Rhegie
Home ►
|
|
|
||
|
|
Voor de columns over Interstitiële Cystitis click hier
|
||
Bladwijzers
Harold Drost werd geboren in Leiden. Opleidingen: HBS-A en PA. Hij werkte in het Vormingswerk en Middelbaar Beroepsonderwijs als docent en manager. Hij schreef vele onderwijs inhoudelijke programma’s, rapportages en beleidsstukken. Voor zijn plezier schreef hij ook columns in het personeelsblad. Hij was redacteur van het
tijdschrift voor maatschappijleraren ‘Maatschappij & Politiek’ Tegenwoordig is hij eindredacteur van het patiëntenblad van de Interstitiële Cystitis Patiëntenvereniging (ICP) |
|
Bij
mijn zoon thuis staat een vissenkom. Met goudvissen erin. Twee. Dat vindt onze
kleindochter leuk, ze mag deze ‘huisdieren’ geregeld voeren. Ze leert dat je
voor dieren die je houdt, moet zorgen. De Partij voor de Dieren is fel gekant tegen ‘de goudvis in de kom’.
De vissen zouden gedoemd zijn doelloos rondjes te zwemmen, wat ze wel eens
een zware depressie zou kunnen opleveren met de dood als gevolg. Alsof vissen
het besef, het bewustzijn hebben dat ze in zo’n kleine kom ronddartelen.
Alsof ze menselijke gevoelens hebben. De Partij voor de Dieren projecteert
menselijke eigenschappen op dieren. Dat is al zo oud als de weg naar Rome.
Reintje de Vos en de wolf uit het sprookje van Roodkapje zijn daar
voorbeelden van. Wij mensen hebben al gauw de neiging onze persoonskenmerken
op dieren te projecteren. Bali, strand. We stappen in de motorboot om bij het verderop in zee liggende koraalrif te snorkelen. Zwemvliezen aan, bril over neus en ogen, snorkel in de mond. Plons, en dan openbaart zich de wondere wereld van het koraalrif zich aan ons. Koralen als hersenen, als elfenbankjes en boomstammetjes liggen op de bodem. Vissen in de mooiste kleuren ter grootte van de goudvissen van mijn zoon zwemmen tussen de wieren en koralen. Fel geel, blauw, paars en zachtgroen. Barracuda’s met hun grote ogen lijken bewegingloos in de lichte stroming te liggen, zo nu en dan aan het einde van hun lange bruin-grijze lichaam hun staart bewegend. Zachtjes peddelt een snavelvis rond op een meter onder mij. Als we op de boot even uitrusten geeft de bestuurder van de boot ons een banaantje. Dat pellen we half af, zakken weer in het zeewater en houden het banaantje een halve meter voor ons onder water vast. Van alle kanten schieten de zebravissen, zo groot als een kinderhand , bruine vissen van dezelfde grootte, kleinere, langwerpige blauw/paarse en gele visjes af op de banaan en happen er fel stukjes vanaf. Tientallen vissen doen vlak voor mijn neus een aanval op de banaan, soms zich vergissend en bijtend in mijn arm. Het voelt alsof er een schuurpapiertje over de huid van de arm wordt getrokken. Duizenden vissen hangen op de plekken rond de snorkel en duikplatforms rond. Ze weten dat er geregeld bananen of broodjes langskomen. Een niet te versmaden maal. De vissen hier zijn gedomesticeerd. Ze durven tot op 10 à 20 cm van de snorkelaar te komen. Huisdieren als het ware in hun natuurlijke omgeving. Het heeft wel iets kunstmatigs. Maar gelukkig is er geen Partij voor de Dieren op Bali, die het liefst deze excursies naar de van brood en banaan afhankelijke, diepongelukkige en zielige vissen zou willen verbieden. Geen partij die het plezier van snorkelaars en duikers, die met grote verwondering en groot respect naar die schitterende wereld in de zee kijken, vergalt.
We gaan voor de waarheid Een
beeld uit de jaren vijftig. Op het plein voor de katholieke kerk verzamelen
zich de parochianen met hun fietsen en solexjes. Ze wachten geduldig. In de
deuropening van de kerk verschijnt in zijn zwarte soutane meneer pastoor met
een emmertje wijwater en de wijwaterkwast, die toch echt veel weg heeft van
een pleeborstel. Meneer pastoor loopt plechtig de trappen voor de kerk af en
wandelt naar de groep dorpelingen die keurig naast hun fiets of brommertje
opgesteld staan. Nog net niet in de houding als soldaten. Met groot gevoel
voor theater en een stem als een klok spreekt meneer pastoor zijn zegen uit
over het rijwielpark. Hij doopt de kwast in het wijwater, zwaait als in een
vertraagde film zijn arm langzaam richting fietsen. Luid spreekt hij de zegen
uit in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Kleine Nico van 7
jaar die op zijn verjaardag een knalrood fietsje heeft gekregen, voelt de
wijwaterspetters tegen zijn gezicht vliegen.
