Drs. Wim Rhebergen, psycholoog Verpleeghuis ► Home ► Contact: rhegie1@planet.nl |
Reguleren of vibreren over het aanwenden van middelen en
maatregelen in de zorg |
|
|
Voordracht op
het congres "Beschermende maatregelen in de Praktijk - Zekerheid in de
Zorg?" 30
november 1995 in het Gouvernement te Maastricht. Organisatie: Kreis Neuss, Kreis Viersen, Stadt Mönchengladbach, provincie Limburg. |
Intro Geachte aanwezigen, Het
is voor mij een groot genoegen dat ik op dit congres mag spreken. Het
onderwerp betreft een dilemma waar degenen die in het verpleeghuis werken,
dagelijks mee te maken hebben. Je hoeft maar de afdeling op te lopen.
Mevrouw Karelsen klampt je aan en
vraagt je hoe ze een taxi moet bestellen. Ze wil naar huis. Ze heeft een
wanhopige blik in haar ogen en kijkt je smekend aan. Ze heeft geen rust. Ze
heeft de hele dag al lopen zoeken, en je
weet dat ze gisteren dat ook al deed. Thuis zwierf ze 's nachts over
straat. De politie heeft haar een paar keer terug gebracht. De opname in
het verpleeghuis, zo zou je kunnen zeggen, is
een beschermende maatregel. Middelen en maatregelen Tussen
twee haakjes: iets over taal. In het Nederlands spraken we tot voor kort over
een 'beschermende maatregel'; Duitsers spreken over een 'vrijheidsbeperkende
maatregel'. Een gevoelig verschil. Vrijheidsbeperking
verwijst naar 'gevangenschap', en als je je oor te luister legt, hoor je
dat bewoners ook zeggen. Ze voelen zich opgesloten in het verpleeghuis,
gevangen. En je hoort ze ook vragen: "Heb ik wat verkeerds gedaan dat ik
hier zit en niet weg mag?" De Wet Bijzondere Opnemingen Psychiatrische
Ziekenhuizen ( B.O.P.Z.) is wat neutraler en spreekt over 'middelen en
maatregelen'. Wat
moet je zeggen tegen mevrouw Karelsen? Moet je zeggen: "Mevrouw Karelsen, het is voor uw bestwil dat u hier blijft"?
Het
is een mooi gezegde, maar probeer het maar eens, mevrouw Karelsen
heeft er geen boodschap aan. Ze voelt zich er doodongelukkig bij. Middelen
en maatregelen, waarom? Wat beogen we als we middelen en maatregelen nodig
denken te hebben in de zorg? Beschermen we? Wie beschermen we dan en
waarvoor? De vraag herhaalt zich de hele dag in allerlei situaties. Mevrouw
Petersen kan heel hard gillen. Ze heeft een akelig hoge stem die over de hele
afdeling kan snerpen. Iedereen heeft er last van. Medebewoners, bezoekers,
medewerkers, en wellicht zij zelf ook. Haar gillen is geen blijk van
levensgeluk. Moeten wij daar wat aan doen? Mogen we haar op haar kamer
separeren, afgezonderd van de anderen? Mogen we haar rustig houden met medicijnen? De
heer Beek is valgevaarlijk. Hij heeft de neiging op te staan en weg te lopen.
Zetten we hem in een band met als gevolg dat hij de hele dag aan die band zit
te rukken? Of nemen we het risico en laten hem gaan? Lopen we wat met hem
mee? Dat vindt hij fijn. Maar waar halen we de tijd vandaan? Mevrouw
Flothuis wil soms de medicijnen niet innemen. Zodra
ze ziet dat je met wat pillen komt aanzetten, slaat ze die je uit de hand.
