Main page course   Home

 

Text        spoken version

 

Words Dutch + Translation

 

Hoofdstuk 5    

Oma Knot zit in de dakgoot.

 

Het is nog steeds kermis in Larilo.

Het lijkt net of die kermis er al jaren is,

zegt Pika.

Zullen we weer eens naar clown Ploffer gaan?

Dat is goed. Hij zal nu wel genoeg gesnurkt hebben,

vindt Kapi.

Kapi en Pika lopen naar de woonwagen.

Clown Ploffer steekt net zijn dikke rode neus

om de deur.

Zo, zijn jullie Kapi en Pika?

De papegaai heeft me over jullie verteld.

En Asteria zag jullie al in de glazen bol.

Jullie waren aan het vliegeren.

Met een vlieger aan een touw.

Asteria is waarzegster.

En ze wil altijd gelijk hebben.

Nou ze vliegt er vandaag naast, zegt Pika.

Wij waren niet aan het vliegeren.

Gaat u mee naar oma Knot?

Wie is oma Knot?

Nou die woont vlak bij het plein.

En ze heeft altijd zachte koekjes .

We knikkeren vaak met oma Knot.

Op het hoofd heeft ze een grote gele knot.

Dat is een dikke bol van geverfd haar.

Ze heet daarom oma Knot.

Ze is altijd vrolijk.

Haar tuin staat vol met bloemen.

Nou dan gaan we naar oma Uilenbal,

zegt clown Ploffer.

Oma Knot, zegt Kapi.

Mag de papegaai ook mee?

Ik zal hem binnen halen.

Hij krijgt wel zijn snavelkapje op zijn neus.

Anders eist hij weer alle aandacht op.

Hij vindt alleen zichzelf geweldig .

Hij houdt ook van u, zegt Pika.

Ik kon dat merken aan zijn verhaal over u.

Waarom gaan we nu niet? ,vraagt Kapi.

Je staat op mijn schoenen , jij uilskuiken ,

moppert clown Ploffer.

O pardon , die schoenen zijn

ook wel een halve meter lang.

Krijg ik nu ook een snavelkapje op de neus ?

Hoe zo, vraagt clown Ploffer?

Ik ben toch een uilskuiken ,

dus ben ik ook een vogel.

Ploffer moet hier erg om lachen.

 

 

 

 

Het is niet ver lopen naar oma Knot.

Hallo , horen ze roepen ,

als ze bij het huisje zijn.

Maar ze zien niemand.

Hallo , hier boven .

Oma Knot zit in de dakgoot .

Die is kapot.

Hij is zo gerepareerd, roept ze.

Ga maar vast naar binnen,

en neem een zacht koekje.

Ik kom zo.

Wat is dat nou, een clown

met een dikke rode neus?

Dat is clown Ploffer van de kermis,

roept Pika.

Hij heeft heel lange schoenen.

Aangenaam kennis te maken,

roept oma naar Ploffer.

Past u wel op voor mijn bloemen ,

met die schoenen.

Zeker wel mevrouw ,

past u daar boven zelf maar goed

op die gele tulpenbol op uw hoofd !

Oma wiebelt in de dakgoot

van het lachen om dit grapje.

Ik kom maar meteen , geloof ik.

En ze roetsjt langs de regenpijp

naar beneden.

Ze geeft Ploffer een hand.

Wat aardig dat u er ook bent.

Wat een mooie vogel hebben jullie bij je..

Welke gemenerik

heeft die kap op zijn neus gezet?

Haal die er eens gauw af.

Clown Ploffer krijgt een rood hoofd.

Je ziet geen verschil meer met zijn neus.

Als een kleine jongen doet hij braaf,

wat oma Knot zegt.

Dank u wel mevrouw, zegt de papegaai.

Vindt u  me ook zo mooi?

Dat wel, zegt oma,

maar je hebt ook veel verbeelding , geloof ik.

Kom, we gaan vliegers maken .

En ze gaan naar binnen.