Maar oplikken of afvegen durft hij niet. Zijn vader beweert dat je met
een gezegende fiets minder ongelukken krijgt. De eerste dag van ons verblijf op Bali was ‘ijzerdag’. Op deze dag betonen de Balinezen respect voor alles wat van ijzer/metaal is. Het meest in het oog lopend zijn alle auto’s en brommers, die versierd zijn. Waarschijnlijk al dagen van te voren maken duizenden vrouwen vlechtwerkjes van bamboebladeren. Aan het stuur van de brommers of de grill van de auto’s worden de sierlijke kunststukjes vastgemaakt. Vast en zeker zijn er in de duizenden tempels ceremonieën gehouden als eerbetoon voor al het ijzer. Dat veel auto’s vooral uit plastic onderdelen bestaan zullen ze zich wel niet realiseren. De Balinezen kennen nog veel meer van dit soort ceremoniële dagen: de dag van de bomen, van de dieren, enz. En wij kennen ook 4 oktober, dierendag. En de Verenigde Naties hebben vele dagen in het jaar tot speciale aandachtsdagen gemaakt: de dag van het kind, van het onderwijs, de armoede, gezondheidsdag, enz. Als geseculariseerde en rationeel denkende Westerlingen lijken we dit soort ‘heilige dagen’ grote flauwekul te vinden. Maar zou de waarheid achter de viering ervan of de aandacht die we eraan willen geven niet al eeuwen vastgeroest zitten in het collectieve bewustzijn van de mens? Eenvoud kenmerkt het ware
Een
vrouw met brede, uitgezakte voeten en knokige, ijzersterke werkmanshanden
begint de massage. Ze ziet er mager en fragiel uit. Gekleed in een eenvoudige
jurk en met een John Lennon brilletje op heeft deze 70-jarige vrouw er 25
jaar massagepraktijk op zitten. Madé is haar naam. Ze kent de spiermassa’s in
het menselijk lichaam als geen ander. Madé geeft een traditionele Balinese
massage, die ongeveer een uur duurt. Ze kneedt, duwt en drukt op spieren in
het hele lichaam, van teen tot kruin. Met uitzondering van de genitale zones.
Terwijl
mijn echtgenote als een homp ontspannen vlees op het eenvoudige matrasje op
massagetafel ligt – aan de rand van het strand onder de bomen – krijg ik een
oude plastic tuinstoel toegewezen, in een hoekje een paar meter van de
masserende Madé. Om me heen speelt zich het drukke strandleven van de
plaatselijke bevolking op een vrije zondag af. Terwijl
de oude, krachtige vrouw vakkundig de voeten en kuiten van mijn vrouw
bewerkt, spelen er zich allerlei alledaagse tafereeltjes af in mijn omgeving.
Enkele vrouwen die vooral toeristen een pedicure- of manicurebehandeling
geven of een massage, zitten naast me op een houten bank te kletsen. Een
volwassen zoon van één van hen komt met een grote kartonnen doos vol
mandarijntjes in rode netjes aanzetten. Hij heeft koopwaar op de kop getikt
en begint meteen de mandarijnen aan de man te brengen. Al gauw peuzelen
enkele mensen in mijn buurt een mandarijntje op. Een 8-jarig jongetje komt uit het zeewater
gerend. Vraagt aan zijn moeder om geld voor een kleurig bandje om op te
drijven in zee en om mee te spelen. De moeder geeft 1000 roepia, 7 eurocent,
dat is genoeg. Op het strand verhuren
twee mannen voor kleine bedragen bandjes en drijfplanken aan kinderen en
volwassenen. Zo verdienen ze in het weekend iets extra’s met hun
opblaasspulletjes. Een
jonge moeder laat trots haar kind, een meisje van anderhalf jaar, de
kennissenkring rondgaan. Het kleine ding gaat in haar blootje met moeder de
zee in. Gewikkeld in een grote badhanddoek krijgt ze daarna op moeders schoot
kleine hapjes te eten. Het jongetje van de band komt aangerend, blijkbaar
heeft hij genoeg van het zwemmen. Pa, een stevige 30-tiger met kortgeknipt
haar, vangt hem op en zet hem op een krukje. Zwembroekje uit, en even staat
hij in zijn nakie als een klein standbeeld uit de Jugendstil te bibberen, pa
droogt hem af, T-shirtje en broekje aan. Sateetje voor de trek en nog één.