Als je ze door de pap roert, is er niets aan de hand. Het is manipulatie,
bedrog, maar je vermijdt een scène. De
heer Raven weigert te eten. Dat is een ingewikkeld probleem. Iemand die niet
eet, gaat dood, en als iemand aan je zorgen is toevertrouwd, laat je hem niet
dood gaan. Moet je hem het voedsel opdringen of moet je slechts het eten
aanbieden en zien wat hij daarmee doet? Wie zal het zeggen? Wat
moeten we doen? Wie beslist daarover? Wie heeft het recht om mevrouw Karelsen die naar huis wil, tegen te houden? Wie heeft het recht om het oordeel uit
te spreken dat ze de hele dag op de afdeling zoekend rond zal lopen? Wie
heeft het recht haar het lot op te leggen van onrust en vervreemding door de
uitweg die ze zoekend denkt te vinden, te blokkeren? Wie heeft het recht
middelen en maatregelen op te leggen aan de heer Petersen, aan de heer Beek,
aan mevrouw Flothuis en aan de heer Raven als ze
daar zelf niet om gevraagd hebben? Er
is een wet gemaakt. De B.O.P.Z. Dat is goed. Het geeft wat houvast. Het geeft
de burger de zekerheid dat er niet zomaar allerlei maatregelen over hem
afgeroepen kunnen worden en dat hij niet zomaar in het verpleeghuis op
een gesloten afdeling kan worden geplaatst. Het
geeft ook de hulpverlener een ondersteuning als hij zich voor de geschetste
dilemma's gesteld ziet. In feite bestaat die ondersteuning eruit dat
hulpverleners niet meer vanzelfsprekend allerlei maatregelen kunnen nemen en
middelen kunnen inzetten als hen dat goeddunkt. Hulpverleners worden
gedwongen kritisch na te denken en verantwoording af te leggen over wat ze
doen. Hulpverleners moeten zich bewust worden van hun handelen. Regulerende en vibrerende moeders
Rien
Verdult spreekt in zijn boek "Dement worden, een kindertijd in
beeld' over twee typen
hulpverleners . In de instellingen - zo zegt hij - heerst een pedagogisch
klimaat. Er is een verwachtingsbeeld waaraan de bewoners behoren te voldoen.
In dit verband spreekt hij dan over de 'regulerende moeder' en de 'vibrerende
moeder'. Wat bedoelt hij? Het
onderscheid dat hij maakt gaat terug op de theorieën van Alice Miller.
Bekende boeken van haar zijn: "Het drama van het begaafde kind', 'In den
beginne was er opvoeding', en
'Gij zult niet merken'. Ik zeg het met mijn eigen woorden: De
'regulerende moeder' probeert de zaak in de hand te houden, de situatie
beheersbaar te maken en te houden. De regulerende moeder ordent, structureert,
stelt regels op. En alles wat daarin niet past wordt afgehouden, genegeerd en
ontkend. Voor gevoelens van onbehagen en kritiek bv. is geen plaats. Mensen
moeten doen wat er gezegd wordt.
Erover praten is niet aan de orde. Men wil geen discussie. Gehoorzaamheid,
aangepastheid, plooibaarheid en een houding van ondergeschiktheid
worden belangrijker geacht dan de spontane gevoelens en
initiatieven van anderen. De
'vibrerende moeder' daarentegen zoekt de andere mens op. Zij wil de ander
leren kennen, weten wat er in die ander omgaat, hoe die voelt, denkt, is.
