel wat getreiterd om z’n heimwee. En als
zijn gezette zussen op bezoek waren geweest, moest hij het helemaal ontgelden.
Ik vind hem aardig, ook al kan hij behoorlijk agressief worden, dat is me al
duidelijk. Maar mensen die lispelen, hebben altijd iets aantrekkelijks. Ik zal
aan mijn compagnie vragen, of hij er nog bij kan. Dat zal wel niet zo
gemakkelijk gaan, want ook kneusjes hebben zo hun eer. Ger sjouwt me de cour
over en wijst me op een plant die ik nooit eerder gezien heb. Het is eigenlijk
onkruid met witte bloempjes. Er zitten grappige zaadhuisjes aan. Je hoeft er
maar even aan te tippen of ze springen open. We lopen de planten af en laten zo
veel mogelijk hulzen springen.
Na de
verplichte studie in de overdadig naar boenwas ruikende oude lessenaarbanken
maakt Ger me wegwijs in de knutselklas. Hij leert me een raffiamandje met
kralenversiering maken. Onderwijl vertelt hij me over de plantenvereniging,
kort ‘De Serre’ genaamd. Als je daar lid van bent, hoef je op woensdagmiddag of
zaterdagmiddag niet te wandelen. Je kunt dan lekker met de planten bezig zijn,
en je zit op Groot-Rolduc. Ieder clublid krijgt een
paar plantensoorten aangewezen, die hij dagelijks moet verzorgen. Je houdt
samen de plantsoenen bij en op peil. De Serre regelt de bloemenversiering in de
kerk, de recreatiezalen en dergelijke. Het lijkt me wel wat. In ieder geval
prettiger dan in het gelid wandelen. Als het maar niet te veel contributie
kost, want erg veel zakgeld heb ik niet.
Morgen
word ik lid van die club. Dat besluit ik.
Woensdag
11 september
“Laudo, laudas, laudat …..“, de stem van Ptolemaeus werkt zich als een
kolossale graafmachine door de lucht, en stort stapels Latijn over ons heen.
Het is al een week geleden dat ik me vlak voor het slapen ben gaan realiseren
dat het leven er is om Latijnse woorden op Rolduc te leren. .
Latijnse
woorden zijn er om te leren en nog eens te leren. Nog net voor het donker werd
op de slaapzaal, kende ik de 12 Latijnse woorden van de a-stam. Van nauta tot en met rosa.
We
moeten allemaal woordenslaven van Ptolemaeus worden, want we zijn volgens hem
de intelligentsia van de toekomst.
Ptolemaeus
is de bijnaam van de heer Schalen, die Latijn en geschiedenis geeft.
Hij is
ook priesterleraar, net als de meeste. Hij heeft een gedrongen postuur,en
een hoofd als een buldog, maar dan met
een onstuimige blik. Zijn vervaarlijke handen zijn bijna net zo lang als zijn
beentjes en ze zwaaien voortdurend aan zijn armen in ’t rond. Hij is
voetballiefhebber en heeft de klas opgedeeld in 3 rijen: de eredivisie, de
eerste en de tweede divisie. Dank zij mijn ijver en eerste goede resultaten zit
ik momenteel in de eredivisie. Het is niets om trots op te zijn, want je
medeleerlingen uit de andere rijen kijken je er alleen maar op aan. Zeker als
je ook nog geen voetballer bent. Echter, alleen het idee dat ik mijn ouders
geld kost door hier op deze school te zitten, doet me zeer ijverig zijn.
Ptolemaeus
wil graag populair zijn en in de wandelgangen worden we regelmatig door hem
aangesproken.
Ik
knik dan vriendelijk lachend naar hem, want wie is niet bevreesd voor die grote
handen, en verder is een beetje aandacht hier ook niet weg.
Morgen
moet ik net als andere klasgenoten proefzingen bij
hem. Van Ger Jeuris heb ik gehoord dat wie zingen kan, ook moet zingen van
Ptolemaeus, in het kerkkoor, het feestkoor en noem maar op. Onwillige talenten
haalt Ptolemaeus gewoon op van de cour voor de repetities. En na een paar
klappen van zijn handpanelen wil je wel piepen. Ik hou van zingen, dus mij zal
hij niet naar binnen hoeven te slaan. Het is wel frappant dat meestal als
eerste het Slavenkoor van Verdi wordt ingestudeerd.
Toch een raar idee dat ik hier vermoedelijk moet zingen, terwijl thuis Mam me
altijd vraagt op te houden met ‘galderen’ als ik weer eens wat te veel noten kraak.
(Uiteindelijk
zal ik in het koor komen. Later ben ik blij dat me dit overkomen is.
Want
hier leg ik de eerste steen voor een muzikaal gevoelsbouwwerk voor de meer
verfijnde trillingen van God in allerlei gedaanten.
Al zal
ik nog jaren boven bepaalde muziek visioenen zien van het zwaar ademend gezicht
van Ptolemaeus)
Later
’s middags stap ik onder de vleugels van Ger Jeuris naar de Serre. Ze hebben
nog geen plantsoenen of planten voor mij om te verzorgen, en daarom gaan Ger en
ik bij inwonende leraren langs, die allemaal een woon- en slaapkamer hebben, om
te kijken of ze nog nieuwe planten nodig hebben.
Het is
een fraaie belevenis. Ik wist niet dat de keuze van planten zo veel kan
verraden over een mens.
We
staan voor de deur van Gwijde, en na een smakkend
‘binnen’ stappen we de kamer in, waar we eerst niets kunnen onderscheiden
vanwege een dikke mist uit pijptabak. Gwijde roept
ons vanachter de wolken naderbij, en verzoekt ons te zeggen wat we komen doen.
Als we uitleg geven, wijst hij met een bijbels gebaar
in de richting van de ramen waar kolossale potten overvol van sanseveria’s
staan, ook wel vrouwentongen genoemd. Misschien moeten ze hem wel herinneren
aan de bekoringen van Antonius. In België zijn deze planten zeer populair, en
bij de wreedste verwaarlozing zijn ze nog niet uit te roeien, zegt Mam altijd.
Ze
zijn in ieder geval walmbestendig. Gwijde geeft ons
met zijn gebaar duidelijk te kennen dat hij genoeg heeft aan deze planten. Als
we teruglopen naar de deur zie ik dat hij een enorme boekenkast heeft met veel
boeken. De meeste boeken zijn gekaft met een soort ascetisch grof papier, en ze
zijn extra bruinig, vermoedelijk vanwege de rookaanslag. Er staan maar weinig
vrolijk gekleurde boeken in de kast. Het geheel is net een stuk Transjordaanse woestijn zoals ik wel eens op een foto heb
gezien. Het lijkt hier wel een versteend vroegtijdig brugklashol voor een
woestijnvader in opleiding. Het meubilair is zwartdonker en spiegelt in de rook
alleen jezelf.
Grinnikend
gaan we naar de volgende leraar.
“Weet
je dat Gwijde bij de zedenpolitie is? “, fluistert
Ger.
“Hoe
zo? Watte?“
“Als
leerlingen zich onkuis gedragen, moet Gwijde met nog
twee leraren bekijken of ze de Rolducse laan worden
uitgestuurd, zeggen ze. Meestal gebeurt
dat ook. Een paar jaar geleden zijn er een heleboel weggestuurd, heb ik
gehoord“.
Ik kan
me er niet echt veel bij voorstellen, alleen dat er kennelijk nog veel meer
regels zijn waar je je aan moet houden.
Uit jaarboek Rolduc. Zondag 15 september
‘…Des avonds
draait de al enige tijd op de tweede zondag van het nieuwe schooljaar
gebruikelijke film; aan MENEER PASTOOR ZET EEN KRAAK beleven we genoeg plezier
om al te lastige gedachten aan thuis van ons af te zetten….‘
Zondag
22 september
Met
Pap zit ik bij een van de vijvers van het Rolducterrein.
Dit is het enige plekje waar hij hier een beetje thuishoort. Ik laat niet
merken dat ik het moeilijk vind me op Rolduc te handhaven met zijn eigenaardige
mensen en gewoontes, met het gevecht om het bestaan. Ik voel me achter glas,
als ik met Pap praat. De enige zwakke kant die ik wil onthullen, is dat ik soms
bijna moet spuwen van het eten. Zoals toen we laatst de zogenaamde ‘wijnsoep’
kregen. Dat is een weeïge warme vruchtensoep met veel aalbessen en rijst erin.
Al bij de geur moest ik kokhalzen. Toen ik aan de leraar van onze tafel vroeg
of ik slechts een halve soeplepel mocht om te proeven, kreeg ik prompt
anderhalve lepel. Eerst een halve lepel. Toen een lepel extra. Pap lacht eens
wat zenuwachtig, en begint een verhaal over een logeerpartij van hem vroeger op
een boerderij, waar hij voor het eerst een bord warme gortenpap met appelstroop
erin moest eten.
“Tja
mensen brouwen de vreemdste dingen“. Ik vind het lief dat hij dit verhaal
vertelt, en graag zou ik straks met hem mee naar huis gaan. Maar in mijn
sterren staat nu eenmaal geschreven dat ik hier op Rolduc zal zijn voor lange
tijd.
“Afgelopen
week is er een leerling van Klein-Rolduc weggelopen,
Pap.“
“Vind
ik niet gek“, zegt hij glimlachend.
Maandag
23 september
Als ik
na de ochtendmis de 2 kleppen van mijn studielessenaar opensla, ligt daar mijn
themaschrift van Latijn open op mij te wachten. Ptolemaeus heeft de laatste
thema dus nagekeken. Eronder is in 4 hoeken het cijfer 1 geschreven. In het
midden staat met rood: “Dit mag nooit, nooit meer voorkomen“.
Ik
sidder even over mijn lijf. Ik heb het afscheid van Pap gisteren nog maar amper
verwerkt, en nu ga ik vandaag waarschijnlijk naar een lagere divisie in de
klas.
Waarschijnlijk
de tweede, denk ik vervolgens gelaten.
Ik
glimlach bedeesd naar Ptolemaeus als ik de klas binnenstap. Hij wijst zonder
iets te zeggen naar de rij van de tweede divisie. Als een slaapwandelaar zoek
ik mijn nieuwe plaats op. Job Benders wordt met veel
honneurs door Ptolemaeus naar mijn oude plaats in de eredivisie begeleid.
Uit het jaarboek. Dinsdag 24 september
‘Op advies van
Mhr. Stassen werd verleden
jaar, met regeringssubsidie, een aantal originele kunstwerken aangekocht. Lange
tijd hebben zij gestaan en gehangen op de docentenkamer.
Vandaag wordt een definitieve plaats voor ze ingeruimd. De
schilderijen gaan de sacramenten vervangen op de bovengang langs de
klaslokalen. Zo krijgen zij de bestemming, die het Departement met dit
initiatief voor ogen moet hebben gestaan: het is mede de taak van de school,
goede smaak en kunstzin bij te brengen aan de jeugd, die aan haar zorgen is
toevertrouwd.‘
Maandag
30 september
Ger
Jeuris is ziedend. Hij jankt een heel spectrum bij elkaar. Hij moet van Kwartje
een flink stuk overschrijven.
“Indien
een leraar mij van advies dient, zal ik dat geduldig aanhoren, en niet briesend
tegen hem tekeer gaan. Ik zal zijn advies wegen en volgen. Ik zal mij meer
onder mijn medeleerlingen begeven en me niet voortdurend met een boekje in een
hoekje terugtrekken. Ook tijdens de studie zal ik me eerst aan mijn plichten
wijden, en dan eventueel nog wat lezen. Ik zal proberen mijn ouders niet steeds
lastig te vallen met mijn heimwee, maar sterk en standvastig de dagen
doorbrengen in vertrouwen op God die mij begeleidt.
Moge
Christus genadig op mij neerzien“.
Ik
bied Ger aan een gedeelte te schrijven. Dat wijst hij nasnikkend af. Als
Kwartje het merkt, mag je zo’n stuk nog eens 200 keer schrijven. Het lijkt me
trouwens ook wel moeilijk Gers hanenpoten te imiteren. Hij vertelt me dat vorig jaar
bij wangedrag nog zogenaamde ‘noten’ werden gegeven. Dat waren officiële geschreven opmerkingen over je gedrag. En dan
op zaterdag na het diner las de president in het openbaar die noten met
bijbehorende straffen voor. Niet lang geleden gebeurde dat zelfs nog in het
Frans. Je stond behoorlijk voor piem. Ik stel Ger
voor dat ik zijn thema Latijn en Frans maak. Dan heeft hij tijd om te pennen.
Dit is ook niet zonder risico omdat tijdens de studie wel eens wordt
gecontroleerd met welke vakken je bezig bent. In de eerste avondstudie mag je
alleen maar hoofdvakken doen.
Ik ga
eerst een brief aan Mam schrijven, die me al iedere week geschreven heeft. Mijn
zusje Rasent doet het goed in de eerste klas van de
lagere school. Ze heeft zelfs een klein zinnetje onder Mams laatste brief
geschreven: “Dit schrijf ik aan Yim“.
Dinsdag
8 oktober
Bij
het diner horen we dat we vanmiddag congé krijgen. Ik weet niet wat dat is,
maar Sjef Ogterop legt me uit dat het ‘vrij’
betekent. Ik vermoedde al zo iets vanwege het gejuich dat opsteeg bij de
mededeling. De reden is dat Gwijde in Duitsland is
gepromoveerd tot doctor in de geschiedenis. Dat had ik niet achter deze asceet
gezocht, maar goed, een middag vrij is niet weg. We zouden nog 2 uur Frans van Moortens hebben, die na 4 weken al moeite heeft ons in toom
te houden. Bij hem liggen de divisies door elkaar. We missen dus niet zo veel,
en al was het zo.
(Later
lees ik in een jaarboek dat een leraar Gijsen behalve
een studie over Paredis ook een uitgebreide studie
heeft gemaakt van Heyendal, een abt van Rolduc die
omstreeks 1700 leefde. Het was een abt die eigenzinnig in het spoor van
voorgangers een strengere koers op Rolduc inzette. Het was in die tijd n.l. vaak een wereldse
boel op Rolduc. De monniken stonden ’s morgens op als ze maar wilden, en er
waren gezellige braspartijen waar dames niet ontbraken. Opa Bidaga zou zou er zeker om lachen. De monniken leefden overdadig en
verlieten naar eigen believen de abdij om soms voor enkele dagen weg te
blijven. Kortom ze leefden ook voor het genoegen en dat kon God niet bedoeld
hebben. Dus zorgde Heyendal met een granieten orde
dat de oudere monniken niet in hun verleden volhardden en aan versterving niets
meer te kort kwamen. Rolduc was in die tijd een religieus centrum van betekenis
in de Zuidelijke Nederlanden.)
Zaterdag
19 oktober
“Hé
Kip, het is een enorme keet op de andere
slaapzaal en Kwartje kan het niet aan“, vertelt Paul van de Noort
met pretogen als hij langs mijn chambrette komt. “Ze
luisteren niet naar hem“.
Ik ga
maar voort met het opmaken van mijn bed
volgens de richtlijnen van de lieve non, die het mij geleerd heeft.
’s
Middags vliegt Paul tegen me uit. Hij blaft als een terriër. Hij heeft van
Kwartje een flinke lap strafwerk gekregen, omdat hij rondverteld heeft dat die
vanmorgen niet opgewassen was tegen de keet op de slaapzaal.
“Dat
heb jij hem zeker verteld. Jij zit altijd tegen hem te slijmen“. Iedereen die
om me heen staat, bijt me met misprijzende blikken tot op mijn botten.
Tijdens
de avondstudie voel ik de ogen van Paul priemen in mijn rug. Ik voel me als
door een emmer bruine pies overgoten. Ik schuif het vocabulaireschrift heen en
weer over de lessenaar zonder een woord op te nemen. Toen Kwartje vanmorgen met
kleine driftige passen mijn chambrette passeerde, heb
ik onnozel uit mijn mond laten vallen:
“Was het een leuk feest op die andere slaapzaal, mijnheer?“
Ik was
in een joviale meelevende bui. Het berouwt me nu erg. Want later heeft hij op
listige wijze, alsof het om iets grappigs ging de naam van Paul van de Poort
ontfutseld. “Daarna heeft hij toegeslagen“, herhaal ik wel honderd maal in
mijzelf, en iedere keer gaan er verkrampte rillingen van afschuw en onmacht
door me heen. Ik kan mezelf wel voor de kop slaan.
(Later 30 jaar later op een reünie kom ik Paul van de Noort
nog eens tegen. De wortels van zijn blik liggen nog steeds voor een deel in
deze dag.)
Dan
neem ik een besluit. Ik verlaat de studiezaal, alsof ik wil gaan biechten, dus
dat valt niet op. Via een omweg bereik ik de kamer van Kwartje. Gelukkig is hij
er. Snikkend vertel ik hem dat ik het onsympathiek van hem vind hoe hij Paul
van de Noort heeft aangepakt. Hij lijkt er iets van
te begrijpen, want hij zegt: “Dat is wat Yim, je bent
anders het zonnetje in huis. Ik zal er iets aan doen“
Na nog
meer opbeurende woorden van hem ga ik opgelucht terug naar de studiezaal. Ik
durf weer in een spiegel te kijken.
’s
Avonds blijkt dat Paul een dubbele portie strafwerk heeft. Ik probeer hem uit
te leggen dat ik bij Kwartje ben geweest. De eerste tijd zal ik de smet van
verdacht zijn met me meedragen. Ik zal opa Bidaga
schrijven. Die weet altijd opbeurende woorden te schrijven.
(Vele
jaren later, als ik Kwartje als volwassene nog eens tegen kom, zal hij me
zijn excuses aanbieden voor z’n gedrag
op deze dag.)
Uit het jaarboek. Zondag 20 oktober
‘Wereldmissiedag. De
missievereniging vraagt dit jaar onze aandacht voor de dialoog met de
niet-christelijke wereld (…).
Het programma omvatte twee lezingen voor de groteren: De
Dialoog met de Islam, door Prof. Dr. J. Houben SJ, en De Dialoog met de Primitieve Godsdiensten, door
Pater Drs. F. v.Trigt SMA op zondagmiddag (…)
De kleineren moesten zich tevreden stellen met een
klankbeeld over de Missie, door Zuster Reinhilde, en
een avondvullend filmprogramma.(…)
‘Prof. Houben benaderde in zijn
inleiding het probleem vanuit de theologie van de Islam. Volgens de leer van
Mohammed kan geen islamiet iets doen om het eeuwige geluk te verwerven. Alles moet
hem door God geschonken worden. Dit brengt hem tot een houding van overgave aan
Allah, die hem niet alleen verhindert om iets te ondernemen voor zijn
zielenheil, maar die zelfs het verbeteren van maatschappelijke toestanden hier
op aarde afwijst als miskenning van Gods goedheid en wijsheid.
Hieruit moet de enorme achterlijkheid van de Islamlanden
verklaard worden. Deze theologie is onverenigbaar met de Christelijke
beginselen. Daarom is een dialoog met de Islam praktisch onmogelijk. We moeten
eerst proberen om door een daadwerkelijk voorbeeld de houding der Islamieten te
veranderen en waardering te kweken voor onze wederzijdse opvattingen. De
dialoog die dan ontstaat, zal er een zijn van daden, niet van woorden.’
En over de lezing van Drs. v. Trigt: ‘De inleider begon
zijn betoog met een uitvoerige beschrijving van een tocht, die hij als eerste
blanke had gemaakt naar de bronnen van de heilige rivier de Tano.
Aan de hand van de verschillende rituelen die hiermee gepaard gingen, toonde
hij ons de vele overeenkomsten tussen Christendom en natuurgodsdiensten. De
grote mogelijkheid voor de missionering ligt nu in de omvorming van de heidense
handelingen in daarmee analoge christelijke. Een missionaris moet niet
afschaffen, maar omvormen.’ (Aldus H.v. Rens, voorzitter
van de missievereniging en leerling van de 6e klas)(..)’
Donderdag
24 oktober
Een
kaart van opa Bidaga: “Een bloem die alleen in de
verlatenheid bloeit, is ook een bloem“. Dat is zijn korte reactie op de
toestand met Paul en Kwartje.
Ik
hang de kaart op in mijn chambrette naast de foto van
Paus Johannes XXIII
Donderdag
31 oktober
Eindelijk
na 8 weken mogen we een paar dagen naar huis. Er zijn speciale bussen geregeld
o.a. naar Noord-Limburg, waar ik heen moet. Ik zit
naast Ger Jeuris. Ik ben blij dat ik de kille koelcel van Rolduc even uit kan.
Het is of ik als de ziel van een mongooltje even uit mijn aardse gevangenis mag
om in Gods onmetelijkheid te gaan bijtanken; zo iets komt er bij me op. Ze
sturen het rapport op. Dat moet de pastoor van Baarlo
ook tekenen.
Vrijdag
22 november.
Als ik
uit de knutselklas de studiezaal binnen kom, zie ik het op het bord staan:
‘President Kennedy is neergeschoten’. Het is of het
sneeuwt in een glazen bol waar ik zelf in zit. Hoe kan dat nou? Een katholieke president
die het won van de protestant Nixon. Hij is dood Die Kennedy
die zo’n knappe vrouw en 2 lieve kinderen heeft. Hij trotseerde die Chroetsjov bij de Varkensbaai, toen zelfs de bovenmeester
van de lagere school in zijn piepzak zat over het voortbestaan van de aarde. Ik
herinner me nog de Katholieke Illustratie bij opa Van Baerle
waar zijn gezicht levensgroot op de voorkant stond, en Nixon op de achterkant.
Waar die als protestant ook thuis hoorde volgens opa. In de recreatiezaal wordt
over niets anders dan de moord gesproken. Verslagen begeven we ons later naar
de slaapzaal.
