|
|
Piet Gielen |
|
|
Robes Seules
en andere
gedichten |
|
Sonnet vrij vertaald voor Slauerhoff
Robes seules Na ’t
reven van de zeilen, even vond ik rust
bij een vrouw. Haastig zocht
ik weer een prauw, hongerend naar
ziedende zeemijlen. Haar ziel nam
ik mee als bonnet; slechts in mijn
gedichten mag ze wonen. Haar onderdak
duurt slechts een sonnet, wellicht voor
’s lezers rode konen. Nu is zij nog een
kledingstuk of twee, wapperend
tussen eb en vloed, wat lappen op
de seizoenen. Haar verlaten
blik staart naar de galjoenen. Een enkele
lezer die vermoedt, zij is een
beeld voor de dichter in holle zee. Geurige bloemen op het water
De gezangen van
mijn oorsprong zijn ver weg en geven mij
als schaduw op het water bloemen van de
tijd, die nu mijn
woning is. Geuren als
bellen klinken uit de
waterflora op, rinkelende
vlinders fladderen ertussen. Aan de kant sta
ik te stuntelen met een
vangnetje. Yad Vashem
Boven mij staat
de bijbelse zon strak
gespannen. Ik wandel
schuchter in de laan der ontslapenen en bereik het
uitspansel der verschrikkingen. Boven de heilige restjes as schreeuwen kris
kras onafgebroken hun miljoenen stemmen vanwege de
eeuwige afstemming die diep in hun
ziel gesneden is. Zoals verblinde
vogels wanhopig boven het
klankbord van een pianoforte de kleuren der
tederheid terug zoeken van het
vertrouwde lied van tijden. Eeuwenlang zal
de echo pijn blijven doen in de oren der rechtschapenen, tot al hun zielen duizendvoudiger
zullen blinken op het
fluweel van de tijdloze kosmos. Stil huilend
loop ik richting toeristenbus. Na de winter
De zon streelt
zo zacht met zijn eerste
warmte dat ik
nauwelijks durf te lopen, bang dat het
weer gaat vriezen. Ik waag me
voetje voor voetje in het park en dan ineens
strijkt Je eerste woordje naast me neer. Van heel ver is
het gekomen., Ik had Je
nauwelijks meer verwacht na die
honderden jaren. Ja, even zag ik
een fractie van Je blik in de ogen van
het meisje bij de tempel; een seconde
mocht ik kijken in een stukje
van Je eeuwigheid. Daarna was ik
weer ingevroren in de vrieskist
van dit bestaan. Je Woord
streelt mij zo zacht met Je eerste warmte, dat ik amper
durf te ontdooien bang dat Je
weer weg blijft. |