Mensen willen gezien worden! Een blik is soms al voldoende om te weten dat je
er mag zijn, en dat je erbij hoort! De vibrerende moeder kijkt de mensen aan,
spreekt ze aan, laat de ander voelen dat hij de moeite waard is, laat de mens
zijn zoals hij is. Het
gaat in deze om houding. Een organisatie bestaat per definitie uit bepaalde
regelingen en structuur, maar wat hier bedoeld wordt is de achterliggende
houding waarmee wij dat doen. Uiteindelijk
bepaalt dat dan ook de manier waarop we de problemen waarvoor we ons gesteld
zien, aanpakken. Hoe
is het in onze huizen? Zijn wij 'regulerende moeders' of zijn wij 'vibrerende
moeders’? Lopen
we aan de mensen voorbij? Bv. omdat we het zo druk hebben? Mevrouw Karelsen roept ons. Wat doen we? Kijken we toevallig net
even de andere kant uit of laten we haar de vraag stellen die we al honderd
maal gehoord hebben? En
wat doen we met mevrouw Petersen die zo hard kan gillen? Roepen we terug dat
ze de mond moet houden! Het helpt soms, want één van de
bewoners, meneer Gerritsen, een stevige man roept soms: "Houd je kop
dicht, wijf!" Dan is het even stil. Moeten wij die methode overnemen? En
dan heb je ook nog mevrouw Welten die met meneer Berendsen loopt. Twee verwarde
mensen die verliefd op elkaar zijn. Ze kussen elkaar in het openbaar. En dan
heb je ook nog meneer Welten die dit allemaal maar niets vindt en van jou
verlangt dat aan de relatie van mevrouw Welten en meneer Berendsen een einde
wordt gemaakt. "Desnoods geef je ze maar medicijnen of sluit je die man
in zijn kamer op," zegt hij. "Waarom plaats je die man niet over
naar een andere afdeling?" Vraag: Wie bescherm je waarvoor? En wie
beslist daarover? Vier niveaus
Zorgverleners
- zo heb ik gezegd - moeten bewust worden van wat ze doen. Of wij een
'regulerende' dan wel 'vibrerende moeder' zijn, heeft te maken met de manier
waarop we zelf met onze gevoelens van onzekerheid, angst, frustratie, woede,
eenzaamheid, enz. omgaan. Willen we de mensen die van ons afhankelijk zijn,
onder controle houden, leiden, vormen, structureren, of durven we hen de
vrijheid te geven om te zijn zoals ze zijn. Mogen onze bewoners
psychogeriatrisch zijn met alle verwarde emoties die daarbij behoren? Ik
wil deze gedachte op 4 niveaus uitwerken. Op het niveau van de
individuele hulpverlener, op
het niveau van de samenwerking in het eigen team, op het niveau van de vormgeving
van de zorg aan psychogeriatrische bewoners, op het niveau van organisatie en
management. 1.
het niveau van de individuele hulpverlener De
vraag luidt: hoe zit je zelf in elkaar? Wat vind je belangrijk? Ben je
geneigd voortdurend te ordenen, te structureren, de mensen en dingen naar je
hand te zetten? En waarom doe je dat? Ben je bang? Bang voor jezelf, bang voor
je gevoelens en impulsieve gedragingen? Voor je onzekerheid, boosheid,
verdriet, eenzaamheid? Ben je bang voor je gevoelens van liefde voor de
ander? Het klinkt misschien vreemd, maar heel veel mensen zijn banger voor
hun goedheid en zachtmoedigheid dan voor hun boosheid en irritatie. Ben
je bang dat anderen je zwakten ontdekken en daarvan zullen profiteren? De
vraag die je jezelf moet stellen is: durf je de ander te laten zijn wie die
is? Durf je met de ander in contact te treden. Durf je je open te stellen
voor wat de ander denkt en voelt. En durf je
de ander gebruiken als een spiegel voor je eigen functioneren?