Uit het jaarboek. Vrijdag 22 november
‘Vanavond worden wij opgeschrikt door een verbijsterend
bericht. Om half acht Nederlandse tijd wordt een laffe aanslag gepleegd op het
leven van President John Fitzgerald Kennedy van de Verenigde Staten. Het gebeurt in de
rassendiscriminerende stad Dallas in Texas. Een half
uur later is de president aan de schotwonden bezweken. Het bericht slaat in als
een bom, bij ons en in de gehele wereld. In de handen van deze jonge,
sympathieke, uiterst kundige man voelden wij onze toekomst veilig. Hij was geen
koele staatsman, zoals velen voor wier persoonlijk lot wij ons niet
interesseren. Hij was een verre vriend met een hart dat klopte voor allen. De Heer
geve John Kennedy de eeuwige rust.
(En in het bijzonder ook aan Marilyn Monroe van wier lot wij toen niets wisten. Dat zijn hart
voor haar zo extra geklopt had bijvoorbeeld. Alsook Zijn hart.)
Zaterdag
23 november
Zijn
ogen zijn van een natuurlijke diepte en geven voortdurend een ijle witte
energievorm weg. Voor anderen is het meer een wolk van krijt om hem heen. Het
is de oude heer Vleugels, die onvermoeibaar borden volkalkt
met uitwerkingen van sommen. Soms moet hij wel 3 borden weer leegvegen omdat ergens in verstrooidheid een
stapje verkeerd is genomen. Dit tot immense wanhoop van de zwakke
wiskundebroeders, die zelfs heimwee krijgen naar Ptolemaeus als Vleugels in
stofjas de klas binnenkomt. Voor hen lijkt hij eerder de strenge Titiaanse doge Andrea Gritti die
hen de weerbarstige zee op stuurt.
Lang
geleden is Vleugels als priesterstudent ernstig ziek geweest. In het dorp werd
al van hem gezegd dat hij naar de schop rook, waarmee de mensen bedoelden dat
hij wel gauw dood zou gaan. Nu legt hij nog steeds met vuur stellingen uit
alsof het een pas ontdekte goddelijke levensvorm ergens in een sterrenstelsel
betreft.
Met
dezelfde overgave stapt de man in z’n saab om voor
het feestje van de Serre lekkere chips en nootjes en de limonade te gaan halen in
de stad. Chips is echt iets moderns, ik heb ze vorig jaar bij tante Teuntje
gehad. Heerlijk. Het feest is vanavond. Ger Jeuris en ik mogen mee om hem te
helpen. Een beetje raar voelen we ons wel, nu we midden in het schooljaar door
een heuse winkel lopen.
Vleugels
weet ongelooflijk veel van planten en bloemen. Hij weet bij elk blaadje wel een
Latijnse naam. Hij staat hierom in hoog aanzien bij de Serreleden.
Het
feest begint met enkele toneel - en muziekvoordrachten waarin planten de
hoofdrol spelen, een determineerquiz en een bloemschikwedstrijd. Ger en ik brengen ‘Het interview met de
cactus’. Het valt al snel in het water wanneer ik als interviewer een verkeerde
zinsnede gebruik: “Om op de cactus in het algemeen terug te vallen...“ Het
publiek roept nu telkens ‘au’ als het woord cactus valt. Bovendien wordt Ger
die ook als cactus lispelt, nogal eens nagedaan. Of ze bieden hem zogenaamd
limonade aan. Met rode oren en wangen
nemen we het joelend applaus in ontvangst.
Wie
ouder is dan 16 jaar, krijgt 1 flesje bier. De bierlucht staat me heftig tegen.
Die herinnert me aan een dronken bui van opa Bidaga
met Carnaval. Hij had zo veel op dat hij sentimenteel begon te snikken als een
dement vrouwtje van 96.
En hij
jammerde uitgebreid over zijn familie in Malet die
hij al zo lang niet meer had gezien. Pap en Mam hebben hem de trap op gesleept
naar zijn slaapkamer, want ze konden het niet meer aanhoren. Wanne en Rasent werden er wakker van, en Wanne begon natuurlijk
prompt mee te janken.
Zondag
1 december
Het
leven kruipt als een kaal onbesneeuwd winterlandschap
aan het Limburgse miljoenenspoorlijntje voorbij, hier mijn eerste trimester op
Rolduc. De dagen zijn vooral statisch ingedeeld als de letters in een
letterbak. Zo nu en dan valt er een ‘bloesemblaadje’ van de kale winterboom.
Dan is er bijvoorbeeld een voorstelling in de aula. Vandaag brengen de ‘kuzen’, die de filosofieopleiding volgen ter voorbereiding
op het Groot-Seminarie, ons een toneelstuk ter
gelegenheid van de jaarlijkse feestdag van Sint-Kathrien.
Ze spelen ‘Het onstuimige hart’ Het is
een ruw soldatenstuk gesitueerd in een legerbarak in Birma.
De
Schot Lacklen heeft nog maar kort te leven. Dat weet
hij zelf niet maar de soldaten weten het wel. Lacklen
is een etter van een kerel, maar ondanks dat probeert iedereen zo aardig
mogelijk tegen hem te doen om nog een laatste glimlach op zijn nurkse gelaat te
toveren. Kiwi , een Afrikaan, is het aandoenlijkste.
Het enige dat hij in de Engelse taal kan uitbrengen is het woord ‘bloesem’, dat
hij te pas en te onpas gebruikt. Wat zou ik graag zelf zo’n eenvoudige ziel
zijn, die al aan het woord bloesem genoeg heeft om zijn wezen uit te drukken,
mijmer ik, terwijl het toneelstuk verder gaat. Lacklen
raakt zo waar vertederd door de houding van zijn kornuiten. Totdat de kolonel
hem z’n lot vertelt en hij bitter de genegenheid van de anderen bij hen
terugwerpt.
Maandag
2 december
Ger
Jeuris hoort bij het clubje dat volgens rooster ’s avonds om beurten de
televisie-installatie bedient. Het is een soort projector die het programma op
een groot scherm brengt. Het te kiezen programma is voorgeschreven. Als er iets
mis is met het beeld, moet Ger de zaak goed zetten. Hij is altijd zo vervuld
van zijn taak, dat hij voortdurend aan het beeld zit te sleutelen. Ook vanavond
wekt dit de woede op van iedereen die naar de Vuist van Duys
zit te kijken. Ik word ook zo geïrriteerd dat ik met de anderen mee roep:
“Vlaamse gaai, hou op met dat gedraai“.
Ik
voel dat Ger mijn stem ook in het geheel
hoort, en dan zie ik dat er een soort scherm voor zijn ogen valt. Hij loopt
kwaad weg. Bij Willem Duys op tafel kraait een
kemphaan de duistere nacht in. Drie keer. Ik voel me alsof ik in een pan
weekjournaal zwem, de kledderige zaterdagse soep van Rolduc, die uit de
soepresten van de afgelopen week is samengesteld.
’s
Avonds in bed kan ik mijn tranen niet meer inhouden, want ik denk dat Ger nooit
meer door mij te benaderen is. Hij zal me vast niet meer met lispelende stem in
vertrouwen nemen. Ik zal misschien niet het goede moment weten om me te
excuseren. Hij doet al niet meer zo mee met de compagnie ondanks Kwartje.
(Vele
jaren later heb ik een gezellig gesprek met hem. Het gaat hem goed, en is heel
vriendelijk voor mij.)
Dinsdag
10 december
Ik
moet straks bij Schaap komen. Ik vraag me af waarom. Ik ben altijd een beetje
bang voor hem.
“Dat
Boeddhabeeld op je nachtkastje , hoe kom je daaraan?“
“Van
mijn opa Bidaga, mijnheer. Voor Sint-Nicolaas.“
“Je
weet waarschijnlijk wel dat Boeddha een grote filosoof was, maar de Katholieke
Kerk vindt toch niet dat hij het bij het rechte eind heeft. Hier op Rolduc zijn
dan ook geen beelden van hem toegestaan op de chambrettes.
Je mag
het beeld dus niet meer op je nachtkastje hebben. Ik heb het zo lang voor je
opgeborgen. Als je met Kerstmis naar huis gaat, neem je het mee, en dan geef je
het terug aan je opa.“
“Ja
mijnheer“. Ik durf niks anders te zeggen.
Ik kan
maar moeilijk begrijpen waarom Zeddar het beeld heeft weggenomen. Opa Bidaga heeft het albasten beeld speciaal voor mij uitgezocht
in Amsterdam. Het is de Boeddha met zeven cobrakoppen boven het hoofd als
bescherming tegen de regen. Deze Boeddhahouding hoort volgens opa bij mij,
omdat ik op zaterdag ben geboren. Het beeld beschermt me in ieder geval niet
tegen Schaap. Dat die man zonder eerst te vragen mijn eigen Boeddha heeft
gepakt!
Ik
bewaar hem maar thuis voor later.
DEEL II
De koude van de dag,
1964
Donderdag
9 januari
Na de
kerstvakantie is Rolduc ook nog letterlijk een ijskast. In de ochtendstudie om
half acht zet Kwartje de ramen wijd open. de vrieskou overstemt elk
denkvermogen, zodat ik tegen Job Benders fluister dat
zo’n internaat in de winter nog erger is dan een padvinderskamp op Nova Zembla. Sommigen beginnen nadrukkelijk te rillen. Kwartje
doet of hij niets merkt en zet ook nog het laatste raam open. De ergste
winterbries is evenwel niet in staat de verschraalde kruimelboenwaslucht
weg te wassen. Die geur hangt altijd maar weer in deze studiezaal en in de
gangen; hij duwt al mijn tranen terug
tot waar ze vandaan komen. Vandaag zouden de tranen trouwens bevriezen.
De
lucht doet me definitief realiseren dat de zachte wereld van thuis voorlopig
niet meer is dan een fata morgana. Alleen in het schone wasgoed ruik ik de
frisse zeep van Mam.
Thuis
is alles lichtvoetiger en warmer dan hier. De kleuren zijn er zachter en
rijker, de muziek is wereldser, en het eten is er lichter.
Hier
ben je om gehard te worden. Om je geestelijke concentratie te versterken.
Om een
soldaat van het toekomstig intellect te worden, zoals Ptolemaeus het noemt.
Caesar wij groeten u! Het is hier net zo koud als in de tijd van de Romeinen in
de winter Maar goed, ik.zit hier vrijwillig.
(Later
als ik eens op een zaterdagmorgen in bed een Vara-reportage
op de radio beluister over de nieuwe Bijlmerbajes, val ik in slaap in een
bizarre klemdroom. Ik schuif met drommen gevangenen en verpleeghuispatiënten
door de zalen van Rolduc. Ik ben verstrikt in een cliché van een kostschool. Ik
wordt bang dat ik ooit iets doe waardoor ik verplicht wordt opgesloten ergens
in een gesticht, een gevangenis, een verpleeghuis. Als ik weer wakker wordt is
er warme koffie en croissants. Het materiële verwende resultaat van mijn
opleiding. )
Ik
besluit toch maar goed de Latijnse woorden te leren, want een openbare
inquisitie van Ptolemaeus wil ik er niet nog bij hebben. Hoe komt die man er
trouwens bij om voor de dag na de vakantie al iets op te geven?
Waarom
zit ik hier onder nul te leren? Ik zou willen schreeuwen, maar van wie krijg ik
dan warmte?
Zondag
12 januari
“Ik
bel even naar de ziekenzuster“, zegt Kwartje tegen me, als ik hem vertel dat ik
ziek ben. Ik voel me of ik tijdens een hittegolf op een ijsschots heen en weer
geslingerd word. Het feit dat ze vanavond een film gaan vertonen, kan me niet
eens opbeuren.
Zuster
Radboda trekt haar rode ganzenwangen eens ferm op als
ze de thermometer afslaat. “39.7“, zegt ze. “Onze Yim
moet naar de Infirmerie.
Je
kunt je pyjamaatje en toiletspullen halen, en dan kan onze kleine haan met de
vroege kippen op stok.”
Ze
lacht voldaan, alsof ze de eerste is die een grapje maakt vanwege mijn
achternaam. Toch is ze wel aardig. “Morgen zullen we de dokter maar eens laten
komen“, voegt ze er kordaat aan toe.
Ik ben
de enige zieke op de infirmerie, die ergens verlaten op de zolder van het
complex ligt. Er is voor iedere zieke een kamer. De ziekennon
komt om de drie uur even kijken hoe het ermee staat. Ze brengt me bouillon en
hete melk.
Verder
ben ik alleen met de zoldermuren, waarop zich allerlei bekende en onbekende
figuren in cirkelgangen aftekenen als in een surrealistische film.
Uit het jaarboek. Zondag 12 januari
Op deze zondagmorgen rijdt een groep van een jaar of 12 een
scheve schaats. Dat wil zeggen: zij rijden nu juist niet, maar staan in een
hoek van de bovenste vijver op het ijs te staan. Méér dan bevroren water is
ijs, fysisch, nooit geweest: 500 kilo druks zijn dan ook te veel. Met natte
voeten en een nat pak loopt het koude avontuur nog gelukkig af. Nu is de
eilandenvijver in gebruik.
De traditionele heimweefilm toont ons Don Camillo op de barricaden (…)
Woensdag
15 januari
“Ze
wilden me niet meteen bij je laten, die stelletje soepdresses,
maar ik heb gezegd dat we in ons familie zieken niet alleen in hun lot laten.
Die Europesers ook.” Ik ben verbaasd opa Bidaga mijn ziekenkamertje te zien binnenkomen.
Hoe
weet hij nu dat ik ziek ben? Ik had hoge koorts en voelde me te belabberd om
thuis of hem een brief te schrijven. “Veel kussen met groetings
van Oma Anna”.
Oma
Anna is aan huis gebonden omdat ze niet zo goed meer kan lopen.
Tranen
kruipen omhoog, nu ik opa Bidaga zo aan mijn bed zie
zitten. Hij is helemaal uit Utrecht naar me toe gekomen. Dat kost me wat. Hij strijkt
me glimlachend over mijn hoofd. Hij mag dat doen. Dat is zijn voorrecht.
Hij
kon vroeger vreselijk kwaad worden als een vreemde mijn broer Sang of mij vertederd over ons kinderhoofdje aaide.
“In Malet zal men een kind van de ander never
op het hoofd strijken. Ze zullen efreesd zijn de
geest eruit te verdrijven”, kon hij dan verontwaardigd zeggen.
Het
gekke Nederlands dat hij spreekt kan heel grappig zijn, maar niet als hij boos
is. Dan kun je beter uit zijn buurt blijven. Een t aan het einde van een woord
kan opa niet altijd goed maken, en de f wordt ook wel eens een p.
Wij
zeggen dan thuis:” Opa Bidaga piest weer op de piets”.
Het is
zo heerlijk vertrouwd hier op Rolduc opa’s taaltje te horen. “Bij ons in de
familie vertelden wij voor recover een zieke altijd
een mooie verhaal.
Daar konnie dan over nadenken en zo met zijn mind
zijn lichaam reinigen.
Yim, ik
zal je eens het verhaal vertellen dat moeder me vertelt, toen ik ziek ben, net
als jij nu.
In Dokkumtai, de bloemendorp waar ons voorvaders vandaan
komen, leefde eens een jongen, Klong, van welk de
vader en moeder dood waren. Hij woonde bij zijn oma en ze waren very poor. De jongen moet elke
morgen vis gaan vangen en zoeken voor groenten. Oma werkt op het rijsveld, als de werk er is.
Na de regentime wordt de river langzaam
leeg. Er is alleen wat geel zandwater, en de mannen van Dokkumtai
konden almost geen vis vangen. Zij hadden een idee om
Klong dwars in de heel sèmalle
stroom van het water te leggen. Als te
zijn een soort van een dam. Zo kon het water wat rijzen en komen de vis naar
boven. Ze bedekken de arme jongen met a little modder, en ze vangen die middag genoeg vis
voor eten.
Voor Klong is niet veel vis over, alleen dan een very smalle vis. Als Klong naar
Oma loopt met de visje, die de mannen geminacht hebben om zelf te nemen, krijg
hij medelijden met deze visje. Die is een special visje, dat is wat hij voelt
Hij
besluit hem te laten leven en groeien in een kom water. Oma zegt er niets van,
en zegt hem zich te wassen. Zonder spreken eten ze samen wat rijst.
De
visje wordt langzaam groot, en Klong en de vis worden
vrienden.
Dan is
de vis already zo groot, hij past bijna niet meer in
de grootste kom.
En Klong brengt hem terug naar de river,
dat nu vol was van water.
De vis
vraagt hem of hij silver of goud wil hebben to escape de armoede.
Of course dat hij het wil.
“Spring
in het water en hou mijn rug vast, maar skreeuw
alleen niet van angst of boosheid, because dan gaat
het wrong met jou.”zegt de vis.
Tegen
de middag wordt de heaven zo dark
als het rioolwater.
Een
heavy storm maakt van het water een rollercoaster en de donder laat hem rillen.
Hij trust echter de vis en houdt zijn tanden strongly
op elkaar.
In de
namiddag wordt de river weer rustig.
Ze
komen bij een cave. Daar zag de jongen allemaal edelstone,goud en silver,
en despite of de skemering, die snel
komt, blinkt alles met stralen in Klongs ogen.
“Morgenvroeg
pak je as much als je kunt dragen. Ben niet efreesd vannacht.”
Het
was gauw een donkere nacht, but Klong
is heel kalm.
Hij
trust nu ook de vis.
Terug
in het dorp verkoopt hij de treasures die hij meenam.
Hij koopt van het geld een nice huis voor oma en koele zijde voor een blouse en een skirt, en zo on.
Een friend van de dorp vraagt Klong
hoe hij bekwam zo rijk. En Klong, honest
als hij altijd is, vertelde hem de hele verhaal.
“Zou
de vis mij ook een keer willen meenemen?”, vraagt de friend.
Dat
kan. Hij kan zelfs op zijn rug so big is de vis al.
Maar bij de storm begint de jongen te skelden, en
jammeren, de vis gooit hem of zijn rug.
De vis
krijgt pity bij zijn lange smeekkreten om hulp, en
zwemt terug.
De
volgende dag neemt de jongen zoveel treasures in zijn
pockets en tas dat de vis hem hardly kan vervoeren. But, de jongen wil toch alles meenemen.
Na nog
geen 100 meter is de vis zo tired, dat hij de jongen
niet meer kan dragen.
En de
jongen zakte met al zijn treasures naar de bodem van
het water, waar hij kwam in de grip of modder en de plants
….
Nice verhaal, he Yim? Ik heb er nog vaak aan gedacht.
Donderdag 16 januari
De verjaardag van Tante Teuntje. Verhip, ze heeft geen
kaart van mij.
Af en toe spelen flarden van het verhaal van opa Bidaga door me heen als warme troostende handen in de kou.
Het sprookje doet me denken aan Piggelmee, maar ik
vermoed dat opa er meer mee bedoeld heeft. Is het de hardheid van het Rolducse bestaan volgens hem nodig om tot verinnerlijking
te komen en daarbij mijn eigen draagbare schatten te vinden?
Vandaag mag ik van Ziekenmoeder de Gans voor het eerst uit
bed om me te wassen in de grote badkuip. Even zie ik de ziekennon
ook als de oma van Klong die hem gelast zich te
baden, nadat hij met modder is overstelpt.
“Waarom deed je grootvader gisteren hier zijn schoenen
uit?”, vraagt de ziekennon, als ik weer opgefrist in
bed lig.
“Dat doet hij altijd als hij ergens op bezoek gaat. Thuis
doet hij ook altijd zijn schoenen uit. Dat is de gewoonte in Malet, waar hij geboren is”.
“Lekker gemakkelijk, zo heb je nooit hondenpoep op de
vloer”, grapt de Ziekenmoeder.
“Ze vinden in Malet voeten de
nederigste delen van je lichaam, en zeker als je schoenen aan hebt. Je mag ook
niet met je voetzolen naar iemand wijzen. Dat is beledigend”.
“Jezus waste de voeten van zijn leerlingen, misschien was
het bij de Joden ook zo met die nederigheid van de voeten. Ik zal het Moeder
Overste eens vragen, of die dat misschien weet.”
Dinsdag 28 januari
“De tweede persoon van partior?”
“Partiaris.”
“Dat is de coniunctivus! Zeg de indicativus eens op!“
“Partior
partiris partitur èh, èh...”
“Ja, dat moet er geheid inzitten“, hoor ik mezelf zeggen
met een intonatie die regelrecht aan Ptolemaeus is ontleend. Ik geeft bijles
aan Ruud Stiefel, die moeite heeft met Latijn, en die me met vriendelijke
onderdanige ogen aankijkt.
Kennelijk heeft hij de giftige angel in zijn vlees niet
gevoeld die er met mijn intonatie meekwam. Wat is een mens toch een eng wezen,
ontdek ik bij mezelf .
Ik realiseer me dat ik zo juist Ptolemaeus tot een lage
karikatuur toe heb geïmiteerd ten koste van een medemens. En ik voel me met
trillende knieën aan de rand van een ravijn staan, waar ik voor een halve
eeuwigheid in had kunnen vallen. Ik schaam me diep. Trek ik me hier niet met
zelfverheffing uit een put, waar ik een ander vervolgens met minachting induw.
Ik ben als het ware in een val getrapt. Dit zou ik moeten biechten, maar bevat
de biecht niet dezelfde valkuil voor een priester?
Priester worden is volgens mij zo iets als je bewegen op
glad gletsjerijs.
Het is dus de vraag of mijn ziel die nederigheid aankan.
Je moet kennelijk continu alert zijn in het leven, wil je
in alle systemen de juiste gedachten voor je innerlijke Zelf hanteren en elk
schepsel zorgvuldig blijven behandelen al je eigen Zelf.
(Later als ik les krijg over het fascisme – ironisch genoeg
van Ptolemaeus – herinner ik me met rode wangen die 28e januari
op 1 gym. Ik zie dan in dat ook in mij, net als in vele
mensen, een kiem aanwezig is van onderdrukking en minachting; die in onbewuste
situaties van machtsverschil,geestelijke vermoeidheid, aanpassing of
clichépatronen van overleving een eerste reflex teweegbrengt die me van mijn
diepste Zelf zou kunnen vervreemden. Die de pacifist voor lang onder de modder
stopt. Het is wel schrikken.