 

 

 

Oma  – vecmāmiņa

Knot – name of Oma ( knot = matu kušķis)

dakgoot – rene

kermis – gadatirgus

steeds - vairāk

nog – tālāk

lijkt – šķiet

net – tā kā

die – tie

al – jau

jaren - gados

zeggen – teikt

weer - atkal

gaan – iet

goed - labi

snurken – krāciens

genoeg - pietiekami

vinden - ticēt

lopen - pastaiga

woonwagen – dzīvojamais vagoniņš

steken - rādīt
dik - biezs
rood – sarkans

neus – deguns

om – aiz / ap

deur - durvis

jullie – jūs

vertellen – teikt

zag – past of redzēt

glazen (adjective) - stikls

bol - bumba

vliegeren – lidināt pūķi

waren – past of ir

vlieger – pūķis

touw – virve

waarzegster - laimes stāstītāja / pareğotāja

willen - gribēt

altijd - vienmēr

gelijk hebben – ir  taisnība / precīza

vliegen – lidoja

vandaag - šodien

er naast – blakus / līdzās

mee – kopā

gaan – iet

woont - dzīvi

plein - laukums

zacht – maigs

koekje – biskvīts

knikkeren – spēlēties ar mazām stikla bumbiņām

wie - kurš

hoofd – galva

heeft ze – ir

groot – liels

geel - dzeltens

bol - bumba

geverfd haar – krāsoti mati

heet - viņas vārds ir
daarom - tādēļ

vrolijk – jautrs

tuin – dārzs

staat – ir

vol – pilns

bloem – zieds

‘Uilenbal’ – bumba of pūce

binnenhalen – ņemt iekšā

krijgen – iegūt

snavel – knābis

kapje – vāciņu

neus – deguns

anders – citādi

opeisen – pieprasīt

aandacht – uzmanību

alleen – tikai

zichzelf – pats

geweldig – lielisks

hij – viņš

houden van – mīlēt

kon – past of var

verhaal – stāsts

merken - ievērot

waarom – kāpēc

vragen – jautāt

niet – ne

staan – stāvēt

op – uz

schoen – kurpe

uilskuiken - pūcēns

mopperen - kurnēt

pardon - piedošana

halve meter - pusmetrs

lang - garš

toch - joprojām

dus -tādejādi

ook – arī

vogel – putns

moeten – vajag

erg – ļoti

lachen - smiekli

ver – tālu

horen – dzirdēt

roepen – skaļi sauca

als - ja

zij - viņi

bij – pie

huisje - maza māja

maar – bet

niemand – neviens

boven – virs

zitten – ir

kapot – saplīsusi

zo – ātri

repareren – remontēju

vast – jau

nemen – ņemt

zacht – maigs

koekje – biskvīts

aangenaam – patīkams

kennis maken – iepazīties ar

pas op – esi uzmanīgs

mevrouw – dāma

zeker – protams

zelf – sevi

tulpenbol – tulpes  sīpols / stāds

uw – jūsu

wiebelen – grīļošanās

grapje – joks

meteen – nekavējoties

komen – nākt

roetsjen – ātrs 

regenpijp – lietus caurule

een hand geven - sarokoties

vogel – putns

welke – kurš

gemenerik - slikta persona

mooi – daiļš

afhalen - noņemt

gauw – ātrs

krijgen - nosarkt
hoofd - galva

rood - sarkans

 

 

 

 

klein – mazs

jongen – zēns

braaf – labs

doen – darīt

dank u wel – paldies

veel – daudz

verbeelding – lepnums

geloven – ticēt / domāt

vlieger – puķis

 

 

Words in syllables

 

aan.dacht

me.ter

aar.dig

 

me.vrouw

As.te.ri.a

mer.ken

be.ne.den

mop.pert

bloe.men

o.ma

bo.ven

 

par.don

Daar.om

re.gen.pijp

dak.goot

roe.pen

ge.le

 

schoe.nen

ge.lijk

 

sna.vel.kap.je

ge.loof

 

tul.pen.bol

ge.me.ne.rik

ui.len.bal

ge.noeg

uils.kui.ken

ge.re.pa.reerd

ver.beel.ding

ge.snurkt

ver.haal

ge.verfd

vlie.ge.ren

ge.wel.dig

vlie.ger

gla.zen

 

vlie.gers

grap.je

 

vo.gel

hal.lo

 

waar.om

hal.ve

 

waar.zeg.ster

heb.ben

wel.ke

ja.ren

 

wie.belt

jon.gen

zach.te

klei.ne

 

ze.ker

knik.ke.ren

zich.zelf

koek.jes

 

ma.ken

 

 

me.teen

 

 

 

CheckStat