Durf je, wil je naar jezelf kijken? Als je jezelf serieus durft te nemen, dan
pas ben je in staat om ook anderen serieus te nemen. In wezen gaat het om
zelfvertrouwen. Wie zichzelf vertrouwt, vertrouwt ook de ander. Mensen met
een grote positieve uitstraling zijn ook altijd een tikkeltje naïef,
omdat ze weigeren uit te gaan van wantrouwen en angst. Ze blijven trouw aan
zichzelf, aan hun eigen principes en opvattingen. Het zijn ook sterke mensen,
hoewel ik niet wil beweren dat deze mensen het in hun leven gemakkelijk
hebben. Alice Miller zegt in dit verband dat de bekwaamheid om lief te hebben
niet zozeer een deugd is, maar een min of meer genadige levensloop. Concreet:
Ik noemde mevrouw Petersen die zo hard kon gillen. Wat voel je als ze weer
begint. Begrijp
je waarom ze zo gilt? Heeft ze verdriet? Is ze wanhopig? Boos? Probeer je
haar te troosten als ze verdriet heeft? En als ze wanhopig is, durf je dan
bij haar te zitten en te zeggen dat het heel verdrietig is als je wanhoop je
zo sterk in de greep heeft. Durf je haar boosheid te waarderen? Te zeggen dat
je kunt indenken dat ze op alles en iedereen boos is en de wereld wel wil
vermorzelen. Durf je dat? Of vind je dat er nu maar eens een eind aan dat
gegil moet komen? Word je geïrriteerd? Kun je jezelf toestaan dat je
geïrriteerd bent geworden? Durf je tegen jezelf te zeggen: "Ik kan
er niet meer tegen, ik moet daar met anderen over praten!" Kijk eens
naar jezelf: "Hoe ben je tegenover de gillende mevrouw Petersen?" Conclusie:
Als ik spreek over het individuele niveau dan is de belangrijkste boodschap:
"Denk over jezelf na. En wees blij met wie je bent." 2.
het niveau van samenwerken binnen het eigen team In het
verpleeghuis werk je altijd samen met anderen. Je werkt in een team. Hoe is
de sfeer in het team? Kun je met je sores bij je collega's terecht? Kun
je alles zeggen? Kun je zeggen dat wat je moeilijk vindt zonder dat anderen
dat belachelijk vinden? Wordt er tijd voor je genomen? Vragen anderen ook hoe
het met je gaat? Of moet het alleen van jezelf komen? Vraag je ook naar hoe
het met je collega's gaat? Vraag je hoe zij iets aanpakken? Stel jezelf de
vraag: Hoe zijn we als team bezig? Zijn wij 'regulerend' naar de
bewoners toe, of zijn wij 'vibrerend'? Het
antwoord op de vraag is niet moeilijk. Iedereen die op de afdeling komt, weet
dat, voelt dat. Ik geef je een sleutel. Kun je in een teambespreking de vraag
stellen: Zijn wij 'regulerende' of zijn wij 'vibrerende moeders'. Als de
sfeer zodanig is dat je die vraag niet kunt stellen, werk je in een team met
het karakter van de 'regulerende moeder'. Als je de vraag wel kunt stellen en
er wordt een goed gesprek over gevoerd, dan werk je meer in de sfeer van de
'vibrerende moeder’. Ik
had het over de gillende mevrouw Petersen, maar nog meer sprak ik over de
gevoelens die jij daarbij hebt. De vraag is of je met jouw gevoelens bij je
collega’s terecht kunt. Kun je
zeggen dat je het niet meer ziet zitten om elke keer maar weer
vriendelijk te doen tegen mevrouw Petersen die volgens jou de boel steeds
maar verziekt door te gillen en te schreeuwen. Een
ander voorbeeld is de verliefdheid van mevrouw Welten en meneer Berendsen en
de echtgenoot van mevrouw Welten die dit maar niet kan aanvaarden. Mensen
kunnen heel verschillend denken over de wijze waarop deze problematiek
benaderd moet worden. Moet je zeggen:
Verliefdheid in de eenzaamheid van de dementie is het mooiste wat je
kan overkomen, een geschenk uit de hemel? Of moet je meneer Berendsen of
mevrouw Welten overplaatsen naar een andere afdeling? Moet je meneer Welten
gelijk geven als hij zegt dat meneer Berendsen een viezerik is, die hem zijn
vrouw probeert af te pakken? Ook medewerkers op de afdeling kunnen over zo'n
kwestie sterk van mening verschillen. Dit uit zich in hun houding tegen
mevrouw Welten, meneer Welten en meneer Berendsen. Het gaat er dan om dit in
het team met elkaar te bespreken, en dan gaat het niet alleen over mevrouw
Welten, meneer Welten en meneer Berendsen, maar het gaat ook over de grenzen
die iedereen heeft. En vervolgens is de vraag:Wat kunnen we als team
samen aan? Conclusie:
Openheid, saamhorigheid, belangstelling voor elkaar, en zorgvuldige afweging van
meningen en argumenten over wat je als team gezamenlijk doet, zijn de
essentiële waarden om als team goed te functioneren. 3.