Hopelijk kan ik deze kiem in mijn leven laten verdorren,
ook in moeilijke overlevingssituaties.Ik ben dit aan
de erfenis van mijn vader en opa Bidaga verplicht.
Zij hebben in de oorlog on the razor’s
edge vanzelfsprekend
de juiste weg gekozen.
Of zijn zij moeizaam
ontsnapt,gehoorzamend aan kiemen van angst en zelfzuchtig vluchtgedrag? Het is
bijna een taboe om zo iets te vragen.
Zou Gwijde hier een preek met een
mooi verhaaltje over kunnen houden? Je moet wel erg diep in de Bijbel duiken,
denk ik.
Wie zou echt Gods standpunt hierover kennen?.
Ik neem me in ieder geval voor ernaar te streven nooit meer voor macht om de
macht te zwichten, tenminste niet in
mezelf.
En het zou kunnen zijn dat het Gods bedoeling is
dat we zelfs hierin niet in de machtsvrijheid van anderen
mogen treden? “Biedt ook uw andere wang aan”.
Het leven is behoorlijk ingewikkeld, dat merk ik wel als je
in je bestaan met voetnoten wil gaan werken.)
Na de bijles gaan we naar de aula. Samen met de harmonie oefenen
we onder leiding van Ptolemaeus het Slavenkoor en het Triomfkoor van Verdi voor de opvoering van Halfvasten.
Wat een mooie muziek. De tekst ken ik gelukkig al uit mijn
hoofd.
Zaterdag 8 februari
Opa Van Baerle is ernstig ziek.
Met Tante Teuntje, Mams zuster, bezoek ik hem in het ziekenhuis. Het is net
carnavalsvakantie.
“Niet schrikken hoor, hij ziet er heel geel uit”, fluistert
tante me in de gang nog toe. Inderdaad, opa ligt als een groot stuk zandgebak
in bed, met zijn haar als een gek wit zonnehoedje. Het is vreemd om deze
vroeger vaak barse man in deze onwerkelijke gedaante in bed te zien liggen. Opa
is al een paar jaar met steeds grotere vlagen dement. Op momenten dat hij zich
van zijn situatie bewust is, is hij diep
ongelukkig. In zijn warrige momenten sjouwt hij voortdurend met kussen dat Mam
voor hem heeft geborduurd. Zij en tante Teuntje waren de enigen die zijn
autoritaire optreden durfden te trotseren.
Voor opa was een kamer pas een kamer, als er een kruisbeeld
in hing, er een Mariabeeld in stond en er bovendien van minstens één heilige
een afbeelding was. Bij voorkeur van de heilige Theresia van Lisieux. In zijn
huis struikel je dan ook over de heiligen onder de stolpen, de gloeiende
kruisjes, en de Mariabeelden - vaak met
lichtgevende stippen. Vanaf de muren kijkt het oog van God de Vader je overal
aan, vanuit een driehoek.
Mam vindt het wel welletjes als in elke kamer een
kruisbeeld hangt. Opa’s barse opmerkingen daarover heeft ze altijd rustig
terzijde geschoven. Ook het dagelijks bidden van 3 rozenkransen doen we thuis niet. Bij opa en
oma Van Baerle gebeurt dat steevast iedere avond na
het eten, waarbij alle aanwezigen verplicht zijn mee te bidden.
“Er zitten slangen onder het bed. Ze sissen en grijpen naar
me”, zegt opa met gekwelde stem, maar
met een blik waar ook een zekere gelatenheid uit spreekt.
Tante Teuntje streelt opa’s hand, waarop hij wat rustiger
wordt.
Ik doe in stilte maar een gebedje
“Ben jij het?”, zegt hij tegen mij. In zijn waterige ogen
zie ik dat hij me niet echt als zijn kleinzoon herkent.
Ik zie nog voor me hoe hij als enige in staat was het wild
geworden paard te kalmeren en terug naar de wei te brengen, toen het
uitgebroken was.
Hij was de eerste in het dorp die een grote kas liet bouwen
voor het kweken van sla. Ik was toen drie jaar oud, ik kan de frisse sla nu nog
ruiken. Wat was hij groots op zijn kas. In de zomer ging er witte kalk op.
Ook zie ik hem weer met een vervaarlijke kap op naar de
bijenkasten gaan, vlakbij de gele zandhoop, en de pruimenboom waarvan je de
droge bast rook in de zinderende zomerlichttrilling.
Daar speelde ik vaak in mijn eentje of met Sang in
het zand. Ik hoor nog de flikkerende aluminiumstroken in de kersenboom, die Opa
erin hing tegen de eetgrage vogels. De boom waar Sang nog uitgevallen is. Ik ruik weer de appels die in
kisten onder zijn bed lagen te rijpen.
Waar mijn moeder zich erg over kon opwinden dat die appels daar lagen.
Tante Teuntje was naaister en ik herinner me dat ik als
jongetje van vier van haar ook iets mocht maken. Ik knipte uit een groen lapje
stof een soort slabbetje en tante gaf me de kleurrijkste knopen die ze had, om
erop te naaien .
Helemaal vrolijk van het bonte sieraad om mijn nek zat ik
’s middags al kletsend van mijn soep te slurpen. Ik merkte de geërgerde ogen
van opa niet op.
Aan tafel mocht er
alleen door opa en oma gesproken worden en zo’n kwetterend kind moest hem een
gruwel zijn.
“Doe dat slabbetje af, dat past niet bij een jongen!”, kwam
er boos uit zijn mond.
Ik deed het niet af. Tante Teuntje nam het voor me op, maar
dat mocht niet baten. Hij graaide het slabbetje van mijn nek en rende er woest
mee naar buiten.
Een heel klein spottend twinkeltje in mijn ooghoeken moest
hem nog kwaaier hebben gemaakt. Na drie minuten kwam
hij verwilderd binnen. Ik kreeg het lapje terug. De knopen had hij eraf gerukt.
Ik huilde niet.Ik sloeg dicht.
Na het eten streek oma even over mijn hoofd en gaf mij een
babbelaar.
Terwijl dit nu bij zijn
stervensbed weer door mijn hoofd gaat, denk ik
dat mijn meehelpgebedje tegen de sissende slangen wel een
paar minuten later had gekund. Deze gedachte geeft me een diepe rust.
Er gaat een dichtgenageld deurtje in mij open, en er gaat
wat verstening uit mij weg.
Ik krijg ineens mededogen met opa. Ik heb eigenlijk nooit
veel warmte voor hem gevoeld. Ik leg mijn hand op zijn hand, en hij kijkt me
een moment helder aan.
Ik besef dat dit ons echte afscheid is.
Van dit leven dan, want opa Bidaga
zegt altijd dat er telkens weer een leven komt, tot je ziel voldoend gerijpt is
voor de Schepper van het Universum. Wat
ik er nu zo van denk, is dat opa Van Baerle zeker nog
wel eens geboren wordt. Ik voel heel diep in mij een rust, zonder tranen van
verdriet.
Voor deze tijdspanne in de eeuwigheid zijn opa en ik rond
met elkaar. Hij zal eerstdaags wel als
vliegend aureooltje zijn reis vervolgen. Hoewel ik
vermoed dat hij dan eerst nog een tijdje om mijn lieve oma en enkele dierbaren
zal rond zal cirkelen. Dat heb ik aan zijn blik gezien. Achter het barse
karakter zit een betrokken ziel. Hij gaat niet zonder oma het lichtgebied
binnen. Dat weet ik nu zeker.
Een Antilliaanse verpleegster brengt opa thee. Als ze
wegloopt, mompelt hij met een soort blik van verstandhouding tegen ons: “Een
lekker mokkeltje. Ze hebben hier meer van die wijfjes”.
Mijn Tante doet een beetje gegeneerd. Opa heeft
aderverkalking, maar dan nog. Ik ben ook
wat verbaasd. Opa en de vrouwtjes. En al die rozenkransen dan, en oma. Vroeger
was alles dat van buiten de provincie
kwam of niet katholiek was, verdacht. Toen mijn Pap met Mam vrijde, gaf dat
heel wat deining. Een van de eerste keren dat Pap in de buurt kwam van het huis
van opa, stuurde hij Hertha de herdershond achter hem
aan. Pap die moeilijk liep, kon hem niet ontlopen. De anders zo lieve Hertha beet hem in de enkel, ook al schreeuwde Mam dat hij
van hem af moest blijven. Opa was de baas en dat wist Hertha
ook. Pap en Mam zijn niet voor de kerk getrouwd, wat voor Mam moeilijk was om
te beslissen. Maar uiteindelijk vond ze dat iemand die in de oorlog onderdook
om niet voor de Duitsers te hoeven werken, voor God maar goed genoeg moest zijn
zonder kerkelijke inzegening. Opa was niet op de bruiloft. Later heeft hij zich
toch met Pap verzoend, hoewel die eerst moest beloven dat zijn eventuele kinderen
goed katholiek werden opgevoed door Mam. Dat deed Pap.
Zondag 9 februari
Opa is vanmorgen om vier uur gestorven, terwijl er op dat
moment net een carnavalsfanfare langs het ziekenhuis trok. Volgens Mam speelden
ze: ”En mien linkerbein, en
mien rechterbein, die laupen noo al joaren
nèvenein”.
Opa was vroeger zelf ook bij de fanfare. Hij is op het allerlaatst met feestgedruis uit dit aardse leven
vertrokken. Pap was er ook bij.
Maandag 10 februari
Ik mag niet naar het Carnavalsjeugdbal
van Mam. Dat past niet, nu opa nog boven de grond staat. Bovendien zit ik op
Rolduc, en dan past het al helemaal niet. Mijn elfjarige broer Sang moppert vreselijk. Hij mag ook niet naar het jeugdbal.
Pap stelt vast dat de dood de vrolijkheid niet mag uitschakelen, en
uiteindelijk geeft Mam bij. Als we maar wel onze maskertjes ophouden, zodat ze
ons niet meteen herkennen, en erover gekletst gaat worden in het dorp. En we
moeten op tijd terug zijn om met de familie naar opa te gaan kijken.
In de avond staan we bij opa die opgebaard ligt in een
lange witte jurk met allerlei kant en frutsels. Het lijkt wel of hij eerst dood
moest om de zwier naar zich toe te trekken. Oma loopt gebogen van verdriet. Het
liefst zou ik haar even over de rug strijken, maar dat is niet zo gebruikelijk
in de familie Van Baerle, waar het gevoel al snel als
te sentimenteel en aanstellerig onder een gestijfd en geblauwseld
laken wordt verstopt. Opa heeft witte propjes in zijn neus.
Er hangt een wrange lucht als van zuur en beschimmeld
houtzaagsel in het vertrek. Zou dat nu lijkenlucht zijn? Tussen zijn gevouwen
handen heeft opa een rozenkrans. Om zijn mond zit een schalks trekje, alsof hij
wil zeggen: ”Het is voor mij tenslotte ook carnaval geworden. Zijn jullie wel
naar het jeugdbal geweest? En was het leuk?” Ik hoor de carnavalsliedjes nog
nagalmen in mijn hoofd.
Een oudere zus van oma zegt, dat het net is of hij slaapt,
zo rustig. Dat vind ik niet. Hij is dood, en dat ruik je wel.
Aswoensdag 12 februari
“In paradisum deducant
te Angeli”, zingt het koor. Opa wordt de kerk uit
gedragen. Vanuit de dag van de as zingen we hem het paradijs binnen.
Mogen de bloemengeuren vandaag nog zwarte vlekjes uit zijn
ziel wassen,
zodat hij hoger stijgt naar het licht - in de eerste wiekslagen
veilig begeleid door onze gebeden en ons gezang. En mogen de Engelen hem verder
brengen
Buiten op het kerkplein liggen de restanten van het
carnavalsgedruis eenzaam in de kou. Confetti, slingers, afgelegde maskers,
bierflesjes.
Uit het jaarboek. Donderdag 13
februari
(…) In de ingewanden der aarde, onder het
cultuurmonument Rolduc, bevinden zich 4 miljoen tonnen hoogwaardige huisbrand.
De Dominiale stelt zich voor, deze te ontginnen, ‘hoe
het dan ook afloopt’ (De Volkskrant van heden) (…)
Van de zijde der Dominiale
bleek er een uiterste welwillendheid met betrekking tot de voorzieningen, die
ter bescherming van de kerk getroffen moeten worden. De aannemer ontving
intussen opdracht om een plan uit te werken ter zake van een gordel rondom het
kerkkoor en een gedeelte van het schip.(…)
Dinsdag 18 februari
Om zes uur reutelt mijn wekkertje de dagelijkse dood over
mijn droomwereld waarin ik dit keer zweefde boven een dorpsplein in de Himalaya
met boeren en monniken in terracotta gewaden met gele banden, die een
lijnenspel leggen over de eeuwigheid.. Als ik op het koude zeil sta, is alles
weer diep weggezakt.
Ik moet me haasten, want om kwart over zes moet ik in de
nonnenkapel de mis dienen bij Taap. Hij vroeg me
laatst of ik deze taak twee keer per week wilde vervullen. Ik kan moeilijk iets
weigeren, en voor ik het wist, had ik ingestemd.
Achteraf ben ik er blij mee, want na de mis krijg ik van de
kosteres altijd een grote mok thee met een lekkere koek. Zuster Beatrijs heet
ze, geloof ik.
Ze ziet er niet uit als een echte non, het is meer een
moeder, maar dan wel een beetje een deftige.
Ik laat me die missen niet meer aftroggelen. Laatst vroeg
Paul van de Noort of hij eens mocht invallen. Nou
vooruit dan, voor een keer. De schelle nonnengezangen heb ik graag voor de
consumpties over. Andere dagen moet ik tot half negen wachten eer ik wat te
eten krijg.
Taap
is een aardappelig priestertje met een buikje als een grote kokosnoot, en
hij is de enige die nog altijd de toog draagt. Volgens ingewijden moet hij
daaronder een spijkerbroek dragen. Hij eet katjes, dat wil zeggen de kopjes, en
de rest van de drop gooit hij weg. Nou ja, “Iedereen heeft recht op zijn
neuroses”, zegt Pap altijd. Taap kan zijn Griekse les
alleen geven als hij zijn schrift bij zich heeft.
’s Zomers als het raam van zijn kamer openstaat, klimt wel
eens een leerling naar binnen om de opgaven van een proefwerk te pikken. De
dief moet echter vlug zijn want Taap kan sneller een
mis opzeggen dan een andere priester het confiteor. Als de bisschop van
Roermond een wedstrijd zou houden in het snel mis lezen, zou Taap zeker met de gouden kelk gaan strijken.
In de verte fluit de Duitse trein, als het credo van Taap aan me voorbij dendert. Wat zou het vreemd zijn als
het leven altijd zo snel ging als deze mis en ik zelf zou in mijn eigen tempo
blijven. Ik zou langer dan de anderen jong blijven. Een glimlach zou minuten
duren, en ik zou op één dag niet zo veel van deze aarde verslinden als mijn
mederoofdieren.
Taap
stoot me aan, ik vergeet bijna de handwassing. Een non glimlacht me toe. Pap
zou hier natuurlijk weer zeggen: “Ieder kerkgenootschap en, ieder ritueel is
een verkramping van de waarheid”.
Pap is een echte filosoof, dat heeft hij zeker van Opa Bidaga meegekregen.
En wat Taap betreft heeft hij wel een levend bewijs
voor zijn uitspraak.
Maar, ik krijg zo meteen weer een mok lekkere thee en een
koek van zuster Beatrijs. En dat is dan weer een bewijs van wat anders, n.l.
dat de zuster inziet dat ik geen
woestijnmonnik ben met verstervingsrituelen,
hier in het koude Rolduc.
Maandag 24 februari
Als ik me uitkleed om te douchen, zie ik dat er op mijn
onderlijf 2 kleine dikke zwarte haartjes
groeien. Ik schrik ervan. Ik zal toch niks mankeren? Misschien komt het omdat
we ons maar een keer per week mogen douchen. Verder wast iedereen alleen
dagelijks z’n bovenlichaam aan de wasbak en de voeten in speciale voetenbaden.
Op mijn chambrette knip de
haartjes voor de zekerheid maar netjes
af.
Dinsdag 25 februari
Volgens Huib Tannen krijgt
iedereen op zijn onderlijf haartjes, als hij groot wordt. Hij heeft een stel
rode haartjes, iets donkerder dan op zijn hoofd. Je moet ze niet afknippen
volgens hem. Want dan worden ze daarna veel te lang, en zit je op het laatst met
een hele bos hooi in je broek. Stom dat
ik meteen die twee haartjes moest afknippen. Nou ja, het zijn er maar twee.
Woensdag 26 februari
Met een gevoel of ik me een huid van dodelijke schurft
aanmeet, trek ik de lichtblauwe pyjama van opa Van Baerle
aan.
“Hij is nog bijna nieuw”, zei Mam, toen ik heftig
protesteerde tegen dit ‘cadeau’.
Het is of ik de lucht van het mortuarium weer opsnuif. Ik
heb geen keuze meer. Het is de enige schone pyjama en iedereen draagt hier een
pyjama.
Voorzichtig glij ik tussen de
lakens, die me als een lijkwade omhullen.
Als ik er ziek van word, is het de schuld van Mam.
Dan zie ik Opa Van Baerle in een
kanten jurk in slow motion
rondom de boerderij rennen. Hij gooit onderwijl gekleurde knopen in het rond.
Aan zijn broekspijpen hangen reptielen met grote klauwen.
Ze houden hem tegen om te stijgen en ze benevelen zijn geest. Dat vind ik
gemeen. Ik roep:”Opa, wakker worden. Schop ze van u af!”
Het lijkt of hij niets hoort. Ik roep telkens weer in het
luchtledige.
Dan ineens vervluchtigt hij tot een gouden ovaaltje en
wordt in een zwerm andere ovaaltjes meegetroond, die eerst nog een rondvlucht
om me heen maakt.
Uit het jaarboek. Zaterdag 29
februari
De Rolducse
prefectuur is een vooruitstrevende instelling, zij heeft dit vaker zowel in
lovende als afkeurende zin te horen gekregen. Hoe dit zij, als zij maatregelen
treft, tracht zij steeds te handelen vanuit een verantwoorde pedagogische
achtergrond. Nu onze poëten en retorici
de oudsten zijn, schijnt het wenselijk hun het voorrecht toe te kennen iets langer
te mogen opblijven. Pas wanneer de klok in het megaron
10 uur zal slaan, moeten zij voortaan hun nachtverblijven opzoeken. Zolang die
er nog niet is, dient het uurwerk bij de bel als avondklok. (…)
Zaterdag 14 maart
Het is of de klas met scheermesjes snijdt in zijn goeiige
koeienogen. Het kruis van zijn broek hangt als een volle uier tot zijn knieen. Zijn haren liggen schots en scheef. De boord van
zijn overhemd is gerafeld. Hij is onze lekeleraar
Frans, Moortens, die het allemaal nog moet leren. Hij
vindt het goed dat we proefwerken maken op kladblaadjes. Zijn glimlach richting
de klas spreekt van een wanhopig
liefdevol verlangen.
“Mijnheer, bent u wel eens naar Parijs geweest?”, roept
Edward Munk dwars door de uitleg van de onregelmatige werkwoorden.
“Ja, hoe zo?”
“Dan hebt u zeker ook wel de Moulin
Rouge bezocht?”
“Nee jongen, ik beperk me tot de werkelijke
cultuuruitingen.”
“Dat zegt u wel, maar wie weet!”
Ik vraag aan mijn achterbuurman wat de Moulin
Rouge eigenlijk is, maar die weet het ook niet.
“Wat is de Moulin Rouge,
Edward?”, roept hij dwars door de klas.
“Een blotedamestheater”, is het
antwoord.
“Ik dacht niet dat dit
allemaal bij het onderwerp van de les hoorde”, probeert Moortens bedelend naar de klas.
Te laat. De klas is een grotere puinhoop dan ooit eerder in
zijn lessen.
Sommigen beginnen te trommelen op de bank, er klinken holle
lachgeluiden.
Blikken grijnzen richting Moortens.
Hier wordt een mensenlam afgeslacht.
Moortens’
ziel hangt opengesneden aan een ladder net als op de boerderij van opa Van Baerle vaak een geslacht varken hing.
De heftige honger die ik anders op zaterdag op dit 5e
lesuur heb, is helemaal weg.
In Moortens’ ogen staan tranen.
Zijn glimlach is verdronken in het harde leven.
Hij pakt zijn boeken en verdwijnt.
Vandaag is het weekjournaal helemaal een soepbrei waar niet door te komen is.
Uit het jaarboek. Zaterdag 14 maart
Maar 12 diakens worden vandaag in Roermond
tot priester gewijd. Steeds grote wordt de oogst, steeds kleiner het aantal
arbeiders. Wat zijn toch Gods bedoelingen met deze wereld? Het spreekt vanzelf
dat 6 gym de indrukwekkende plechtigheid van de priesterwijding gaat bijwonen
en dat ook wij de dag verder in gepaste
feeststemming doorbrengen.
’s Morgens is het lesprogramma iets minder
druk en ’s avonds confronteert de film ‘De vier dagen van Napels’ ons met het
oorlogsleed dat ook thans nog, vele jaren na de apocalyptische ramp, in talloze
gezinnen schrijnt. Het is goed dat hierop van tijd tot tijd de aandacht van de
jeugd gericht wordt.
Dinsdag 17 maart
De president is vandaag in onze klas geweest. Hij heeft ons
flink gekapitteld. Zijn wij nu priesterstudenten die een leraar zo wreed
behandelen?
De heer Moortens is met
ziekteverlof.
Edward Munk is de Rolducse laan uitgestuurd, zoals dat heet.