het niveau van de vormgeving van de zorgverlening aan psychogeriatrische
bewoners Ik
zou de stelling willen lanceren dat de psychogeriatrie een ontwikkeling heeft
doorgemaakt van 'reguleren' naar 'vibreren'. Een persoonlijke ervaring:
Mijn eerste kennismaking met de psycho-geriatrie was ruim 20 jaar geleden. Ze
hadden me al gewaarschuwd. Op de afdeling woonden alleen maar gekken. Er
zaten mensen waarvan niemand wist hoe je daar mee om moest gaan. De kleedjes
waren van tafel gehaald omdat ze er toch vanaf getrokken werden. De planten
waren verwijderd omdat de mannen er tegenaan plasten. De patiënten waren
bijna allemaal in hun stoel vastgebonden, en sommigen probeerden voortdurend
hun kleding uit te trekken. Het personeel werkte heel hard om de
urinelucht weg te krijgen. Er gebeurde de hele dag niets. Verder had de
afdeling een enorm probleem met een paar kritische familieleden. Die konden
maar niet aanvaarden - zo was de mening op de afdeling - dat er met die
mensen toch niets te doen viel. En wat moest de psycholoog doen? Ze wisten
het precies. De psycholoog moest testen! Dan stonden de mankementen van
de bewoners in ieder geval zwart op wit. En op deze manier zou voor iedereen
duidelijk worden dat het niet anders kon dan zoals het ging. Ik
draaide de zaak om. Ik zei: ga nu maar eens - al is maar even - naast de
bewoner zitten. Als je niet weet wat je moet doen, begin dan maar eens met
hem aan te kijken, zijn of haar hand vast te houden. Je hoeft niets te zeggen
als je niet weet wat je moet zeggen. Blijf alleen maar even bij hem of haar.
Even maar! En kijk dan maar wat er tussen jullie gebeurt. Ik zou dat nu
'vibreren' willen noemen. Hoe
is de zorg anno 1995? Er is een enorme ontwikkeling geweest. Ik geef alleen
maar een opsomming van ontwikkelingen, omdat ik denk dat de meeste termen wel
bekend zijn: De
grootschalige verpleegafdelingen van 30 bewoners of meer worden niet meer
gebouwd. Bewoners zijn opgenomen in een kleine groep, met een gezellige
huiskamer, met soms een eigen slaapkamer. Er zijn gemeenschappelijke
ruimtes, een gang die niet eindigt. Ze kunnen naar buiten lopen, de lucht en
de aarde voelen, vrij zijn. Laten we niet vergeten: Wie naar buiten kan lopen
is vrij! Ook al zit je in de rolstoel, de blik op de weg naar buiten haalt je
weg uit de beslotenheid van de gesloten afdeling. Als het enigszins kan
moeten we ervoor zorgen dat psychogeriatrische mensen niet in de hoogbouw
terecht komen! Op
het gebied van de begeleiding is veel bereikt: *
De levenslooppsychologie heeft de betekenis van de vroegere ervaringen
benadrukt, het belang van de levensgeschiedenis en de continuïteit van
het leven. *
Belevingsgericht verplegen is uitgangspunt in de dagelijkse zorg aan bewoners *
Allerlei vormen van realiteitsoriëntatie-trainingen zijn
ontwikkeld, *
Evenals de validation, die de subjectieve beleving
van de bewoner tot uitgangspunt van het handelen neemt, *
Voorts noem ik de 'warme zorg', waarbij de behoefte van mensen aan emotionele
hechting op de voorgrond staat. Denk aan mevrouw Karelsen
die naar huis wil. Dagelijks hoor je mensen naar hun vader en moeder vragen. *
Bezigheidstherapie werd activiteitenbegeleiding, er is bewegingstherapie,
zwemtherapie, badtherapie en massage,
voetzonereflex-therapie, muziektherapie, m.a.w
er wordt gezocht naar activiteitsmogelijkheden voor alle bewoners op
verschillend niveau van functioneren. *
Er is een snoezelkamer, waar primaire activering
plaats vindt *
Er zijn sfeerkamers, waar men tot rust kan komen en zich met familie of
anderen kan terugtrekken *
Er is pastorale zorg afgestemd op de psychogeriatrische bewoners, met aparte
kerkdiensten en bijeenkomsten. *
De afdelingsorganisatie wordt steeds meer geënt op het natuurlijke leefritme
van de bewoners. Er wordt gestreefd naar een evenwicht tussen activiteit,
ontspanning en rust. *
En er zijn op de afdeling vrijwilligers die zich onmisbaar gemaakt hebben. Een
belangrijk aandachtspunt is het contact met de familieleden van de
bewoners. Basis is de uitstraling van de afdeling: open, vriendelijk,
hartelijk. Familieleden zijn welkom op elk uur van de dag. Ze worden ook in
de zorg aan bewoner betrokken. Er zijn formele contacten en informele.
Naar mijn mening kan het één niet zonder het ander. De formele
contacten betreffen het individuele zorgplan van de bewoner, de
aangewezen contactpersoon op de afdeling, de familieraad. Voorts zijn er
familiegespreksgroepen, waarin niet zozeer over de bewoner noch over de
afdeling gepraat wordt, maar over de beleving van het familielid zelf als hij
naar de afdeling toekomt. Als je het hebt over het aanwenden van middelen en
maatregelen is het contact met de familie onontbeerlijk. De basis van dit contact
ligt in de manier waarop de betrokkenheid tussen familie en het verpleeghuis
vorm hebben gekregen. Dat gaat niet vanzelf. Dat kost tijd en energie. Conclusie:
Vanuit de houding van de 'vibrerende moeder' ontdekken we de bewoner en
zijn familie. Hun beleving is het belangrijkste oriëntatiepunt in de
verdere ontwikkeling van de psychogeriatrische zorg. 4.
Het niveau van organisatie en management Wat
betreft de organisatie heb ik al enkele dingen genoemd die van belang zijn: -het
werken in een team, -het
contactpersonen-systeem m.b.t. de familie van de bewoner. -het
zorgplan, dat in de zorgplanbespreking multidisciplinair wordt opgesteld, in
nauwe samenspraak met de familie van de bewoner. Als
we het hebben over mevrouw Karelsen die de weg naar
huis zoekt, mevrouw Petersen die zo
hard kan gillen, meneer Beek die valgevaarlijk is, mevrouw Flothuis die haar medicijnen niet wil innemen, meneer
Raven die met eten ophoudt, en mevrouw Welten, haar echtgenoot en de verliefde meneer Berendsen, is
dat niet alleen een kwestie voor de individuele medewerker, ook niet alleen een kwestie voor het
afdelingsteam, maar is het een kwestie die iedereen aangaat die in de zorg
een taak heeft. Multidisciplinaire samenwerking waar de verpleeghuizen trots
op zijn, betekent verschillende soorten deskundigheid die in een open sfeer
samen de zorg gestalte geven. Nu
een enkele opmerking over directie en management. Ook op dit niveau kunnen we
de vraag stellen of met 'regulerend' dan wel 'vibrerend' leiding geeft. De
directeur is dan het voorbeeld. Hoe
gaat de directeur om met bewoners, familieleden, medewerkers, en uiteindelijk met de eigen
onverwerkte gevoelens van kwetsbaarheid, angst en narcistisch verlangen?