Het schijnt dat hij al meer op zijn kerfstok had. Hij ging
regelmatig op zaterdag zonder verlof bij zijn familie ‘bij-eten’.
Zoals sommigen stiekem in Kerkrade een frietje ‘bij’ gaan ‘eten’ op zaterdag.
Nou zo veel zakgeld heb ik niet.
En bovendien is het een hele toer om niet bij het
verplichte wandelen te worden gemist.
Donderdag 26 maart
De composities zitten erop. Composities zijn proefwerken
over de stof van het hele trimester. Ik kan weer rustig slapen. Je weet soms
niet hoe je een vak moet aanpakken. Gelukkig kan ik morgenvroeg naar huis voor
vakantie.
In de kerk vindt de viering van Witte Donderdag plaats.
Alle priesterleraren en internen zijn aanwezig. Ik ben een misdienaar en moet
assisteren bij de voetenwassing. Ik draag de handdoeken. De president wast de
voeten van een aantal priesters en klassenvertegenwoordigers. Ik schiet in de
lach als ik de vrolijke tenen van Jopie Rasten zie.
Dat levert me een draai om de oren van Schaap op, die achter me staat. Ik ben
in zijn ogen toch al een halve ketter met mijn opa Bidaga
en nu dit. De president glimlacht even naar mij. Dat geeft weer rust. De man
die als zo streng bekend staat, en waar iedereen bang voor is,die doet niet
moeilijk, die gaat gewoon verder met het wassen van de voeten van zijn
pupillen.
Na de dienst is mijn oor nog warm. Het kan me niets
schelen. Morgen ga ik naar huis. Het is bijna Pasen.
Uit het jaarboek. Donderdag 30 april.
Hare Majesteit de Koningin viert haar 55ste
verjaardag. Nu zij zoveel te lijden heeft gehad van de geloofsovergang van
Prinses Irene en de verwikkelingen rond
de verloving en het huwelijk met een der Spaanse troonpretendenten, luisterend
naar de franse namen Hugues Charles, voelt Nederland
meer dan anders zich op deze dag met zijn vorstin verbonden.
Als goede vaderlanders stellen wij ons vrij
van les en studie. Serre en VREE[1] zorgen voor een even verrassende als oorspronkelijke
attractie. Zij trappen het leder tegen elkaar, de gelederen wederzijds
versterkt door de twee jongste Heren. Het VREE-doel
wordt fanatiek verdedigd door Mhr. Gielis, terwijl in dat der Serre een onverstoorbare Mhr. Hafmans een stoel heeft
laten aanrukken en er genoeglijk de Volkskrant leest, een sigaar paffend en
limonade gorgelend. Ofschoon men zulks van een sportmoderator geen uitgesproken
sportieve houding mag vinden, moet anderzijds worden toegegeven dat hij nu
eenmaal niets te verdedigen heeft: de uitslag 6 – 1, waarmee de natuur de
cultuur overvleugelt, spreekt boekdelen.
Een bloemige en vredige wedstrijd. Mogen de hobbyclubs dit originele initiatief ter navolging overwegen,
menig hol uurtje kan er mee worden opgevuld (...)
Donderdag 30 april
We hebben met de Serre gevoetbald. Ger Jeuris en ik moesten
meedoen, ook al kunnen wij er niets van. Wij kregen dan ook veel commentaar van
de zijlijn.
Zo van: “Wat doen die kip en die gaai toch tussen die
planten?” en “Wat zijn we weer kippig”.
Gelukkig zit deze Koninginnedag er weer op.
Dinsdag 26 mei
In de studiezaal studeren we onder leiding van Ptolemaeus
het Rolducse volkslied in. Rolduc is bijna net als
het Vaticaan een staat in de staat, bedenk ik.
Toch een raar idee: Rolduc
een eigen volkslied, en dan nog wel in het Frans:
Lève Rolduc, ton front
radieux!
Dieu te bénit du haut
des cieux !
Rappelle toi tes fils
nombreux,
Sainte cité, reçois nos
vœux !
Lève Rolduc, ton front
radieux !
Dieu te bénit du haut
des cieux !
De melodie is die van
‘U zij de glorie’.
Morgen is het presidentsfeest. We hebben vandaag moeten
oefenen voor het defilé op de grote cour. De president staat dan met de leraren
op het bordes. En wij, de bijna 300 interne leerlingen, in wit overhemd allemaal,
maken diverse ingewikkelde figuren op de grote cour op de maat van de harmonie.
De president is dus een echt staatshoofd net als Koningin Juliana op Soestdijk.
Volgens opa Bidaga hebben ze in Malet ieder jaar een dag van respect voor de leraren. Dat is
aan het begin van het schooljaar. De kinderen brengen dan bakjes met bloemen
naar de leraren, welke vaak van die in rood of geel gestoken monniken zijn.
Wij eren dus alleen de president. De meeste leraren zorgen
zelf wel dat we ze het hele jaar eren.
Uit het jaarboek. Woensdag 27 mei
(Over de sprekers bij het diner)(…)
Als spreekbuis van de Heren tenslotte had Mhr. Gijsen natuurlijk weer een
reis gemaakt en in de trein een interessante gesprekspartner ontmoet, een oud-Rolducien.
Het gesprek muntte uit door scherpzinnigheid,
spitse opmerkingen, meest ten koste van zijn dierbare collega’s.
Het gemotoriseerde roodborstje vonden wij een
magistrale vondst.
Magistraal was ook – de eetzaal werd er stil
van – het einde, toen de spreker een beeld ophing van het innerlijk gescheurde Rolduc, dat
schreeuwde om heling van die breuk. De oproep welke de President deed tot
gemeenschapsgeest, eerbied voor elkaar en elkaars onvolmaakte pogen en tot
ondubbelzinnige samenwerking, sloeg daarom des te meer in.
Is er iemand geweest die zich tijdens die
ernstige ogenblikken geen verwijten maakte? (…)
Uit het jaarboek. Zondag 31 mei
Processie in Kerkrade. We trekken mee, zoals
we al jaren doen. Misschien wel wat onwillig, omdat we hoe langer hoe minder
het nut ervan inzien. (…)
Woensdag 3 juni
Schaap heeft me al drie keer gezegd dat ik naar de kapper
moet. Het haar zit al een beetje over mijn oren. Volgens hem ben ik net een
zigeuner, of nog erger een Beatle. Wij hebben thuis
de gewoonte niet op woensdag naar de kapper te gaan, want dat brengt ongeluk
volgens opa Bidaga. Alleen Mam niet, die trekt zich
niets aan van die gewoonte. Ze heeft wel wat anders te doen, zegt ze. Ze is al
blij als ze een keer kan! Op Rolduc komt de kapper 1 keer in de week langs en
wel precies op woensdag. Het moet een aardige man wezen. Huib Tannen had laatst nog maar een kwartje over van zijn
zakgeld, want hij gaat wel eens stiekem friet eten in Kerkrade. Hij is nog niet
gesnapt. Hij zei tegen de kapper:”Knipt u er maar voor een kwartje af”. Die
vond dat wel grappig, en hij heeft Huib gewoon geknipt. Eigenlijk heeft Mam
groot gelijk. Huib heeft juist geluk gehad op woensdag bij de kapper. Wat is er
toch een boel bijgeloof en ongeloof. En dan is dit maar een klein voorbeeld.
Wat denk je er bijvoorbeeld van dat een doodgeboren kind niet in de gewijde
aarde mag worden begraven. Zou God dat wel zo willen? Zou de God van liefde
zielen die niet door een mensendoop van de erfzonde zouden zijn bevrijd, niet
tot zich willen nemen? Zou de mens dat weten?
Zou mijn doodgeboren zusje Odi
niet bij God zijn? Zal zij later niet Mam boven opwachten als haar tijd gekomen
is? En Pap, die haar voor zonsopgang naar het kerkhof bracht? Waar mam
naderhand nog een mooi gedicht over
heeft gemaakt:
Odi
Het raam stond op een kier,
en de wind had vrij spel,
maar wachtte zich wel de serene rust
te verstoren.
Het wiegje was daar,
het was nog leeg,
want het kindje was nog niet geboren.
Stil en afwachtend stond het klaar
voor het kindje dat nooit zou komen.
De Heer had het lief ,
en heeft het tot zich genomen.
Ik denk dat onze nieuwe paus dit gedicht van Mam wel zal
begrijpen. Het zou me anders erg van hem tegenvallen.
Zaterdag 6 juni
Huib Tannen is een fervent visser
en hij heeft me overgehaald te gaan vissen in een van de vijvers van het Rolducse bosquet. Er zitten karpers en goudvissen volgens
hem.
Het duurt niet lang voor ik beet heb. Even later bungelt er
een goudvisje aan de lijn. Een echt glibberig geval is het. Huib helpt me het
los te maken. Hij ziet mijn vies gezicht en begint smakelijk te lachen.
“Ik durf hem zelfs wel de kop af te bijten”, zegt hij, en
hij voegt de daad bij het woord. Ik spuug het hele weekjournaal uit, als ik het
zie. Dit is verbijsterend. Bij ons thuis worden dieren niet afgemaakt als het
enigszins kan. Zelfs muggen slaan we niet gauw dood. Die jagen we het
liefst weg met brandende wierookstokjes
voor zo ver ze daarop willen reageren. “Een beetje week zijn we wel in onze
familie”, zegt Sang in zulke gevallen steevast.
Vorig jaar droomde ik dat ik aan een tafel zat die als het
ware zo uit de bijbel bij me was neergestreken. Op deze tafel stonden tinnen
borden met donkerrood bloed gevuld. Pap heeft me de droom uitgelegd. Hij zei
dat de tafel symbolisch is voor de mens die leeft ten koste van de dieren en de
arme mensen die hij uitbuit.
“Wat geven wij nu terug van onszelf aan de bloemen, de
dieren of de armen?”, zei hij. Daar zit nogal wat in. Volgens Pap hebben dromen
vaak boodschappen van de ziel voor ons. Mam zegt dat ze bijna nooit droomt.
Huib is wat geschrokken van mijn reactie. “Ik wist niet dat
je zo overgevoelig was. je moet nog veel leren. Je eet toch ook Rolducs eten, dan moet je dit toch aan kunnen zien”.
Ik lach wat schaapachtig. Als hij het maar niet aan de
anderen vertelt. En zeker niet aan Paul van de Noort.
Maar Huib is, denk ik, niet zo. Hij heeft geweldige ouders. Zijn vader
smokkelde in de oorlog geallieerde piloten over de grens. Iedere maand wel een
paar. Hij is nooit gepakt. Huib is ook zo’n slimme regelaar. Hij is goede
maatjes met de bakker en de slager van Rolduc. Hij ritselt zo regelmatig een
lekker broodje of stuk worst.
Zondag 7 juni
Ik moet bij Schaap op het keutelveldje komen vanwege mijn
haar. Hij gaat enorm tegen me tekeer. Ik ben een ongehoorzaam stuk verdriet. Ik
probeer hem beduusd vriendelijk uit te leggen
hoe het zo gekomen is, dat ik nog niet naar de kapper ben geweest.
Maar hij geeft me niet de gelegenheid alles te vertellen.
Ik moet al die rare dingen en die boeddhabeelden maar
eens goed uit mijn leven bannen. En ik moet eens goed alles gaan biechten deze
week. Hij zal me woensdag hoogst persoonlijk bij de kapper afleveren. En ik
moet het uit mijn hoofd halen zo lomp tegen hem te glimlachen als hij mij
terechtwijst
“Wat een drammer is die man toch!” zou Pap in zo’n geval
zeggen. Ik zal voorlopig maar uit zijn buurt blijven.
Hier kan ik niet eens om janken. Dit is gewoon schreeuwende
dwaasheid van Schaap.
Uit het jaarboek. Maandag 8 juni.
Wat zijn de Beatles? Beatles zijn krijsende,
gillende en springende jongelui met ponyhaar, die zich een jaar lang niet
gewassen hebben. Zij vertegenwoordigen de jeugd in de cultuur van het Europese Wirtschaftswunder. In Blokker veroorzaken zij in de
bloedhete veilinghal een hysterie onder 7000 fans. Zij hebben zich namelijk
verwaardigd om even naar Nederland te komen, waar zij zich hautain laten
bewonderen en lijf en tronie lenen voor een televisieopname. Niet hun stem en
hun instrumentale kwaliteiten (sic). De uitzending wordt een pantomime
begeleiding van hun grammofoonplaatjes. In het algemeen hebben de onzen,
afgezien van enkele hartstochtelijke bewonderaars er maar matige belangstelling
voor.
Woensdag 10 juni
Ik heb gedroomd van priesters die op Schaap en Kwartje
lijken, en die me alle ledematen afknippen in een kapsalon. Ik zoek in alle
uithoeken van Rolduc naar mijn ledematen die kwijt zijn. Telkens als ik iets
heb gevonden denk te hebben, blijkt het een stuk kerkkaars te zijn. Als deze
droom een boodschap is van de ziel, komt hij wel uit de kerker van de ziel.
Zondag 12 juli
Op de grote cour houdt de harmonie het ‘flatsjconcert’
voor de zittenblijvers, die echter nog niet bekend zijn. Er schijnt ieder jaar
zo’n concert te zijn. De bomen ritselen geniepig tijdens de muzieknoten, en de
harmonieleden spelen niet allemaal even zuiver vandaag.
Wie over is, moet morgen zijn spullen uit de studiezaal
overbrengen naar de studiezaal van het volgend jaar. Wie is blijven zitten, en
terugkomt , blijft op zijn oude plaats. De nonnen verhuizen de spullen van de
slaapzalen. Zo blijft het afwachten of je het volgend jaar een leuk chambrette hebt, bijvoorbeeld met een raam, of een groter chambrette.
In de middag draait er voor de afleiding een film van Harold Lloyd.
Tegen de avond is er
in de aula een uitgebreide plechtigheid ter afsluiting van het schooljaar.
Daarna krijgen de leerlingen individueel van de klassenleraar de uitslag. De
bisschop en andere hooggeplaatste kerkelijke gasten in ruisende feestelijke
togen zijn in de aula gearriveerd. De bisschop zal de klassenprijzen uitreiken
aan degenen die het hoogste aantal punten in hun klas haalden op het rapport.
Ook ik krijg een boek en een certificaat. Ik ben er
verbaasd van, en het stemt me wat angstig. Het is hier gevaarlijk de beste van
de klas te zijn. Ik heb goed geleerd om over te gaan en om Pap en Mam niet te
veel te kosten. Nu zal ik het in het nieuwe schooljaar wel te verduren krijgen.
En dat terwijl mijn cijfers Pap en Mam niet zo veel kunnen schelen. “Als je
maar gewoon je best doet”, zegt Mam altijd. Gelukkig komt opa Bidaga Sang en mij overmorgen in Baarlo ophalen, want wij gaan 10 dagen bij hem en oma Anna
logeren in Utrecht.
Maandag 27 juli
Pap is er niet zo over te spreken dat ik met de verkenners
van Rolduc 12 dagen in het Belgische Eupen wil gaan kamperen. Hij heeft wat
tegen instituten als Jong Nederland en zo. Het doet hem aan het leger denken.
Mam is er ook niet zo voor. Ze vindt het te ver op de fiets, en ik heb niet
zo’n goede fiets. We hebben er bijna ruzie om gekregen. Het komt zeker omdat we
anders nooit zo ver fietsen, want Pap die kan dat niet zo lang vanwege zijn
been. Altijd dat gezeur over dat rotbeen van Pap. Omdat hij niet zo goed kan
fietsen, hoef dat nog niet voor mij te gelden. Ik heb flink gezanikt. En het
komt er nu op neer dat ik zelf maar moet weten of ik ga. Het is natuurlijk wel
spannend, helemaal naar Eupen op de fiets.
Dinsdag 28 juli
Op Rolduc zijn al mijn compagniegenoten die meegaan naar
Eupen, al aanwezig. Wij vormen samen ook een groep van de verkenners. Er is nog
een broer van Gerard Cools bij ons, die niet op
Rolduc zit. Straks moeten wij aantreden bij de vlag, en dan gaat het morgen
verder. Het fietsen is me zwaar tegengevallen. De fiets is eigenlijk te klein
van stuk, maar ik zal in Eupen komen. Ik kan mijn compagniegenoten toch niet in
de steek laten bij het inzepen van de pannen met groene zeep voor ze op het
houtvuur gaan.
Vrijdag 11 september
In de witgepleisterde gangen van Groot-Rolduc
raak je verstrikt in de reuk van de dood. Hier houdt geen bloem of
kruimelboenwas de geur als van te lang gebruikte handdoeken tegen. Welke jongen
zou hier ooit met een kleurige roos in zijn haar durven lopen om een exotische
sfeer binnen te halen? Een balletdanseres zou hier eerst de rondwarende
monnikengeraamtes wakker moeten kussen.
Rondom de kerk en in een stuk van de kruisgangen breekt men
de bodem open. De bejaarde abdijkerk krijgt een verstevigend korset van
gewapend beton.
Onder Rolduc gaat namelijk de Dominiale
Mijn de kolenvoorraad delven, en het cultuurmonument Rolduc moet bewaard
blijven. Er mag hier niets scheuren in de muren waarin gebeden en verzuchtingen
van eeuwen zijn opgeslagen.
Miljoenen jaren geleden wemelde het hier van leven.
Sjouwend gedierte tussen de varenbomen. Daarna is er zeker een zee over gegaan.
De schelpdieren zijn verankerd in de oude
gele stenen van de kerk, gebouwd
in de grauwgele grond.
De oude kerk, geel als het opgebaarde lichaam van opa Van Baerle, die moet bewaard blijven voor de toekomst. Want
tempels die katholieken bouwen, mogen van de Kerk eigenlijk niet vergankelijk
zijn, ook al ruiken ze naar het moeras.
Evenwel elke icoon is als plant begonnen,en nu slechts beschilderd
met een tijdelijke sleutel naar de hogere eeuwigheid - ten behoeve van
de ziel in zijn tijdelijke menselijke tempel.
Volgens opa Bidaga laat men in Malet oude tempels aan hun lot over, in het wiel van het
bestaan. Voor Boeddha bouwt men zo nodig
iedere dag wel ergens een fonkelnieuwe tempel.
Monniken werken er dagenlang aan zandmozaïeken die ze
daarna meteen weer wegvegen.
Zondag 27 september
In de gregoriaanse zangen klinkt de zondag. De geur van
lekkere consommé met sliertjes, en van de smaak van een toefje slagroom op de
chocoladepudding. Terwijl ik soezelend mijmer over
wat ik deze zondag ga doen, stoomt de hoogmis verder. Heel af en toe snerpt een valse orgeltoon
door het rimpelloze van deze morgendienst.
Plotseling is er een oorverdovende klap. Voor in de kerk,
op het priesterkoor is het een consternatie van jewelste. Er is een behoorlijke
steen uit het plafond met de grote verbleekte beschildering van Christus Pantocrator gevallen. Precies uit het gedeelte van de vis,
en hij heeft Huib Tannen op een decimeter gemist.
Zou de kerk wraak willen nemen op de mensen die haar niet
met rust willen laten? Die de gezangen en gebeden die in haar muren en pilaren
zijn getrokken, niet wil prijsgeven aan de brute verbouwers. Of zijn het de
opgejaagde zielen van de monniken waarvan men laatst het gebeente heeft
opgegraven bij de werkzaamheden rond de kerk. Of komt de abt Heyendal persoonlijk schrik aanjagen vanwege alle
nieuwlichterij tegenwoordig in de kerk, want Tommerma
doet de mis.Misschien is het ook wel een waarschuwing
aan Huib om niet nodeloos vissen de kop af te bijten volgens de wetten van de
wreedheid van deze aarde.
Uit het jaarboek. Zondag 27
september.
Maar tijdens de hoogmis juist onder de preek,
valt uit de zuidelijke absis een stuk pleisterwerk
naar beneden, verdacht dicht bij de plaatsen, waar onze Klein-Rolduciens
zich bevinden. Het loopt met een sisser af. Het besef wint veld, dat je
voortaan in onze kerk in staat van genade moet zijn.
Maandag 19 oktober
’s Morgens na het 2e lesuur staat de surveillant
altijd met de post bij de trap. Vandaag is er weer een brief van Mam. Ze
schrijft iedere week. Pap schrijft vrijwel nooit. Tante Truus
is weer op na de geboorte van Freekje. Ze heeft haar
kerkgang al gedaan. Vreemd eigenlijk dat vrouwen na de geboorte van hun kind
eerst om vergeving moeten vragen voor hun lichamelijk zondigen, voor ze weer
naar de mis mogen. Wat is daar nu allemaal voor zondigs aan. En dan moeten de
vrouwen die kerkgang ’s morgens in alle vroegte doen. Mannen hoeven dat niet.
Ik begin de kerk soms toch erg merkwaardig te vinden.
Oma van Baerle is vorige week
naar een verpleeghuis gegaan. Ze kan zo
goed als niet meer lopen. Ze heeft iets aan de spieren en bibbert steeds. Ze
kan bijna niets meer zelf eten. Ze huilt vrijwel de hele dag. Ze kan niet meer
thuis verzorgd worden door mijn tante. Die moet al voor een heel stel kinderen
zorgen. Ik heb een gedicht over oma geschreven in mijn gedichtenschrift:
OMA
Je zit daar maar te huilen oma
met krampen na een al te werkzaam leven.
je zit daar maar te beven in de stoel van het tehuis,
zonder de macht om de dorheid nog van je af te slaan.
Je mist opa hè?
Je voelt je niets meer dan een hoopje tranen.
De kinderen zitten op hun eigen stekje,
en wat is hier nog jouw plekje?
Ik kan wel janken om je, oma.
Wat kan ik doen?
Ik heb zo weinig zakgeld, ik heb geen eigen huis.
Ik weet nog hoe je het voor me opnam
tegen de grote hond.
Nu zit je daar verschrompeld in je stoel
te huilen zonder doel.
Zie je ze ook, oma
die kransjes van licht om je heen?
Blijf niet treuren oma,
want ze nemen je straks mee?
Ga dan met ze mee, oma ,
ga met ze op,
vlieg met ze mee naar het licht.
Ik durf oma het gedicht niet te sturen, want dan denkt ze
misschien uit de laatste regels dat ik
haar dood wil hebben. Ze houdt niet zo van gedichten.Dat
vindt ze sentimentele kunstenmakerij. Pap wel. Die houdt ook van romans.
In de kerk in de verte hoor ik de organist de cantate van Bach oefenen, waar we zondag uit zingen: “Ihr werdet weinen
und heulen”,
en later het solodeel “Erholt euch,
betrübte Sinnen”. In de
muziek klinkt het zo mooi, maar als je als oma
zo alleen zit, wat is het leven dan toch wreed voor de mens. Ik moet
morgen oma toch echt een brief sturen.
Uit het jaarboek. mandag 2 november.
Wegens de werkzaamheden in de crypte is de
sarcofaag van Ailbertus uiteengenomen, waarbij men de
merkwaardige ontdekking heeft gedaan dat de delen, in plaats van met koperen
pinnen, met botjes aan elkaar zijn bevestigd. Het gebeente van onze stichter
wordt zolang bewaard op het archief.
Dinsdag 3 november
Volgens Paul van de Noort is het
gebeente van Ailbertus gestolen. Dat zou ik raar
vinden. Wie zou daar wat mee moeten? Misschien houden de botten spinnen op een
afstand. Hij dronk immers de miskelk leeg, waarin een dodelijke spin was
gevallen. Hij wilde het bloed van Christus niet
nog eens vergieten en waagde de dronk. Door een wonder overleefde hij. Het
gebeurde op Rolduc, wordt gezegd. Het was honderden jaren geleden. Het verhaal
is uitgebeeld op een klein raam in de crypte. Maar er komen hier helemaal geen
bedevaarders, dat ik weet. Bij de grote
processie der heiligen is Ailbertus toch een soort
muurbloempje,denk ik.
Zaterdag 14 november
Vanavond ga ik mijn onderlijf en mijn haar gewoon wassen
bij de open wastafels, net als thuis. Wat ze er ook van vinden hier. Ik heb
geen zin om stinkend door het leven te gaan en met van dat vette haar.
Enkelen die me zien poedelen, kijken verbaasd. Ik zie de
ooghoeken van Paashaas smaller worden. De appelrode kleuren van zijn wangen
gaan glimmen. Zijn mond zakt wat open, maar hij perst de lippen snel weer op
elkaar. Ik poets stevig door. Na zo’n 10 seconden komt Paashaas in mijn
richting.
Kees Evers naast me fluistert:”Jij durft!”
Daarna zijn alleen nog maar ,als in een vertraagde
film, de lopende kranen en driftige passen van Paashaas te horen.
“Daar is de douche voor”, snauwt hij me hijgend toe.
Met onvoorstelbare dapperheid antwoord ik hem zo vriendelijk
mogelijk: “Dan ben ik pas maandag in de gelegenheid om me fris te wassen. Ik
ben dat thuis hygiënischer gewend”.
“Meteen naar je chambrette”,
schiet Paashaas’ stem hoog uit.
“Ik was eerst nog mijn haar”, antwoord ik hem met een
zachte trillende stem.
Om me heen begint een aantal jongens spontaan te klappen en
te joelen.
Een stuk of vijf trekken hun pyjamabroek naar beneden en
beginnen zich ook te wassen.
Paashaas die het toch al niet zo gemakkelijk bij ons heeft,
kijkt of hij precies tussen de Scylla en Charibdis zeeziek is geworden.
“Morgen na het ontbijt meteen je melden bij de prefect, Nie Hin”, kan hij er nog net uit krijgen. Hij loopt de
slaapzaal af. Zeker uithuilen bij Nools of Gwijde.
Ik hoop de eerste, want als Gwijde
dit moet regelen, loopt het vast verkeerd af.
“Dat had ik van jou niet gedacht”, hoor ik Paul van de Noort naast me. Hij slaat me op mijn schouder.
“Ik zelf ook niet”,
zeg ik bedeesd.
Zondag 15 november
“Zo daar hebben we onze Don Quichotte”,
bitst prefect Nools me toe.
“Je begrijpt zeker wel, dat we zulke vergaande brutaliteit
niet kunnen tolereren. Onze laan is breed, en je weet wat er het vorig jaar met
een klasgenoot van je is gebeurd. Die is de Rolducse
laan uitgestuurd.”
“Ja mijnheer, maar 1 keer douchen in de week is toch veel
te weinig.” Ik heb bijna tranen in mijn ogen.
“Ik zal wel aangeven, wanneer je wat mag zeggen. Als je
problemen daarmee had, had je ze met mij of met je biechtvader kunnen
bespreken. Dan had je die smakeloze actie achterwege kunnen laten. Wat heb je
daarop te zeggen?”
“Het was niet als actie bedoeld, mijnheer, ik wilde me
alleen verfrissen, net als thuis.. Mijnheer Van Heur
deed meteen zo boos”.
“Mijnheer Van Heur heeft volkomen
correct gehandeld. Je biedt hem vanavond in de studiezaal voor het avondgebed
je excuses aan. Verder ga je vandaag als straf 10 bladzijden van het laatste
hoofdstuk van de Anabasis van Xenophon
vertalen.
Beschouw dit als een ernstige waarschuwing. De volgende
keer loopt het anders met je af. En je maakt die vertaling helemaal alleen. Ik
zal je in de gaten laten houden of je je niet door
iemand laat helpen.”
Maandag 16 november
Ik ben de held van de school. Eergisteren werd ik nog
verguisd als een boekenwurm met twee linker voetbalbenen. Nu word ik zelfs
gefeliciteerd door leerlingen van hogere klassen. In plaats van met “Kip” word
ik nu aangesproken met “Kippeltje”. Het kan me niet
zo veel schelen. Ik voel me minder beklemd naar mijn medeleerlingen.
“Ik ben gisteren nog bij Vleugels geweest”, vertel ik aan Huib Tannen.
“Hij kon zich mijn handelwijze wel voorstellen, maar hij
vond ook wel dat ik brutaal was geweest tegen Paashaas. Hij zal bij zijn
collega’s het douchesysteem eens aankaarten. Misschien helpt het. Wie weet”.
“Aardige vogel, die Vleugels”.
Uit het jaarboek. Zaterdag 21
november.
(…) Die van 1 en 2 gym schijnen reeds sinterklaasnukken te hebben. Zetten ze daar op dortoir 2 al wat schoen mag heten, buiten hun chambrette! Uit deze indrukwekkende rij voetbekleedsels zou
de schimmel van de goedheilig man zich jarenlang te goed kunnen doen, maar
binnenkomende Mhr. Poulssen
moet tegen zijn hart in de originele grap afstraffen. Huisarrest tot
Sinterklaas luidt het harde vonnis.
Onze misdienaars voetballen tegen die van Chèvremont. Zij doven zeven kaarsen bij hun tegenstanders,
die er bij de onzen maar twee krijgen uitgeblazen.”
Maandag 22 november
Nools
heeft voor de avondstudie bekend gemaakt dat we van nu af aan twee keer per
week en na de gymles 5 minuten onder de
douche mogen.
De roosters hangen al op het bord op de slaapzaal.
Ik heb ook een brief van Opa Bidaga
gekregen, die ik het hele wasverhaal geschreven heb.
Dag Yim,
So, jij met jouw naked
snikkeltje op de slaapzaal , vind ik ook niet so well dressed.
Maar jij bent mijne brave grandson. Mijne grandson moet tidy zijn. Jij moet
wel polite zijn tegen de leraars, ook al zijn ze sometimes soupdresses.
Oma Anna
heeft een picture geborduurd met een Scottish landscape voor op je hokje. Het is eigenlijk
een surprise voor Christmas maar to
monter je up, mag ik het je schrijven.
Liefs also from Oma,
Jouw Opa Bidaga
Maar goed dat ze hier op Groot-Rolduc
de brieven van familieleden niet eerst lezen. Ik zal deze maar goed opbergen.
Zaterdag 28 november
Vanmorgen stonden bijna alle schoenen van mijn
slaapzaalgenoten bij elkaar bij de wasbakken. Het leverde een tumult op van
jewelste. Ik vermoed dat ik ze daar allemaal neergezet heb. Want ik droomde
vannacht dat Paashaas stond te schreeuwen op de slaapzaal en me commandeerde
alle schoenen weg te halen. Dat hij Sinterklaas niet was.
Ik heb thuis eens slaapwandelend de hele keukenkast
leeggeruimd en dergelijke.
Ik heb dus ervaring. Gelukkig heeft niemand me gezien, als
ik het was.
Ze dachten dat het een grapje was wegens het huisarrest.
Het was maar goed dat Hofman moest surveilleren. Die kan goed tegen een grapje,
en die zal zeker niet bij Nools gaan zeuren.
Uit het jaarboek. Maandag 30 november
In de geschiedenis van de katholieke kerk in
Nederland is deze eerste zondag van de Advent altijd een keerpunt. Altijd heeft
het dualisme gegolden: God maakt ons zalig, maar het is de mens die het moet
doen. Dit dualisme blijft weliswaar ook nu bestaan, meer nadruk wordt in onze
dagen echter gelegd op het tweede deel.
Sinds het Concilie het venster op de wereld
opende en de Kerk verloste uit een situatie die – wij realiseren het ons pas
achteraf – iets van een ghetto had, worden mens en
wereld niet meer op de eerste plaats als boos beschouwd: ook van nature tot het
goede in staat, worden zij opgenomen in de beweging, die alles naar zijn
voltooiing in God leidt. In sleur verrichte godsdienstige handelingen – Gods
genade werkt door het sacrament zelf – verliezen hiermee wel niet hun waarde,
maar komen beduidend lager in appreciatie te staan.
Hoe schoon de Latijnse gebeden van de Mis ook
mogen zijn, voor wie geen Latijn verstaat, blijft de Eucharistieviering te veel
geheimzinnigs houden dan dat hij er met profijt mee in contact kan treden. Een
groot deel van de Misgebeden zal dan ook voortaan in de volkstaal gehouden
worden; de gehele Voormis en vanaf het Onze Vader tot het einde.Vanzelfsprekend
is in deze delen het Latijn niet verboden; het verdient zelfs aanbeveling, ter
afwisseling de vroegere vaste gezangen geheel of gedeeltelijk in de Latijnse
tekst op gregoriaanse melodieën te zingen. Zodoende is er een rijkdom aan
mogelijkheden ter beschikking gekomen, gestadig uitgebreid met nieuw te
componeren Nederlandse liederen, waardoor de viering van de liturgie een
menselijk veel boeiender schouwspel kan worden.
Wij zijn het Concilie en onze bisschoppen
voor deze verandering innig dankbaar. Enigszins verontrust ons echter de indruk
dat de Kerk van Nederland, die reeds op deze eerste Adventszondag toestaat, de
gewijzigde liturgie in te voeren, min of meer voorbarig is: er heeft immers
nauwelijks een genoegzame voorbereiding van de gelovigen kunnen plaats vinden
(en juist op deze instructie legt de Constitutie alle nadruk), en tekst- en
liedboekjes zijn nog veel te weinig voorhanden. Praktisch alleen voor het
Gewone der Mis bestaat een voor de gehele kerkprovincie bindende tekst. Dit
moet wel tot verwarring leiden, vooral wanneer de overal hoogtij vierende zucht
tot experimenteren er zich mee gaat bemoeien. Het zal niet lang duren, of de
Nederlandse priesters zijn in de ogen van hun buitenlandse naburen verdacht…
In aansluiting aan de gedachtegang van het
Concilie en aan in Nederland levende opvattingen, neemt de leiding van Rolduc,
na grondig overleg in de liturgische commissie en ampele bespreking in een
vergadering van priesterleraren, een verregaand besluit. De verplichte
dagelijkse Mis zal vanaf heden tot het verleden behoren. Naast de zondagse
Hoogmis, die een uitgesproken gemeenschapskarakter draagt, zal ook op donderdag
een gemeenschappelijke Eucharistieviering worden gehouden. Voor het overige
neemt ieder klas eenmaal per week verplicht aan de klassenmis deel (voor de
externen geldt de externenmis). De andere dagen van de week is het bijwonen van
de Mis facultatief. Wie geen mis hoort, begeeft zich rechtstreeks naar de
studiezaal: voor hem duurt de ochtendstudie bijna anderhalf uur. Op woensdag en
zaterdag heeft er om 8 uur een uitgebreide ochtendwijding plaats.
Dit alles betekent niet, dat opnieuw wordt
toegegeven aan gemakzucht, zoals sommigen verkeerdelijk menen. Integendeel, wil
men aan de bedoelingen beantwoorden, dan zal een veel groter krachtinspanning
nodig zijn dan in het verleden werd gevraagd.
Zowel celebrant als kerkvolk zullen zich door
preparatie en persoonlijke inzet, geheel aan hun liturgische taak moeten geven.
Alleen zo groeit een religieus besef.
Dat deze maatregel nodig was in een instituut
als het onze, met een bevolking wier leeftijd varieert van 12 tot 20 jaar, zal
iedereen begrijpen, die iets begrijpt van de problematiek der
ontwikkelingspsychologie. ‘Van het goede nooit genoeg’ is een leuze, die te
weinig met onverteerbaarheid en indigestie rekening houdt. Laten we niet
vergeten, dat Voltaire bij de jezuïeten op school is
geweest.
1965
Uit het jaarboek. Dinsdag 16
februari
Mhr. Heynen, nagenoeg
van zijn ziekte hersteld, krijgt de mooiste [2]benoeming die zich denken
laat. Hij wordt pastoor van het landelijke Epen, gaat in een paleis van een
pastorie en zal er beslist voor ijveren, Felix Timmermans ‘ portret van de
pastoor van de bloeiende wijngaard waar
te maken, natuurlijk geretoucheerd eb aangepast aan onze tijd. Wij gunnen het
hem van harte en, meneer pastoor, vivas, floreas,crescas, in nomine Domini! [3]
Deel III Jopie
1966
Donderdag 10 februari
Tijdens de middagpauze daag ik de goudharige Jopie Rasten uit tot een sneeuwgevecht. En wat ik niet verwacht,
is dat hij met ogen waarin sneeuwsterrenstelsels schitteren, de uitdaging
aanneemt. Terwijl de zon de sneeuwkristallen laat branden, rent Jopie achter
mij aan. Even later rollen we door de sneeuw. Jopie doet verwoede pogingen om
me in te zepen. Het is niet normaal op Rolduc om een medemens zo intens aan te
raken. Een gevecht in de sneeuw is een excuus voor een warme omhelzing. Ik voel
de adem van Jopie in mijn gezicht. Zijn zachte geur als van bescheiden fresia’s
verrast me. Zijn lichaam koestert me in het gevecht. Na die jaren hier wist ik
niet meer hoe zacht een menselijk lichaam kan zijn. Hoe teer de nabije
uitstraling soms is. Ik voel me trots dat Jopie, die vlotte blonde voetballer
zich verwaardigt met mij te sneeuwvechten. Vanuit de
ramen van het megaron – de recreatiezaal van de
groten – kijken de hoofden van medeleerlingen keurend toe. Ik voel me plots
beklemd en worstel me los.. Jopie staat het gelaten toe. Toch rent hij weer
achter me aan het bosquet in. Dan galmt al over het complex de bel voor de
middagstudie..
’s Avonds schrijf ik weer een gedicht in mijn
gedichtenschrift.
Gevecht in de sneeuw
Ik hef de sneeuwbal
en werp onmachtig bijna
naar je neus
zodat je wel moet reageren.
De sneeuw smelt op je gezicht,
ook jij wrijft je ogen uit.
Vanaf hoge staken kijken
wolvenkoppen op me neer.
Dan voel ik me beklemd
en verlaat mezelf.
Maandag 14 februari
“Weet jij wat de overeenkomst is tussen een vrouw en een
boot?”, vraagt Jopie.
Na lang zwijgen van mij komt de clou van hem: “Ze worden
allebei liggend geladen”
Ik begrijp het niet precies, maar glimlach betekenisvol
naar hem.
Ik weet dat ik nu in zijn vriendschap ben toegelaten, en
dat wil ik niet verpesten.
“Weet je dat Jos
Beunen in de herfstvakantie zijn zus met haar vrijer bezig gezien heeft? Ze
konden er nog net een handdoek voorhouden toen Jos de slaapkamer binnenkwam”,
gaat hij verder.
“Ga je zondag mee naar de film van James Bond?”
Gelukkig heb ik nog wat geld van oma Van Baerle.
Woensdag 2 maart
Zoals ieder jaar hebben we twee dagen retraite. Alles wat
de dagelijkse kilkale sleur verbreekt, doet ons opleven. Vandaag is het
onderwerp ‘je inleven’.
Pater Antonius schildert ons eerst waartoe een gebrek aan
inleven kan leiden. Hij noemt als uiterst voorbeeld de jodenvernietiging in de
oorlog door de Duitsers en de Oostenrijkers. De man weet de gruwelijkheden zo
te beschrijven dat de verbijsterde zielen der gestorvenen bijna in een eeuwige
vrije val door onze lichamen schieten. Hij spaart ook de katholieken niet. ”Wij
hebben in het verleden de Joden vaak ervan beschuldigd dat zij Christus hebben
gedood, en daarmee het wantrouwen en de haat
voedsel gegeven. Dit soort zelfkritiek hoorde je een paar jaar geleden
niet zo vaak in de Kerk. Paus Johannes XXIII heeft ons bevrijd van een heleboel
strakke koorden. Wij worden nederiger tegenover de anderen.
We gaan beseffen dat de plechtige kerkgewaden soms niet
meer zijn dan de kleren van keizer, waarachter we in feite naakt zijn. De
priester zal het nu moeten hebben van de werkelijke inleving in God. Hij kan
zich niet meer langer waar maken met statussymbolen als Latijn en goudgerande
altaren”.
Zo had ik er nog niet over gedacht. Het is inderdaad zo dat
in het kerkelijk leven op Rolduc nogal wat veranderd is. De plechtige sfeer die
me wel bekoorde, is er aardig af. Er staat nu een soort triplex altaartje op
het priesterkoor van waarachter de celebrant ons aan kijkt. Hij staat niet meer
bij het grote altaar met de rug naar de kerkgangers. Ook de kazuifels zijn
kaler geworden met wat moderne stiksels karig versierd. Misschien heb ik me ook
wel wat verbeeld en ben ik als een soort
kroonprins van de keizer zonder kleren naar Rolduc gekomen.
Wat zit een mens toch complex in elkaar.
Het is inderdaad wennen. Het is net of het geloof op Rolduc
de laatste tijd wateriger is geworden. En dan niet waterig in de zin van het
levend water uit het evangelieverhaal over
de bron en de Samaritaanse vrouw.
Verschillende priesters lopen niet meer in het zwart en hebben vrolijk
stropdassen aan.
‘ s Morgens bij de facultatieve mis is het niet erg druk
meer.
Van opa Bidaga heb ik trouwens
wel eens gehoord dat in Azië ook verhalen over Jezus rondgaan, die daar Sint Issa wordt genoemd. Hij is daar de incarnatie van de Heer
van het Universum, net als Boeddha en Krishna. Jezus
zou India en andere Aziatische gebieden bezocht hebben en gereisd hebben langs
oude handelsroutes daar. In deze verhalen is het Pilatus
die Jezus veroordeelt en de protesterende Joden wassen hun handen in de heilige
vaten van de tempel om geen schuld te hebben aan de kruisiging van de Heer van het Universum.
Als dat zo zou zijn, zouden de omgebrachte Joden ook nog
eens het slachtoffer zijn van een eeuwenlange gedachtebegoocheling der
Christenen.
Net zoals het zwaarmoedige wereldbeeld van de Calvinisten
volgens Pap waarschijnlijk niet meer is dan een uitwaaiering van de woede van
Calvijn tegen de Kerk, toen de kerkmeesters zijn vader, die de financiën
beheerde in Noyon vernederden. “En daar hebben dan de
Droogstoppelproducenten van zwarte
kousen veel geld aan verdiend”, zegt hij dan, want Pap is een liefhebber van Multatuli.
’s Middags krijgen we als opdracht ons in te leven in de
natuur. Ieder gaat voor zich naar het bosquet. Sommigen gaan stiekem
voetballen. Ik vind het wel een mooie opdracht. Pap zou het ook leuk vinden.
“Alleen in een roos kan ik wonen, en die roos is dan wel Mam”, zegt hij wel
eens als variatie op Slauerhoff.
In de verte klinkt met donkere geluiden de stoomtrein van Herzogenrath dwars door de prille lentegeluiden heen. Het
vroeger zo vertrouwde geluid is nu ineens verdacht. Misschien heeft deze
locomotief wel met wagons vol Joden door het Duitse landschap gedenderd. De
rookwolken maken de atmosfeer boven het Duitse stadje zwart tot in alle
uithoeken. Hoe kan ik me nu inleven in een sneeuwklokje? Waar is Gods adem
gebleven? Is dit hetzelfde bosquet waar ik met Jopie het sneeuwgevecht speelde?
Ik ben nog vast niet rijp voor een meditatie in de natuur.
Donderdag 10 maart
Uit het grauwe Duitsland is een prins naar Nederland
gekomen. Het halve Nederlandse volk heeft al naar hem geblaft. De andere helft
heeft hem al in het volkse hondenhok van de Oranjeverering opgeborgen. Met in
liefde drijvende ogen kijkt hij wat verschrikt naar alle bombarie die voor hem
en zijn aanstaande is uitgepakt. Wat is de monarchie toch een bizar toneel. Een
vergulde koets in een rookgordijn met daarin mensen die als marionetten aan
gouden touwtjes stijfjes bewegen. Machtige symbolen van de rijken. Droombeelden
van de armen. Gestold vet in de expansiesoep van het verre verleden. Ook goud
is slechts klei in de hogere schepping.