Staat de directeur open voor de gevoelens en verlangens van anderen, kan
hij zichzelf en de organisatie ter discussie stellen, kan hij naast de ander
gaan staan in plaats van zich steeds maar boven de ander te stellen? Gaat het
hem om beheersing, status en macht of is de directeur geïnteresseerd in
de mensen die het verpleeghuis samen vormen. Is er visie? Is er een
zorginhoudelijk beleid en een kwaliteitsbeleid ontwikkeld?
Probeert hij medewerkers te betrekken in de overwegingen die gemaakt worden?
Hoe wordt informatie verstrekt? Worden discussies in de organisatie
aangemoedigd of afgekapt? Worden
discussies beslecht op grond van argumenten of op posities? Hoe groot is de
kloof tussen de basis en de top? De
laatste jaren is de opvatting populair geworden dat ook in
gezondheidsinstellingen een meer bedrijfsmatig management gevoerd zou moeten
worden. Een opvatting die direct verband houdt met kostenbeheersing.
Begrippen als: markt, produkt, kostprijs,
efficiency, beheersing en controle, enz. komt men steeds vaker tegen. Op
zichzelf kan dat allemaal noodzakelijk zijn, maar het is belangrijk om vast
te stellen dat de achterliggende houding waarmee dat gebeurt, van eminent
belang is omdat deze zich uiteindelijk uitdrukt in de zorg die bewoners
krijgen. Directeuren,
managers verenigen in hun functie zowel het element van therapeut
als politieman, zegt Maslow. Vele managers, zo concludeert hij vervolgens,
weigeren enige therapeutische of persoonlijke verantwoordelijkheid
op zich te nemen voor de mensen die onder hun verantwoordelijkheid werken.
Dat is een onjuiste taakopvatting. Een
goede organisatie is een verband van mensen die met elkaar willen
samenwerken. Iedereen heeft in de organisatie weliswaar een eigen
positie, waarbij een eigen verantwoordelijkheid behoort en de
psychologische ruimte om die te kunnen uitoefenen, maar het verbindende
aspect behoort sterker te zijn dan de onderscheiding in positie en taak. Ik
bedoel: We zijn elkaars therapeut en we zijn elkaars bewaker. Mijn
vaste overtuiging is dat een 'regulerende' directie op de duur 'regulerende
moeders' in de hulpverlening creëert, en dat een 'vibrerende directie'
samengaat met een 'vibrerende' houding in de dagelijkse zorg. Het gaat
om het onderliggend waardensysteem, de uitstraling van wat belangrijk is. Tenslotte Hoe
moet dat nou met mevrouw Karelsen en die andere
bewoners die ik heb genoemd? Hoe moeten we omgaan met de middelen en maatregelen
die de B.O.P.Z. noemt? Wat is goed? Wat is slecht? Wat is wijsheid? Mijn
antwoord is: "Laten we zoeken vanuit de houding van de vibrerende moeder."
We weten niet precies wat we moeten doen! Er zijn geen standaardantwoorden.
De ene keer moet je misschien dit doen of dit zeggen, en de andere keer juist
niet. Mijn conclusie is dat we
moeten blijven denken en er met
elkaar over moeten spreken, steeds weer opnieuw." Dank
u voor uw aandacht. Literatuur: Rien
Verdult, 'Dement worden: een kindertijd in beeld', Uitgeverij Intro, Nijkerk,
1993 Alice
Miller, 'Het drama van het begaafde kind', Het Wereldvenster Bussum, 1981. Alice
Miller, 'In den beginne was er opvoeding', Het Wereldvenster Bussum, 1983. Alice
Miller, 'Gij zult niet merken', Het Wereldvenster Bussum, 1983. Abraham
H. Maslow, 'Psychologie van het menselijk zijn'. Lemniscaat Rotterdam, 1974
(derde editie). |