Uit het jaarboek. Donderdag 10 maart.
Wij geloven er niet meer in; in de bewering
dat er zich ook op Rolduc republikeinsgezinden
verschuilen. Ondanks ijverige naspeuringen hebben wij niemand gezien die op 10
maart in werkplunje en met stapels boeken en schriften onder de arm naar de
klas toog of boven de boeken in de studiezaal zat. En bij het schallend
Wilhelmus in de eetzaal bleef niemand ostentatief zitten. Wel verdrongen zich
drommen voor de diverse televisietoestellen, om te zien hoe de
trouwplechtigheid en rijtoer van onze kroonprinses zoal hun verloop hadden. En
bij de romantische fakkeloptocht in Kerkrade ontbrak er niet een. Zo is het
toevallig ook nog eens een keer…. En waren het niet Limburgse soldaten die
tijdens de troubles na de eerste Wereldoorlog de paarden uitspanden en Harer Majesteits koets
eigenhandig door de straten van Amsterdam trokken? O zo!
Vrijdag 1 april
De bel wroet zich een weg door de donkere slaap. Traag
beweeg ik me door de zwarte ochtend richting wasgelegenheid. Was ik maar nooit
geboren. Je moet iedere dag zo veel wrevel overwinnen om de schaarse speelse
ogenblikken te kunnen genieten.
Bij de wasbakken is het een hilariteit van heb-ik-jou-daar. Er blijkt een kip te zijn vastgebonden in
de wasbak. In de belendende bakken zijn bloemen geplant. Er hangt een papier
tegen de spiegel met de tekst:
Ben ik niet een pracht van een kip?
Bijt dus niet in de nacht op uw eigen lip.
Want voor u Paashaas met een zwarte rok,
leg ik mijn fraaie
ei niet in mijn hok,
maar hier midden in de nacht
zodat u op 1 april eens lacht.
Men heeft al gauw in de gaten dat het om een 1- aprilgrap
gaat. De eersten sjouwen al weer terug
naar hun chambrette.
Dan komt Paashaas binnengestormd. De grappenmakers moeten
het surveillancerooster goed hebben bijgehouden.
“Ga weer slapen, het is midden in de nacht”. Als hij de kip
met bijbehorende tekst ziet, krijgt hij de gebruikelijke rode appelkleur op
zijn wangen.
De grap met de kip moet voor Paashaas een pijnlijke
herinnering zijn aan het ontstaan van zijn bijnaam een jaar geleden, toen hij
als groen priestertje tussen ons hyena’s incognito gedropt werd. Tijdens een
diner nam hij geen lever. Sjef Ogterop vroeg hem
waarom hij geen lever nam. Zijn antwoord was dat hij iets aan zijn lever had.
Toen vroeg Sjef waarom hij ook geen eieren nam.
De hele tafel lag natuurlijk dubbel. Paashaas verliet met
een vuurhoofd voortijdig de maaltijd. Sindsdien noemen we hem Paashaas. Hij had
natuurlijk ook even kunnen glimlachen om
de grap.
Uit het jaarboek. Vrijdag 1 april
(…) Evenveel hilariteit, maar diepe rimpels
bij de raspedagogen, riepen de dolle streken op, waarmee de jeugd 1 april
vierde. Wij citeren de VREE: “Is de dagorde soms veranderd, vragen sommigen
zich af, die om drie uur in de nacht de bel horen luiden. ’s Morgens blijkt het
Rolducse lieverdje, alias Goldfinger
(de fonteinengel in het carré, red.)
door Rolducse provo’s in closetpapier te zijn
gewikkeld. Ergens in huis wordt een café met volledige vergunning gesignaleerd.
En wat moest die kip op de slaapzaal.?
Goede Vrijdag 8 april
Met Jopie stap ik uit de trein op het station Utrecht. We
zijn op weg naar opa Bidaga en Oma Anna om daar te
gaan logeren. Ik koop wat bloemen voor opa’s huistempeltje. Met lijn 2 gaan we
naar de Ganzenmarkt waar ze wonen.
“Ik vind de mensen hier vaak wel een beetje gewichtig doen.
Ze maken meer drukte om niks dan bij ons. Ze zeggen ook vaak: “Je komt zeker Limburggg hè? Die zachte gee” en
dan klinkt dat soms in je oren, of je
toch een tweede soort Nederlander bent. Maar Opa en Oma zijn heel gewoon”.
Ik ben opgetogen dat ik ze zo meteen aan Jopie kan
voorstellen. Oma zal vast wel weer haar levensverhaal vertellen. Hoe ze als
meisje van vier haar moeder verloor. Haar vader, een Franse kapitein ter zee,
was twee jaar ervoor aan longontsteking gestorven. Oma kwam als weeskind in het
Maagdenhuis in Amsterdam bij de nonnen,
samen met haar eenjarig halfzusje. Haar broers kwamen ergens anders. De
halfzuster werd een jaar na de dood van Oma’s vader geboren, en dat werd door
de familie als een schande beschouwd. Daarom wilde niemand de kinderen opnemen,
en kwamen ze in het weeshuis terecht.
Oma werd later gouvernante bij een Haagse familie met veel
connecties in Indië . Daar ontmoette ze Opa Bidaga. Ze kan ongelooflijk mooi borduren. Ze heeft ooit
als lid van de Haagse borduurvereniging kroontjes geborduurd in de hemden van
Juliana.
We merken net op tijd dat de blauwe stadsbus de Ganzenmarkt
opdraait. “Daar wonen ze naast de melkboer. Aan de andere kant heb je het
anatomisch laboratorium van de Universiteit. ’s Avonds brengen ze de doden
binnen. Lekker griezelig.”
In het huis geurt het vertrouwd naar wierook.
“Kom binnen jongens. Bidaga is
even om een boodschap. Is dat nou Jopie?
Wat word je toch groot. We hebben vorige week een televisie
gekocht. We kunnen vanavond gezellig televisie kijken, als er tenminste geen
langdradig stuk passiemuziek op is.” Oma heeft Opa dus eindelijk zo ver
gekregen een televisie aan te schaffen.
“Hoe is jullie rapport jongens? Hebben jullie goed je best
gedaan?”
“Dat sturen ze volgende week naar huis. Ik zet even de
bloemen in het huistempeltje, Oma, dan kan Jopie dat ook zien.”
“Breng maar eerst jullie tassen naar het voorste kamertje,
dan vallen we er ook niet over”.
’s Avonds liggen Jopie en ik op de loer om kijken of er nog
lijkkisten worden afgeleverd.
“Ik voel me net Dracula op een
feestdag”, zegt hij. Misschien kun je wel door het raam een lijk zien.”
“Jammer voor je, de ramen hebben melkglas”.
Af en toe worden we opgeschrikt door de sirenes van de
brandweerauto’s of de ziekenwagens die vanaf de brandweerkazerne aan de
Ganzenmarkt wegscheuren.
“Vind je het niet erg, dat je niet eerst naar je ouders
gaat?”
“Niet zo”, antwoordt Jopie met een wat afgezwakte stem.
“Mijn ouders hebben het druk in de zaak. En ze kunnen niet
meer zo goed met elkaar opschieten. Mam is lief, maar thuis ben ik het na 1 dag
meestal al zat”.
Ik zou Jopie graag willen troosten. Hem even over zijn
hoofd aaien. Maar ik kom niet verder dan: “Wat akelig voor je. Nou, we zullen
er een leuke week van maken. Morgen gaan we met Opa naar het Spoorwegmuseum.”
Zaterdag 16 april
Mijnheer Pastoor is zeer tevreden over mijn rapport dat hij
van Rolduc ook moet ondertekenen.
“Dat wordt dit jaar vast weer de prix
d’ excellence", zegt hij.
Ik krijg het een beetje benauwd bij al die lof. Hij heeft
een te goed beeld van mij.
Hier zit een verrader, in ieder geval in gedachten. Ik weet
er nog net een glimlach uit te persen. Mijnheer Pastoor is zo’n zuiver mens. Ik
wil hem niet graag kwetsen.
“Ik heb hier honderd gulden. Die komen van een mevrouw die
vorig jaar gestorven is, en die geld heeft nagelaten ter ondersteuning van
priesterstudenten”.
Als ik naar huis ga, brandt het geld in mijn zak. Ik geef
het meteen aan Mam.
Ik wil het niet zelf hebben Ik geloof niet meer in die God
van Rolduc. Ik durf er met niemand over te spreken. Zelfs niet met opa Bidaga. Stel je voor dat die het aan Mam zou vertellen. De
God van Rolduc is soms niet meer dan een gloeiwormpje in een glas waterige
limonade. Als er al een God is, zal die grootser zijn dan de bekrompen God de
Vader die de katholieken ervan hebben gemaakt. Het zou dan een belediging van
de schepper zijn om hem een menselijke mannenlichaam met een piemeltje of enkel
een mannenziel toe te dichten. Het is toch ook vreemd dat vooral de mannen de
dienst uitmaken in de Kerk. En de nonnen mogen onze bedden opmaken. Ook al mag
er soms in de geschiedenis een vrouw als Catharina van Sienna
de Paus tot de orde roepen.
Geloof ik niet alleen nog in de droom die ik laatst had?
Allerlei maskers variërend van paarden tot clowns takelden
af, en zweefden weg de grote ruimte in. En uit een meer van levenswater zwom in
een licht van zachtgeel tropisch avondlicht een sereen gezicht naar boven.
“Dit is jouw gezicht, zoals de kosmos het ooit voor jou
geboetseerd heeft, en zoals je zou kunnen worden, net zoals er voor ieder
medeschepsel in zo’n dieper gezicht is voorzien. Gedij in de blauwe, en gouden
schijnwerpers waarmee de Schepper ieder wezen zoekt via de poort van het oog“, klonk er zacht een
stem in de ruimte. Daarna trok er een warmroze
zachtzinnige waas over alles en de stem sprak nog verder: “Je hoeft alleen maar
een beetje liefde te geven. Zo eenvoudig, en zo moeilijk is het”.
De herinnering aan de droom stemt me rustig. Alleen knaagt
de gedachte aan me, dat ik het geld niet had mogen aannemen. Ik ben nu zelf ook
maar een zeer klein gloeiwormpje, dat geloof ik in ieder geval zeker.
“Dat kunnen we goed gebruiken”, zegt Mam. “Je hebt nog een
broek en een jas nodig.”
“Mag ik dan een spijkerbroek en zo’n gele glanssweater?”
“Zoiets kun je op Rolduc niet dragen. Je gaat er toch zeker
niet als een nozem bij lopen”
”Er zijn er al verschillende die een spijkerbroek met gekleurde glanssweater hebben, Mam. Jopie heeft het
ook.”
“Het gaat niet door, Yim”.
“In de vakantie ga ik aardbeien plukken, en dan koop ik het
zelf wel”
“Als je het maar laat”.
Uit het jaarboek. Het derde
trimester
Soepel gehanteerd worden de regels ten aanzien
van het verlof om naar huis te gaan; een blijde of zeldzame gebeurtenis in de
huiselijke kring is spoedig gevonden en de kinderrijke gezinnen hebben nog
altijd wel een broertje of zusje dat de eerste communie viert. Daarnaast heeft
ieder de gelegenheid per trimester een weekend-naar-keuze
in de warme schoot der familie door te brengen; men kiest er in de zomermaanden
meestal de jaarlijkse kermis voor uit.
Uit het jaarboek. Woensdag 31
augustus
(…) de leraren op hun beurt zien nieuwsgierig
uit naar de stand van zaken onder de leerlingen: wie komen terug, wie niet, wie
volgen de raad van de vergaderingen en kiezen een ander schooltype? Gegroeid?
Klein gebleven? Al gauw blijkt dat de tienershops zich in de klandizie van
verschillenden hebben mogen verheugen: zij zijn geruit of gestreept in
schreeuwende kleuren, nauwgepijpt en nauwgetruid, dragen soms fluwelen mocassins om de voeten;
de aanblik van de middenmoot is veelal dreigend: langgewold
tot in de nek, weerbarstige haren over het voorhoofd en de oren. Wij volgen
niet het voorbeeld van een zeker schoolhoofd in Veendam en wijzen hun de
kapper.
Woensdag 14 september
Gwijde
zit aan de tafel voor de klas met zijn handen zowat recht voor zijn voorhoofd
gevangen. Ook al komt het wat aanstellerig over, hij gaat gewoon voor zijn
devotie. Voor iedere zin die hij tot God prakt, neemt hij een aanloop van
stilte. Dit is het begin van de godsdienstles, waarin Gwijde
steevast om Gods inspiratie vraagt.
“Vandaag zullen we de les besteden aan je lichamelijke groei,
speciaal je seksuele groei”, spreekt Gwijde lijzig
met slependsmakkende letters s. Enkele klasgenoten
kijken elkaar veelbetekenend aan, en gaan er eens goed voor zitten.
“Misschien heb je aan je lichaam gemerkt dat sommige dingen
veranderen, nu je groter wordt. Je plasser, je voortplantingsorgaan,
bijvoorbeeld die wij ook penis noemen, wordt zonder dat je het wil, plotseling
stijf.”
Het valt me bij het slissende spreken van Gwijde op dat er erg veel s’en in die woorden zitten.
“Dat gebeurt vaak ’s morgens in bed. Dat is niets om je
ongerust over te maken. Het is een teken dat God met je groei bezig is.
Misschien is het je ook opgevallen dat je als jongen totaal anders gebouwd bent
dan een meisje. Je bent hoekiger, steviger dan een meisje, dat ronder, zachter
is”.
Gwijde
demonstreert zijn laatste opmerkingen met twee geometrische tekeningen op het
bord.
“God maakt je mogelijk klaar voor het meisje dat je later, als je vrouw voor altijd, in haar
lichaam ontvangt. Want het meisje is zodanig gebouwd dat een stijve penis in
haar vagina past. Dan wordt je zaad doorgegeven aan haar lichaam. we noemen
zaad ook ‘sperma’. Soms komt het zaad ook zo los, in je slaap bijvoorbeeld.
Daar hoef je je geen zorgen over te maken. Misschien
heb je het al meegemaakt. Het is een teken dat God met zijn schepping in jou
aan het werk is. Het is dan ook niet goed om met je lichaam te spelen.”
Ik zie Sjef Ogterop wat kleuren,
zou die al hebben zitten spelen? Het dringt ineens tot me door waarom die
surveillanten regelmatig ’s avonds en ’s nachts alle chambrettes
inkijken. Misschien dat sommigen met hun lichaam liggen te spelen.
“Er zijn ook mannen die houden niet van een vrouw, maar van
een man. Dat zijn homofielen In de volksmond worden
ze ook wel ‘mietje’ genoemd.
Maar jullie hoeven je geen zorgen te maken, want ik weet
zeker dat er bij jullie geen bij zijn.”
Ik lach even naar Jopie, die verschrikt de andere kant
uitkijkt.
“Ik heb de belangrijkste zaken nog eens op papier gezet.
Die zal ik nu uitdelen.”
De brieven van Gwijde vinden wij
over het algemeen wat kwijlerig. Er staat dan boven zo’n brief: “Beste vriend”
of “Mijn beste” en er volgt meestal een jankerig verhaal met een bijbelse toepassing net als in zijn preken.
“Nou op zo’n internaat kweek je anders homofielen”,
hoor ik Jacques Peinsen, een extern fluisteren, ”geef
mij maar het vrije veld”. Ik voel me een beetje week worden in mijn buik. Zou
dat echt zo zijn?
(Later in de zomer
van 1987 speelt een al wat kalende
primaat in Nederland weer eens de rol van de braafste jongen van God met
ingebeelde blonde engelenkrullen, door gekleed in de jurk van Moeder de Kerk
een homoseksueel de communie te weigeren
onder het geklap van de puriteinen die van hun diepste wezen en hun
rozenkrans vaak vermolmd hout hebben gemaakt.)
Vrijdag 16 september
Jopie heeft al twee dagen niet met me gesproken. het heeft
vast te maken met de les van Gwijde. Ik voel me
treurig. Normaal trekken wij in onze vrije tijd veel samen op. Jopie is nu ook
bij de Serre. Daar is hij twee ochtenden niet geweest om zijn plantenafdeling
te verzorgen. Dat heb ik maar gedaan.
Zaterdag 17 september
Ik raap mijn moed samen en stap op Jopie af. Hij is
tenslotte mijn vriend.
“Ga je mee naar de Serre. We kunnen de perken in het kleine
carré gaan doen”.
“Goed”, zegt Jopie met wat afgeknepen stem en ogen die naar
beneden kijken.
We sjokken naar de Serre.
“Waarom ben je eigenlijk niet bij me geweest de laatste
dagen?”, vraag ik, als we in het materiaalhok de kruiwagens uitzoeken.
“Heeft het met de les van Gwijde
te maken?” Hij knikt en zegt zacht: “Ja”.
Later, als we de grasranden van de perken aan het knippen
zijn, vraagt Jopie bijna onverstaanbaar: “Wist jij dat Yim,
van die mietjes? Dat die bestaan?“
“Ik had er nog nooit van gehoord.”
“Zouden er in onze klas echt geen zijn?”
“Volgens mij niet, want anders zou Gwijde
het niet zeggen. En al was het zo, Opa zou zeggen: “In de winkel van de Creator zijn veel
soorten van leven for sale”.
Jopie glimlacht.
Ik strijk hem even over zijn haar.
We gaan vervolgens aan de slag met de perken.
Woensdag 28 september
Vandaag hebben we een meditatieve tocht naar Aken in Pax-Christie-stijl.
Onderweg wordt telkens gestopt voor een gesprekje over vrede. De tocht is een dikke drie uur lopen. In Aken
hebben we een kerkdienst in een kerk vlak bij de Dom.
Als we ’s middags twee uur vrij hebben in Aken, troont Sjef
Ogterop Jopie en mij mee naar de Antoniusstrasse
waar volgens hem de dames van plezier hun bedrijf hebben, zoals hij het noemt.
Ik heb nog nooit een hoer van dichtbij gezien. Ik wist eigenlijk niet eens zo
dat ze bestonden. Ik vind het dus wel spannend. Jopie ook. Met ingehouden
bibber stappen we de straat met de lage huisjes in. De juffrouwen hangen in de
deurpost. Het is zeker een rustige tijd op de middag. Een van de dames heeft
niet meer aan dan een shirt en een soort zwarte maillot, waar de vibraties van
de zonde vies van afschieten om even in de termen van Gwijde
te blijven. Ze staat gezellig te keuvelen, en ze neemt niet de moeite naar ons
te wenken. Wat een paar andere hoeren wel deden, zodat we onze pas van schrik
versnelden. Uit een van de huisjes stapt een man van middelbare leeftijd met
een pokdalig gezicht en vettig haar. Er hangt een aureool van vunzige
verbodenheid boven zijn hoofd.
“Jakkes, die is geweest “, zegt Sjef.
“Arm meisje , met zo’n man”, zegt Jopie.
“Dat meisje zal nu wel rijk wezen”, grinnikt Sjef.
Hij wil de straat nog eens terug doorlopen, maar dat vinden
wij te veel van het goede.
In de bus terug hoor ik van een van de leraren dat Rolduc
het volgend jaar waarschijnlijk geen Klein-Seminarie
meer is, maar een open gymnasium. Dat is maar goed ook, want de meesten worden
toch geen priester meer.
Onder de leraren van Rolduc schijnt het ook niet altijd te boteren. Bonken en
Vallen zijn volgens Paul van de Noort in augustus
overgeplaatst omdat ze te modern waren
voor de meer traditionele priesters.
’s Avond in bed probeer ik me voor te stellen hoe dat bij
zo’n hoer gaat. Mijn lichaam komt in beweging. Is dit nu waar Gwijde het over had? Ik vind het maar een enge bedoening,
dat ‘spelen met je lichaam’.
Pap en Mam hebben me er nooit iets over verteld.
Ben ik nu in staat van zonde?
Vrijdag 14 oktober
Het is Paul Comen gelukt onze
leraar scheikunde, bijgenaamd de Pijp, uit zijn onverstoorbare houding te
krijgen. De goede man is anders met geen geweld uit zijn rustige humeur te
brengen. Volgens Huib Tannen zou hij nog niet voor
een atoombom in zijn achterste harder gaan lopen. Als een hoge schoorsteen
staat hij altijd voor de klas aan zijn pijp te lurken. Als Jan, de goede oude
amanuensis met zijn grote neus, een proef heeft gedemonstreerd, volgt steevast
de opmerking van de Pijp: “Dat hebben we weer fraai gedaan, Jan”. En dat
terwijl hij tijdens de proef enkel met de armen over elkaar rook heeft staan
produceren. Je kunt de meest domme vragen aan de Pijp stellen. Je krijgt altijd
vriendelijk antwoord. Paul Comen dacht vandaag leuk
te zijn en hij vroeg aan de Pijp naar de scheikundige formule van wijwater. De
Pijp die bij de conservatieven hoort, werd laaiend. De halogene
dampen sloegen uit zijn mond. Paul werd zelfs de klas uitgestuurd. Dat komt op
Rolduc praktisch niet voor. Hopelijk begrijpt de President het grapje. Het is
het gesprek van de dag.
1967
Uit het jaarboek. Begin derde
trimester
Een rustige paasvakantie zonder opzienbarende
gebeurtenissen. Alleen bereikt ons het bericht dat Mhr.
Gijsen het op Rolduc niet meer kan harden.(..)
Hij heeft acht jaar op Rolduc doorgebracht,
levend voor zijn studie en zijn lessen. De theologie en de geschiedenis, beide
hing hij met evenveel liefde aan en zijn uitgebreide kennis op beiderlei gebied
droeg hij in zijn lessen bezield en met de gave van het woord over. Het valt te
verwachten dat de nieuwe functie aan het retraitehuis in Spaubeek
bij hem in de smaak zal vallen, te meer daar zij hem voor verdere studie ruime
tijd laat.(..)
Deel IV Brand !
1967
Dinsdag 22 augustus
Een droom over brand betekent in Malet
dat er groot ongeluk op komst is.
Vannacht heb ik gedroomd over brand op Rolduc. De gebouwen
deinden in een oranje zeestorm. De kerktoren kraakte als een scheepsmast in
nood. Hoog in de donkere lucht vlogen raven. Rolduc een ruïne, stel je voor.
Maar moet je een kerk niet altijd in brand steken om hem ’s morgens weer op te
bouwen? De droom is van het begin van de nacht; het duurt dus nog even eer het
noodlot zich voltrekt. Volgens opa Bidaga is dat zo.
Hoe vroeger in de nacht je iets droomt, hoe later het uitkomt. Wat geeft het
eigenlijk als Rolduc afbrandt,want de natuur is toch de grootste kerk. In de
zindering van de bloemen en planten zingt ook het majestueus spel. laat de
ruïnes begroeien.!
Gwijde
is weg. Rolduc is een van de fundamenten van de traditie kwijt. De storm van de
tijd heeft vrij spel. Shiva heerst nu.
De eerste meisjes lopen als bewijsstukken van de nieuwe
tijd door het oude gebouw. Zij zitten in de eerste klas. Zij zijn extern.
Vrijdag 29 augustus
Het zweet staat in onze handen. In onze driedelige pakken doen
we pogingen de meisjes van de MMS niet op de voeten te trappen bij de eerste
dansles.
“Quick, Quick,
slow”, klinkt het uit de boxen. Intussen duwen we de
dames als kruiwagens over de vloer. Aan de zijlijn staat Prefect Nools met meetlatten in zijn ogen, die de afstand tussen
ons en de meisjes aftasten.. Ik durf mijn partner, zoals de dansleraar het
noemt, nauwelijks aan te kijken. Thuis heb ik alleen mijn twee jongere zusjes
Wanne en Rasent. Zo’n meisje van de MMS is toch heel
wat anders, meer van porselein. Even verderop loopt Jopie te zwoegen met een
donkere schone. Toch leuk deze zwierige muziek in de anders zo grauwe sleur.
’s Avonds komt er weinig terecht van het huiswerk in het kleine studiezaaltje,
waar 5 en 6 gym geacht wordt zonder surveillant te studeren. Sommigen oefenen
wat danspasjes van de foxtrot. De diverse meisjes van de MMS worden grondig
doorgesproken. De arme schapen moesten eens weten hoe stoer hun danspartners
hier zonder hun driedelig pak het leven inkijken.
Dinsdag 17 oktober
“Daar hebben we onze praatjesmaker”, komt Joosten in de
witte kruisgang snuivend op me af. “Je dacht zeker, Rolduc is geen seminarie
meer,dan breken we in een praatje maar meteen het katholieke geloof af”.
Joosten is anders zo vriendelijk omdat ik goede cijfers voor zijn vak haal en
omdat ik wel eens zijn missen dien.
“Mijnheer, wat bedoelt u?”, stamel ik wat moeilijk
glimlachend voor me uit.
“Dat zul je niet weten. Ik hoop dat je hier je langste tijd
hebt gehad.”
Ik pijnig mijn hersenen af met de vraag welke
ketteractiviteiten ik dan wel niet ondernomen heb. Dan ineens zie ik het
verband. . De Academie Alberdingk Thijm
waar alle 5e en 6e klassers
verplicht een lezing of causerie moeten houden, daar gaat het over. Afgelopen
zondag heeft Job Benders er een interessante lezing
gehouden over heidense elementen in het katholieke geloof. Hij noemde o.a. de
Romeinse en Germaanse oorsprong van het kerstfeest. De Romeinen vierden op 25
december het feest van de onoverwinnelijke zon. De Germanen hadden hun joelfeesten
bij de zonnewende met gekleurde lapjes, geloof ik, in de bomen. Het
kerstkindje is in oorsprong dus
eigenlijk niets anders dan de zon. Het gaat dus om een natuurgeloof. Ook had
Jos het over Maria als een vervanging van de Germaanse vruchtbaarheidsgodin Freia. Maar, wat zou het, was Jos’ conclusie. Als mensen
geloven in mooie symbolen, dan zijn die er toch. Die gaan dan echt leven. Als
ze maar iets goeds teweeg brengen, en men er geen oorlogen om gaat voeren of
mensen onderdrukken.
Joosten heeft dus de klok horen luiden. Nu denkt hij dat ik
die lezing heb gehouden. Nou ja, hij zoekt het maar uit. Het was trouwens toch
wel erg filosofisch van die Jos. Ik geloof ook wel in goede menselijke symbolen
als sleutels naar het transcendente. Zo lang het die functie maar heeft. Dan
kom je ook dichter bij de mens in andere
culturen. Het uitpluizen van hoe de mens begoocheld is door religieuze en
andere symbolen kan natuurlijk ook tot andere conclusies leiden. De ‘ontgoocheling’ leidt bijvoorbeeld ook tot existentiële leegte zonder God zoals in “Les chemins
de la liberté” van Sartre
mogelijk bedoeld is. Daar had laatst iemand een lezing over. Over de
schrijnende eenzaamheid die in een constante vloed uit de naden van de woorden
van deze boeken stroomt. Dat is ook weer begrijpelijk natuurlijk.
Nou de leraren hebben kennelijk over die lezingen gehoord,
en ze zullen er misschien flink over gepraat hebben. Het wordt wel erg koud
soms in de nieuwe kleren van de keizer.
Uit het jaarboek. Maandag 13
november
Vandaag en morgen geeft de NAVO door middel
van een rijdende bioscoop voorlichting over haar doelstellingen en taken.
Voorlichting, of is het eerder propaganda?
De discussies hierover lopen hoog op.
Dinsdag 14 november
Joosten heeft me vandaag zijn excuses aangeboden voor zijn
uitval laatst. Hij had inmiddels gehoord dat ik die lezing niet heb gehouden.
Hij had zo’n lezing ook eigenlijk niet van mij verwacht. Ik kleurde toen hij
het zei. Ik had de moed niet er iets tegenin te brengen. Wat ik achteraf wel
erg onfris van mezelf vond.
Zo worden de kiemen gelegd voor laffe vervreemding van het
Zelf. Liever gestreeld dus dan moedig.
Het is ook wel een hele
levenskunst om op het breukdeel van de seconde altijd eerlijk en trouw aan jezelf te reageren. Vandaag is dat zeker niet
gelukt.
Uit het jaarboek. Zondag 26 november
(…) Het is de culturele instanties van de
stad gelukt, het Symfonisch Staatsorkest van de USSR, dat op tournee door
West-Europa is en alleen in de echt grote steden kan optreden, te contracteren
voor een concert, dat klinkt zoals alleen Russische orkesten de muziek van hun
meesters kunnen laten klinken. Voor de groteren van de Culturele kring biedt
het lidmaatschap op zichzelf wel geen toegang maar het op vertoon van de lidmaatschapskaart
tot drie gulden gereduceerde prijsje – je kunt er net twee pakjes sigaretten
voor kopen – heeft de ware muziekliefhebber er wel voor over. Het wordt een
muzikaal genot zonder weerga, de scherpste criticaster zal het moeten toegeven.
Niet het minst frappant is de verrassende ontdekking, dat de fysionomie van de
Russen eigenlijk veel meer Europees aandoet dan men geneigd zou zijn te
veronderstellen.
1968
Vrijdag 12 januari
Oma Anna is erg ziek. De dokters hebben geconstateerd dat
ze nierkanker heeft. Ze heeft geen kans meer op
herstel. Ik heb er erg om moeten huilen. Ook voor Opa. Ze heeft geen kans meer
om beter te worden. Ze wordt morgen bij ons thuis gebracht. Mam mag haar daar
verzorgen omdat ze verpleegster is geweest. Opa Bidaga
komt natuurlijk mee. Rasent en Wanne gaan zo lang
naar tante Teuntje. Sang blijft thuis. Ik heb het
meteen aan Jopie verteld. Hij kreeg tranen in zijn ogen. Oma is ook altijd zo
aardig voor hem.
Uit het jaarboek. Zaterdag 27
januari
Gezellige ‘disco-evening’,
zoals men dat tegenwoordig op zijn Engels zegt (de Fransen noemen een stukje
van Engels verzadigd Frans: ‘Franglais’ ; kunnen wij ook niet zo iets bedenken?
Ik stel voor ‘Nederengels’ of ‘Angeldutch’!)
Maar het moet toegegeven: ‘entertaining’ is deze
avond voor 5 en 6, in het feestelijk schaars verlichte overblijflokaal, met een
pracht van een ‘diskjockie’ en een aantal ‘girl-friends’, van de danscursus, tot 11 uur, ‘certainly’. Het gaat de goede richting uit. Of echter de
omgang met het andere geslacht al helemaal onberispelijk is, wagen wij te
betwijfelen, op grond van wat wij als belangstellend getuige waargenomen
hebben.
Donderdag 1 februari
Een brief van Mam. Oma heeft veel pijn. Mam durft haar nauwelijks
te kammen. Daar heeft Oma erg veel pijn bij. Opa Bidaga
zit de hele dag aan haar bed.
Vrijdag 2 februari
Wij hebben voor godsdienst een erg moderne leraar. Hij
vertelt over Kant en Wittgenstein. Die Wittgenstein vind ik maar een koude kikker, wel erg clever. Wij hebben drie weken geleden allemaal ‘Kort
Amerikaans’ van Jan Wolkers moeten
aanschaffen. Er staan spannende stukjes in als Erik met Ans of Elly in bed
ligt. Ik heb die passages al verschillende keren gelezen. Je kunt ze zo vinden
want de bladzijranden zijn er zwarter van het
opzoeken. Het boek loopt wel luguber af. Sommige ouders hebben in de ouderraad
geprotesteerd dat wij dit boek moeten lezen. Pap en Mam niet, die hebben nu
andere dingen aan hun hoofd met Oma.
Uit het jaarboek. Donderdag 22
februari
(...) ’s Avonds draait voor de B-groep van de Culturele Kring de film ‘Help’ van regisseur
Richard Lester.
De rolprent toont de veelzijdigheid van de
Beatles, die niet alleen voortreffelijk musiceren, maar ook nog over
acteertalent beschikken. Het is een haast overrompelende film, in prachtige
kleuren, waarmee niet enkel Beatle-fans zich kunnen
amuseren. Het verhaal zit vol goedgetimede gags en kostelijke vondsten. ‘Here is the story’. Beatle Ringo
Star is in het bezit van een ring, die voor een bepaalde Oosterse sekte
magische betekenis heeft. Op hem en zijn vrienden wordt de jacht geopend, door
Oosterlingen, maar ook door een professor, die de wereldheerschappij wil
veroveren. (…)
Donderdag 7 maart
Met carnaval was het thuis een trieste bedoening. Oma Anna
had erg veel pijn, ook al kreeg ze morfine-injecties. Opa Bidaga
zat met een vermoeid gezicht voortdurend aan haar zijde. Oma is nog aardig
helder ondanks de morfine, en ze stelde belangstellende vragen over Rolduc en
Jopie. Pap was soms wat kribbig tegen ons. Hij kan de spanning soms moeilijk
aan. Mam is een engel van geduld.
Om er even uit te zijn mochten Sang
en ik naar het carnavalsbal. Hij wilde eerst niet maar Oma zei zelf dat het ook
goed voor hem was. Toen vond hij het ook in orde.
Ik heb gedanst met
Heleen uit Grubbenvorst. Ze zag er uit als een
breekbare pop, en ik heb haar in het gewoel beschermd voor blauwe plekken en
bezeerde tenen. De glimlach hing voortdurend aan haar parelwitte tandjes.
Jammer genoeg moesten Sang en ik om twaalf uur weer
weg. Wie kan me meer vertellen over Heleen met de kleine tandjes uit Grubbenvorst? Ik zie haar steeds voor me in de nabeelden
van het carnavalsgedrang. Ik heb haar vandaag in een gedicht verwerkt.
Na de WINTER
De ZON streelt zo zacht
met zijn eerste WARMTE
dat ik nauwelijks durf te lopen,
bang dat het weer gaat VRIEZEN
Ik waag me voetje voor voetje
in het park
en dan ineens strijkt je eerste WOORDJE
naast me neer.
van heel ver is het gekomen,
ik had je nauwelijks meer verwacht
na honderden jaren dwalen.
Ja even zag ik je nog een keer
in de blik van het meisje uit GrubbenVORST,
één seconde mocht ik kijken
BIJNA ONTDOOID
in de WARME EEUWIGHEID van weleer.
Daarna was ik weer als INGEVROREN
in de vrieskist van het bestaan.
Je woord streelt mij zo zacht
met je EERSTE WARMTE, dat ik amper
echt DURF TE ONTDOOIEN,
bang dat je teruggaat naar je eigen ster.
Dinsdag 19 maart
Oma Anna is dood. Vanmorgen om half elf kwam Hofman het me
vertellen. Ik ben kwaad dat ik er niet bij was, toen ze stierf. Ik ben meteen
vertrokken om naar huis te liften. Ik moest naar Opa Bidaga
om bij hem te zijn en hem te steunen bij zijn verdriet. Niemand zal het gemerkt
hebben dat ik weg was, het was vrij vanwege Sint Jozef. Alleen Jopie heb ik het
gauw gezegd. Die had ook wel mee willen liften, maar dan zou het thuis wat te
druk worden, vreesde ik.
Om vier uur was ik thuis. Oma lag toen al opgebaard in de
voorkamer.
Ze ligt in haar zondagse jurk in de kist. Het haar is mooi
opgemaakt. Mam durfde het ook nu nauwelijks te kammen, bang dat Oma nog pijn
zou lijden ,zelfs nu ze dood is. De gelaatsuitdrukking van Oma is onwerelds
vredig. Opa heeft op haar gesloten mond een cent gelegd ten teken dat je zelfs
het kleinste beetje geld niet mee kunt nemen naar de eeuwigheid. Dezelfde mond
die vanmorgen nog zei: “Wens Yim en Jopie van mij het
beste”. Ik moest hard huilen toen Pap me dat vertelde. Op de deksel van de kist
die tegen de wand staat, heeft Opa met rode letters de naam Anna geplakt. Dat
is gebruik in Malet: je naam in rood, dan ben je
dood.
Of ik dat nu zo’n mooi gebruik vind, dat is de vraag. Ik
zou haar naam liever met goud schrijven, of met stralend wit, want zo ziet haar
ziel er nu vast uit. Iedereen die Oma goed kent, weet dat het zo is. Opa is
opmerkelijk kalm. Hij heeft het goed gehad met Oma. Dat weet ook iedereen. Al
dat mooie met Oma kan niemand hem uit zijn geheugen stelen. Dat ligt daar als
een schat voor altijd. Zo ongeveer heeft Opa het straks tegen mij verteld. Sang heeft witte lelies in de kist gelegd. Hij was altijd
Oma’s lieveling. Thuis moppert hij wel eens. Bij Oma deed hij dat nooit. Want
Oma kon zijn gedachten lezen, en daar hield ze dan altijd rekening mee.
Sang
zit stil bij de kist. Zijn gezicht is bijna net zo bleek, als dat van Oma.
Hij heeft vandaag nog niks gegeten. Ik heb met hem te doen,
maar hij is voor ons allemaal onbereikbaar.
“Eergisteren heeft ze nog een gekookt eitje gegeten”, zegt
Mam. Oma heeft altijd van eieren gesmuld als van een traktatie. Volgens Pap
kwam dat, omdat ze in het weeshuis bijna nooit een ei kregen. Oma zei wel eens:
“Op mijn sterfbed eet ik nog een gekookt eitje.” Dat is dus uitgekomen.
“Ze waren daar eerst niet zo erg te spreken over je
overhaast vertrek”, zegt Mam, die gebeld heeft naar Rolduc. “Ik heb mijnheer Nools uitgelegd hoe het zit. Je mag tot na de crematie
thuis blijven. Jopie mag er ook bij zijn. Dat heb ik meteen gevraagd. Alleen
dat liften moet je niet meer doen. Je hoort zo veel tegenwoordig. Pap vindt het
ook niets.”
Uit het jaarboek. Dinsdag 19 maart.
Nog éénmaal is Sint-Jozef
machtig genoeg om ons een feestdag cadeau te doen. Het is beslist de
allerlaatste keer. Volgend jaar is het afgelopen, uit, voorgoed.
Zo worden ons tussentijdse vrije dagen door
de neus geboord.Niets aan te doen, als wij moderne
mensen willen zijn, moeten wij werken. Vandaag was dus vrij. De dag wordt
hoofdzakelijk gevuld met sport en film.
(..) ’s Avonds nemen wij allen plaats in de Stoel die ons naar de Hemel
brengt.”
Woensdag 20 maart
Samen met Sang waak ik deze nacht
met Opa Bidaga bij Oma.
Pap en Mam zijn zo moe van alles, dat wij de taak hebben
overgenomen. De meisjes zijn nu ook weer thuis.Ze
slapen vannacht op de kamer van Sang en mij. Opa
heeft de afgelopen middag wat proberen te slapen. De kamer is verlicht door
kaarsen. Er brandt wierook. De nacht is bijna vredig. Opa en ik praten soms
wat. Een beetje zachtjes, alsof we Oma niet wakker willen maken.
Naar aanleiding van de lelies van Sang
vertel ik over de witte waterlelie van Frederik van Eeden. Wijnands,
onze leraar Nederlands, die tijdens
proefwerken op fraaie wijze vogelgeluiden nadoet, heeft het kort geleden
behandeld. Ik heb het uit mijn hoofd geleerd, want ik vind het zo’n prachtig
wijs gedicht. Het gaat over de witte waterlelie die uit de vieze ondergrond
naar boven is gekomen, en het licht heeft gevonden. Dan ontsluit de bloem blij
haar gouden hart, en rust op het water. De bloem wenst verder niets meer. Ik
vertel Opa dat ik Oma nu net op die bloem vind lijken. Zeker na wat ze in haar
leven allemaal heeft meegemaakt. Hij strijkt Sang en
mij over ons haar. Sang is bij het woord lelie een
beetje wakker geworden uit de verdoving, en hij heeft zitten luisteren.
“Opa”, zegt hij , ”Ik vind dit een mooi gedicht, mogen wij
dat op een blaadje opschrijven en bij Oma in de kist leggen?”
“ Of course, my
grandzoon”, zegt, hij en hij geeft Sang een kus op zijn voorhoofd. “Maar first
ga ik wat van eten voor jou maken.Daar is het nu wel
time voor onderhand. Jij bent nog in het leven. Dan moet je eten, Sang” . Het is fijn te merken dat Sang
weer een beetje bij ons levenden is.
Even later hapt hij
traag van zijn boterham. Mam zal morgen opgelucht zijn dat Sang weer wat eet.
“Jij moet het opschrijven, Sang”,
zeg ik, “want jij kunt veel mooier schrijven.”
DE WATERLELIE
Ik heb de witte water-lelie lief,
daar die zo blank is en zoo stil haar kroon
uitplooit in ’t licht.
Rijzend uit donker-koelen
vijvergrond,
heeft zij het licht gevonden en ontsloot
toen blij het gouden hart.
Nu rust zij, peinzend op het watervlak
en wenscht niet meer …
Door Frederik van Eeden
Je ziet Mam een beetje in haar gedachten mopperen. Opa wil perse
dat Oma gecremeerd wordt, en dat kan alleen in Roermond. Bij ons in het dorp
wordt nooit iemand gecremeerd. Iedereen wordt op het katholieke kerkhof
begraven. Bovendien moet de crematie morgen al plaats vinden. Op vrijdag kan
volgens Opa namelijk niet, want dat is in Malet de
dag van het geluk, en dan verbrand je geen doden. Al die apartigheden
van Opa Bidaga maken Mam wel eens kriebelig. Zeker
als ze moe is, zoals nu. En dan moet alles ook nog zo snel geregeld zijn voor
morgen. Jopie heeft gebeld naar de buren, want wij hebben zelf geen telefoon.
Ik moet hem om half tien in Roermond ophalen bij het station.
Uit het jaarboek. Maandag 1 april
Mhr. Arts is kennelijk een bijzonde
godsdienstleraar. Voor de gesprekken, die hij groepsgewijze over actuele christelijke
en menselijke vraagstukken heeft gehouden, zoekt en vindt hij een afronding in
aanwezigheid van Mgr. Moors en Mhr. P. Lemmen, in dit soort zaken de vaste assistent van de
bisschop.
Het wordt een geanimeerde discussie, waarbij
men geen blad voor de mond neemt, hebben wij ons laten vertellen.
Dinsdag
30 april
Huib Tannen loopt altijd bij de
vijvers te klooien. De dieren hebben behoorlijk te lijden onder zijn
natuurliefde. De eenden worden van hun nest verjaagd, omdat hij zo graag wil
weten hoe ver het met de eieren staat. Een moedereend heeft vandaag wraak
genomen, en hem helemaal ondergescheten toen hij voor
de zoveelste keer haar nest kwam inspecteren. Zijn gezicht en blauwgrijze trui
zaten helemaal onder de drek. Zijn oranje haar stak er wat raar bovenuit op
deze Koninginnedag.
Zondag 12 mei
Van Geert Jens uit de 3e klas ben ik toevallig
te weten gekomen wie Heleen uit Grubbenvorst precies
is. Hij komt daar uit de buurt, en uit de schaarse aanwijzingen weet hij op te
maken dat ze Heleen Rawels heet. Ze hebben een
boerderij. Geert zal met Hemelvaart het
adres opsporen. Hij mag dan naar huis omdat zijn broertje de eerste
communie doet.
De laatste tijd staat de studie me tegen.Al
dat gedram. Mam zegt dat ik nu moet
doorzetten. Het is nog dik een jaar. Misschien kan ik wel dokter worden, vindt
ze. Ik heb me georiënteerd, maar het lijkt me niks. Ik word een beetje zenuwachtig als ik denk aan het feit dat je
als dokter wel eens in iemand anders lichaam moet snijden. Misschien wordt het
wel biologie of culturele antropologie, al weet ik niet wat je met dat laatste
allemaal verder kunt doen behalve zo hier en daar een lezing houden in een
achterafzaaltje, of mensen rondleiden in een museum.
Vandaag had ik eigenlijk moeten studeren. Ik heb buikpijn
van schuldgevoel. In het verleden werkte ik altijd op zondag aan mijn huiswerk.
Gisteren heb ik ook al niets gedaan voor de studie.
Ik moest
gisterenavond meespelen met ‘Drie is te veel’ voor de ouders van de externen.
Het was een succes.
Jopie is nog niet
terug van vrij weekend. We mogen nu 1 keer per trimester een vrij weekend
kiezen. Alles wordt vrijer op Rolduc. Verschillende priesterleraren gaan buiten
Rolduc wonen. Ik heb gehoord dat ze dan hun hele lerarensalaris mogen houden.
Als ze hier wonen, krijgen ze alleen een bepaald bedrag aan zakgeld. De rest
van het salaris is voor Rolduc. Tommerma gaat volgend
leerjaar in Gulpen wonen. Het aantal interne leerlingen wordt steeds kleiner.
Voor het nieuwe schooljaar is een aantal van 125 voorspeld.
Maandag 3 juni
Een brief van Heleen Rawels. Ze
was erg verrast over mijn brief. Ze kan zich mij nog herinneren van het
carnaval, al weet ze niet meer precies hoe ik eruit zie. Ze zit ook op het gym.
Ze doet alfa, de talenrichting. Ikzelf doe bèta, de exacte richting. Ze wil
graag met me corresponderen, want een heeroom van haar is ooit op Rolduc leraar
geweest. Zo kan ze er meer over horen, hoe het hier gaat.
Ze hebben 6 kinderen, en Heleen is de oudste.Ik
heb van iemand van de 6e klas gehoord dat die heeroom een behoorlijk
streng heerschap was. Die wist dat van zijn broer. Heleen heeft turkoois
postpapier. Vanavond schrijf ik een brief terug.
Uit het jaarboek. Donderdag 27 juni
Het jaar bloedt zo maar dood. (…) Zonder prijsuitreiking,
zonder slotzitting, zelfs zonder uitslag breken wij op. Het is beter zo, meent
men. De slotzitting was voor velen een kwelling, met name voor de gezakten. De uitslag kan ook schriftelijk bekend gemaakt
worden. (…)
Donderdag 25 juli
Vanmiddag ben ik gaan fietsen. Ik ben langs het huis van
Heleen Rawels gereden. Er was niemand buiten. Ik
durfde niet aan te bellen. Het was een erg groot huis. Ze zijn vast rijk. Ze
schreef ook twee keer dat ze voor een kroon naar de tandarts moest. Ik heb alleen
maar vullingen. Pap en Mam hebben allebei een kunstgebit. Sang
is boos dat ik zonder hem ben gaan fietsen. Ik heb hem maar niet verteld waar
ik naar toe ben geweest. Hij kan nooit zijn mond houden.
Uit het jaarboek. Woensdag 21
augustus
(…) Rood duidt op gevaar, rood duidt op de
communistische wereldmacht. Op deze historische 21e augustus wordt
het arme volk van Tsjecho-Slowakije verpletterd onder de Russische wals.
Niemand had het voor mogelijk gehouden,
in de voorafgaande dagen van angst en onzekerheid, dat de Russen in het holst
van de twintigste eeuw het Hongaarse avontuur nog eens zouden durven herhalen.
De mannen van het Kremlin blijken zich echter niets aan te trekken van de hevig
verontwaardigde wereldpers en drukken niets ontziend een klein dapper volk de
kop in, dat sinds januari onder het regiem Dubsjek
iets van vrijheid heeft mogen ervaren. (…)
Maandag 14 oktober
De school is in rep en roer. Vanmorgen bleek dat de Parijse studentenrellen
ook een kind op Rolduc hebben gebaard. De eerbiedwaardige muren zijn volgekalkt met leuzen en symbolen. Enkele voorbeelden:
‘Rolduc flikkerdorp’, ‘Bajesonderwijs’, ‘Honders
fietsendief’, ‘NoolSS’. Honders
is onze vriendelijke leraar Duits. Overal zie je een A met een cirkel eromheen.
Iemand in de studiezaal wist te vertellen dat dit het symbool voor het
anarchisme is. Op de cour is een grote witte vlek op de muur van het
schoolgebouw. Daar stond eerst: ’Beunen fascist’ met een hakenkruis ernaast.
Beunen is een leraar Latijn. Leerlingen die de les niet kennen, moeten de
volgende dag bij hem op de kamer de les komen opzeggen. Dat heet ‘op exercitie
komen’. Daarbij wil hij nogal eens flink in je arm knijpen. Ik ben ook wel eens
op exercitie moeten komen om de indeling van een Romeins legerkamp op te
zeggen.
Toen Beunen ook mij
in de arm kneep, riep ik spontaan: “Blijf van me af”. Van schrik liet de arme
man me los. Hij stelde nog enkele vragen voor de vorm en ik kon gaan. Beunen
heeft vorig jaar een hartaanval gehad en moet het voorzichtig aan doen. Daarom
heeft men, voor hij het kon zien, snel het muuropschrift over hem verwijderd.
gelukkig maar. Die fascistische symbolen zijn onsmakelijk, en ze wijzen op iets
duivels, op zo iets destructiefs; ze passen echt niet bij een protest. Ook al
zijn enkele leraren hier wel eens wat erg autoritair, of star in hun
opvattingen. Sommige van die leraren hebben hier op Rolduc de ellende van de
oorlog meegemaakt, als leraar of zelf leerling. En dan zo iets.
Diverse leraren zijn behoorlijk boven hun theewater. Laner, de leraar Frans loopt door de studiezaal, af en toe
‘Schande’ sissend. Je moet hem zeker niet voor de voeten lopen vandaag, want
bij het minste of geringste wordt hij laaiend. In de lessen worden we geregeld
aan de sommen of het vertalen gezet. De leraren hebben er duidelijk geen zin in
vandaag. Tijdens de lessen en de studie worden er stiekem opruiende leuzen
doorgegeven. Het is een soort sport geworden: ‘Onderwijs verstikkingsapparaat’,
‘We gaan naar Parijs’, ‘Alle leraren de laan uit’, ‘ Weet je nog een lege
muur?’ enzovoort.
Toch raar hoe snel zo’n sfeer kan groeien. Je begrijpt
ineens hoe revoluties of oorlogshetzes zo
kunnen ontstaan. Wat gisteren nog normaal was, is vandaag ineens
helemaal verdacht. Het is ook eng, hoe zo iets verloopt; het heeft iets
dierlijks, alsof de roofdieren uit de dierentuin ineens losgelaten worden.
Uit het jaarboek. Maandag 14 oktober
Wanneer ik ’s morgens amper ontwaakt, over de
cour kijk door het venster van mijn slaapkamer, wordt mijn blik getroffen door
dikgekalkte letters, waarin ik ondanks mijn slaperigheid en de afstand al gauw
de naam van onze prefect herken. (..) weinig originele lieden hoeven deze twee s-sen maar wat groter te kalken dan de rest om een
vuile insinuatie te doen ontstaan. Later
blijkt mij, dat elders in het gebouw de buitenmuren evenmin ongemoeid gelaten
zijn. De kalkers willen, kennelijk in navolging van de Parijse
meirevolutie, hun persoonlijk ongenoegen spuien, of is de kladderaar van ‘Satan
is onze God’ hun leermeester? Van harte hoopt iedereen dat de daders spoedig
worden gegrepen en zonder pardon verwijderd. Hetgeen binnen enkele dagen ook
geschiedt.
Donderdag 17 oktober
De kalkers zijn gevonden. Het waren 2 externen uit onze
klas. Ze zijn voorlopig voor 2 weken geschorst
“Die kunnen hun eindexamen wel vergeten” zei Job Benders, “die worden bij het examen lekker afgeknepen;
afrukken is lekkerder”. We moesten wel om zijn opmerking lachen. Zou Gwijde dit wel gesnapt hebben, als hij nog hier op Rolduc
was. Of zouden wij nu hem hebben moeten voorlichten. Ik heb Sang
het grapje ook geschreven. Hij moet de brief echter maar niet aan Mam laten
lezen. Die houdt niet van die ‘fratsen’. Maar ik denk dat zij het grapje ook
niet snapt.
De internen zijn weer tot de orde van de dag overgegaan. De
echte revolutionairen onder hen met nieuwe ideeën van formaat zijn nog niet definitief wakker
geworden. En wie laat er zich nou van school sturen in het eindexamenjaar? De
leraren doen weer bijna ‘ouderwets’ normaal. De eerste is al weer bij Beunen op
exercitie geweest na het oproer.
Donderdag 24 oktober
Opa Bidaga gaat eind november
naar Malet. Voorgoed! Pap is kwaad op hem. Hij kan
het niet begrijpen. Hij is, net als wij allemaal, erg aan Opa gehecht. Zijn besluit trof ons dan ook als een donderslag
bij heldere hemel. Hij gaat eerst een tijdje wonen bij zijn broer Sau, die in Piyoa woont in het Noorden, vlak bij Dokkumtai.
Hij wil zijn laatste jaren in zijn geboorteland slijten.Vermoedelijk
gaat hij daarna in een boeddhistisch
klooster intrekken. Ik heb vrijdag toen ik de brief kreeg van Opa, ’s avonds op
mijn chambrette liggen huilen.
Volgende week, als het herfstvakantie is, gaan we met zijn
allen Opa helpen opruimen. Pap heeft nog genoeg snipperdagen. Het zal voor hem
een moeilijke week zijn. Jopie mag ook mee. Opa heeft zijn huis per half
november verkocht. Het is dus echt definitief. Hij heeft al een ticket gekocht
voor Skiphol zoals hij dat zegt. Ik heb zondag een boze brief voor Opa geschreven. Die heb ik maar verscheurd.
Hij is toch nooit van iets af te houden. Ik heb nog geen nieuwe brief
opgesteld. Als hij er maar geen spijt krijgt , zo ver van ons vandaan. Stel je
voor dat hij ziek wordt of zo iets. Ik voel me licht in het hoofd. Het is zo
raar dat een grootvader zijn kinderen en kleinkinderen in de steek laat. Jopie
snapt het wel een beetje, zegt hij. “Opa gaat terug naar het geboorteland van
zijn ziel”.
Wat is die Jopie tegenwoordig ineens filosofisch. Of heeft
Opa hem dat zo geschreven. Na de dood van Oma schrijft Jopie namelijk ook met
Opa Bidaga, vooral als hij ergens mee zit. Hij krijgt
van Opa het Boeddhabeeldje uit het huistempeltje. Dat heeft hij hem al beloofd
in een brief. En niemand thuis is jaloers. Dat zou Opa trouwens ook niet
tolereren Bovendien, ze houden thuis allemaal van Jopie. Hij is zo bescheiden.
Onze kleinste, Wanne, zegt dat ze later met hem gaat trouwen, omdat hij zo mooi
kan voorlezen.
Maandag 16 december
“Heeft u emmers voor ons, zuster?”
“Kalm, kalm, jullie doen of er brand is”, kapittelt de keukennon ons.
“Maar er is brand, zuster, in de vergaderzaal!”
Ze heeft twee seconden nodig om het te bevatten, en wijst
dan stamelend de emmers.
Wij rennen naar de vergaderzaal waar de piano in brand
staat.
De brandslang produceert geen water. De bedrijfsleider is
onvindbaar, en die heeft de sleutel van het hok met de hoofdbrandkraan. Intussen is de President ook gearriveerd, en
onder zijn leiding geven we de emmers door. Het is een bijzonder gezicht, de
anders ietwat deftig aandoende President, een zwager naar het schijnt van een
van onze ministers-presidenten, zo met opgestroopte mouwen bezig te zien. Het
schijnt dat de brandweer al is gebeld. Maar die is er dus nog niet. Paul van de
Noort staat ook allerlei aanwijzingen te roepen, waar
niemand op let. Uiteindelijk lukt het ons de brand te blussen. Dan blijkt het
echter ook nog te branden in de Rolducse radiostudio,
waar iedere week een radioprogramma wordt gemaakt. Ook deze brand kunnen wij
aan. Het is een kolossale ravage overal. Dan arriveert eindelijk de brandweer.
“Het is maar goed dat jullie er zelf zo snel bij waren!”,
zegt de commandant.
De brand heeft voor even mijn aandacht van opa Bidaga afgeleid. Hij is al meer dan twee weken weg, en nog
steeds zie ik de matte ogen voor me, waarmee hij afscheid van ons nam. Het moet
hem ook wel veel doen, en toch is hij gegaan. Ik heb van hem nog een prachtig
boek over de Boeroeboedoer op Java gekregen. Ik heb
er nog nauwelijks in gekeken. Daar heb ik nog geen lust in. Ik heb ook weinig
trek in de mondelinge proefexamens die we deze week en na de vakantie hebben. Taap zei vanmorgen tegen me:”De vertaling van dit stuk van Homerus is onvoldoende, Yim. Ik begrijp het niet. Moet ik je nu een vier geven?”
“Er zit niets anders op mijnheer, ik ken het gewoon niet.”
Dat wordt hard werken voor het examen.
Ik zou Opa ook wel een vier willen geven voor zijn vertrek
naar Malet, maar ik voel dat het zo moet zijn. Dus ik
heb eigenlijk geen recht om boos te zijn.
Uit het jaarboek. Maandag 16
december
Aan het begin van de eerste avondstudie
breekt er een brandje uit in de radiokeet en in de piano van het
vergaderlokaal. De uitgerukte brandweer hoeft bij aankomst niets meer te
blussen. Maar de piano is verwoest en het lokaal heeft grote schade opgelopen.
Woensdag 18 december
Vanmiddag was er weer brand. Zou mijn droom dan toch nog
letterlijk uitkomen? Het moet opzet zijn, want het was op dezelfde tijd als
gisteren. Iedereen is er zenuwachtig van. Is Rolduc in de greep van het
noodlot, maar wie is zijn handlanger?
Uit het jaarboek. Woensdag 18
december
(…) En weer breekt er, geheimzinnig genoeg
rond dezelfde tijd als eergisteren, brand uit, nu in het schaaklokaal, waar Mhr. L.Smeets spoedig ter plaatse
is en het vuur in de kiem smoort, en in een kast tegenover het pianohokje van Mhr. Zeyen doet zich een
afschuwelijke rookontwikkeling voor. We beginnen ons af te vragen of hier niet
van boos opzet sprake is, evenals trouwens de Kerkraadse
politie. Besloten wordt voorlopig een
wachtpost in te stellen, die door de heren surveillanten wordt waargenomen:
stel je voor dat je als een stuk houtskool wakker wordt.
Donderdag 19 december
Huib Tannen is hartstikke kwaad.
De politie heeft twee rechercheurs op de Rolducse
brand gezet, zoals dat heet. Huib werd door een van hen van de brandstichting beschuldigd.
Hij was gisteren namelijk te laat in de studiezaal, omdat hij te lang in
Kerkrade was blijven hangen. Zogenaamd dan, volgens de rechercheur. Huib heeft
tegen de man gezegd dat hij hem de nek zou omdraaien als hij de beschuldiging
niet zou intrekken. Dat hij zijn vader erbij zou roepen. Ze hebben hem drie uur
in het bezoekerskamertje opgesloten, zodat hij zou bedaren. Volgens Huib was de
rechercheur ook door Nools getipt over zijn
‘crimineel verleden’ op Rolduc. Een jaar maanden geleden heeft hij per ongeluk
een fazant van de portier geraakt bij een spel met een stok. De fazant
overleefde het niet. Huib en zijn vriend Rob Heelman hebben het beest smakelijk
bereid bij Robs familie in Nieuwenhagen.
Maar de portier kwam erachter dat Huib de dader was achter de verdwijning van
zijn pronkdier…. Huib werd voor een week geschorst.
Uit het jaarboek. Woensdag 25
december
Tijdens de kerstvakantie bereikt de
ruimtevaart een sensationeel hoogtepunt. Met Frank Borman
als captain maken Amerikaanse kosmonauten
in hun Apollo 8 een in alle opzichten geslaagde reis
naar de maan. Wel blijven ze nog op een eerbiedige afstand van onze satelliet,
die haarscherpe foto’s als een dorre woestenij onthullen, maar het is reeds een
technische prestatie zonder weerga, dat zij hun ruimteschip vele malen in een
baan om de maan weten te sturen en zich tenslotte feillooos
naar de aarde weten terug te schieten. Kennedy’s
voorspelling, dat vóór 1970 een Amerikaan de maan zou bereiken en veilig zou
terugkeren, is dicht bij de vervulling.
1969
Donderdag 16 januari
Vandaag heb ik een brief van opa Bidaga
gekregen.
Piyoa, 3 januari 1969
Lieve Yim,
Hier een
letter van jouw opa Bidaga die je alles himself vertellen wil. Ik ben een maand bij de broer Sau geweest, die met zijn children
en andere relatives hier in Piyoa
woont. Ik heb mijn broer een nieuw huis gekocht van stone, en voor zijn zoon Prang een winkeltje. Dat
kost hier very little. Ik
ben een beetje grown away from de gewoonten van Malet. De familie zal niet altijd voor mij kunnen
zorgen. Ik ga in volgende week in het klooster van Dokkumtai
voor het afronden en loslaten van mijn leven. Voor de gaven van het eten zal ik
prayers doen voor de familie en andere mensen. Als je deze brief krijgt, ben ik al kaal geskoren en draag ik de donkerrode robe van de monk. Dat moet jij toch een little
bit begrijpen, because jij toch ook naar Rolduc ging.
Dus be not longer boos on me.
Leer goed
voor jouw examen. De enclosed letter is voor Jopie.
Love,
The old monk Bidaga
Liever zou ik geloven dat Opa Bidaga
aan het verkindsen was, net als opa Van Baerle. Dan
konden we hem terughalen. Dan was hij tenminste bij ons. Ik hoop dat hij niet
erg eenzaam wordt in het klooster. Wie moet hem dan troosten?. Misschien wil
hij dat ook niet meer. Lijkt me een raar gezicht Opa in die rode lappen. Zou
hij schoenen aan hebben? Zijn innerlijk is nu vast als een zuiverend helder oranje vuur. Ik ben benieuwd wat Mam
in haar volgende brief schrijft. Over Opa heeft ze altijd zo haar eigen
opvattingen.
Uit het jaarboek. Vrijdag 17 januari
Niemand had het meer verwacht. Al na de
tweede brand kwam de recherche in huis om ieder die er iets mee uitstaande kon
hebben, aan de tand te voelen. Na de Kerstvakantie zijn de verhoren hervat, en
nu, zo gezegd terwijl de politie er met haar speurneus op zit, wordt er tegen 5
uur brand ontdektop de zolder boven de bisschopszaal. In de kern van het oude
gebouw heeft de brandstichter een vitale plek uitgezocht. Dank zij snel
ingrijpen blijft de schade beperkt. Maar wel wordt het nu meer dan tijd dat het
net rond de dader wordt dichtgetrokken.
Zaterdag 18 januari
Aan tafel kakelt iedereen door elkaar over de brand. De een
heeft nog meer spectaculaire ideeën dan de ander over de mogelijke dader.
Enkele verdenken zelfs een van onze lieve nonnetjes. Het is waarschijnlijk niet
iemand van de leerlingen, want die zijn omstreeks 5 uur in de studiezaal, en ze
noteren sinds de eerste branden wie er naar de wc gaat tijdens de studie. De
paniek is groot. Verschillenden durfden afgelopen nacht niet te gaan slapen, en
bleven wakker tot halverwege de nacht toen ze toch vermoeid in slaap vielen.
Stijn Joosten zette ieder uur de wekker
om te kijken of er geen brand was. Ik denk dat we ’s nachts geen gevaar lopen,
want de branden zijn allemaal tussen 5 en 6 uur ’s middags geweest. Bovendien
wordt er ’s nachts regelmatig gecontroleerd, en er moet dan altijd wel iemand
naar de wc. Jopie is ook niet bang. Hij denkt dat een van de conciërges het gedaan heeft, en die is er ’s
nachts toch nooit.
Maandag 20 januari
In het weekend is er geen brand meer geweest. Misschien
zegt dat wel iets over de dader.Voor de afleiding ben
ik in het boek van Opa over de Boeroeboedoer gaan
lezen. Ook om te kijken of er iets over Boeddhistische kloosters in staat,
zodat ik wat meer van Opa snap. Dat is niet het geval. Er staat wel een uitleg in over het leven van Boeddha, die
hij moest leven om verlicht te raken. Zou het nu ook Opa’s geheime lot of wens
zijn om verlicht te raken. Hij heeft het anders nooit hoog in zijn bol. Wel
spreekt hij regelmatig over reïncarnatie. En dat ze in het noorden van Malet geloven dat je binnen de familie wedergeboren wordt.
Of heeft zijn broer hem gewoon verder laten barsten, en is dat de reden dat hij
al zo snel in het klooster is gegaan, en wil hij dat voor ons niet weten? Was
ik maar een half uurtje bij hem. Ik heb een gedicht voor hem geschreven over
Boeddha. Ik ben benieuwd wat hij ervan vindt. Ik kan het morgen pas op de post
gaan doen, want er moeten extra postzegels en een luchtpoststicker op naar Malet.
Hij laat weten
Dat hij glimlacht naar zijn vele levens,
De robijnen hoer,
De groene boer,
Het vergeelde koekoeksjong
En de donkerblauwe zelfmoordenaar.
Op de Boeroeboedoer
Als de avond is gekomen,
Bidden de bomen,
Mediteren de vogels,
Dansen de deernen rond het licht.
En het zuiverend oranje vuur
komt mijn oude verstrikkingen verteren
en mijn hart raakt vervuld van mededogen