Een einde verder komt de koffie- en theeman aangelopen. Een zwaargebouwde,
tamelijk kleine gedrongen jongeman met een zwarte sik en een rode pet op. Hij
sleept drie grote thermoskannen met warm water, plastic bekertjes, zakjes
thee en oploskoffie en allerlei nootjes en chips in kleine zakjes met zich
mee. Alle families om me heen kopen iets van hem. Knabbelend op de nootjes en
de chips, drinken ze ondertussen hun koffie of thee op. Een vrouw biedt mij
heel gastvrij ook een kopje koffie aan, maar ik durf dat gezien de kwaliteit
van het water niet te accepteren. Intussen wankelt het peutertje tussen haar
oudere zusje en haar met open armen zittende moeder heen en weer. Ze kan geen
genoeg krijgen van haar net verworven loopvaardigheid. Totdat moeder haar
oppakt en rust gunt. Madé is intussen aan de rug van mijn vrouw begonnen.
Naast me schuift een nieuwe familie aan op de bank. Inschikken dus, krukjes
erbij. Een meisje van een jaar of zes en haar puberzusje zitten er wat
verlegen bij tot het mobieltje van het oudere zusje overgaat. Dan kwebbelt ze
er op los, net als haar moeder met de vrouwen op de bank doet. Het jongetje
ligt stil met zijn hoofd op zijn vaders schoot. Hij wordt zorgvuldig door pa
ontluisd. Het zoute water van de zee is niet afdoende om van de luis af te komen.
‘De eitjes, hè’, zegt een vrouw als ik ernaar vraag. De massage is gevorderd
tot de armen van mijn vrouw. Op het voetpad dat langs onze plek loopt, komt
een vrouw aan met een complete tafel van een meter bij een meter op haar
hoofd. Deze is gedekt met pannen, potten en etenswaren. Neergezet op de grond
kan de lunch of picknick zó beginnen. Dan opeens enthousiaste kreten. Een
jonge vrouw met lang blond haar komt de Balinese vrouwen opzoeken die ze
jaren geleden ontmoette toen ze met haar ouders vlakbij in een hotel
logeerde. Ze omhelst één van de vrouwen en roept dat haar ouders binnenkort
weer in de buurt komen ‘overwinteren’. Een
visser die ik al uren in het zeewater heb zien staan, komt met zijn
gevlochten en in felle kleuren geschilderde punthelm een praatje maken. Veel
heeft hij niet gevangen: een tiental vliegvisjes. Lekker, na gebakken te zijn
op een houtskoolvuurtje. Een andere visser probeert me over te halen een
tochtje naar het koraal te maken in zijn glasbodem boot. Madé is bij de
hoofdhuid en haren van mijn vrouw, die nu op haar rug ligt, aangeland. Een
stevige massage met de vingertoppen zorgt dat de huid daar intensief
behandeld wordt en goed doorbloed raakt. Op de boom achter de massagetafel
hangt een bord waarop staat dat je met en zonder afspraak hier gemasseerd
kunt worden. Zittend
op mijn wankele witte stoel zie ik een groene libelle op een doos naast me
landen, de oogjes alle kanten opdraaiend en kauwend op een insect. En hier
aan de rand van het witte zandstrand, in de open lucht, onder de schaduwrijke
bomen observeer ik de mensen en de gebeurtenissen om me heen. Als het ware
aan de zijlijn, nauwelijks meer opgemerkt door de Balinezen krijg ik een
unieke kans hun normale dagelijkse leven even te bekijken. Niet als
wandelende portemonnee, niet als toerist, maar gewoon als mens onder de
mensen, me een uurtje in hun kring en omgeving opgenomen voelend. Leven is ook abrikozenjam
Zwoegend
en zwetend door de modderige zandpaden. Regen plenst met bakken uit de lucht.
Regenkleding verwatert tot natte lappen. Bomen langs het zandpad vormen
allang geen paraplu’s meer. Buiten adem trap ik in de laagste versnelling
mijn fiets door de zuigende modder en diepe, gitzwarte plassen. Een
slingerend modderspoor achterlatend. Dan voel ik alle vering onder het zadel
verdwijnen. Tot overmaat van ramp een lekke band! Natte sneeuw begint naar
beneden te dwarrelen. Bij het verwisselen van de band, heel langzaam met
verkleumde handen, daalt mijn lichaamstemperatuur. Tot op het bot toe koud
kom ik na anderhalf uur thuis. Dat was gisteren. Zondagmorgen.
Lekker ontspannen in bed, volmaakte temperatuur. Vrije dag, geen gejakker
naar mijn werk, geen ergernissen als files, geen stress. Ontbijtje? Mijn
vrouw mompelt half slaperig ‘ja, ‘s goed’. Na de nodige rekoefeningen, stap
ik met het juiste been uit bed, niets kan mijn goede humeur bederven. Ook het
grauwe en druilerige Hollandse weer niet, dat me tegemoet springt als ik de
gordijnen openschuift. Echt weer om een erfenisje te verdelen zouden ze
vroeger bij mijn vrouw thuis zeggen. Water in de waterkoker voor de pot thee.
Water in het steelpannetje voor de zacht te koken eieren. Zelfgebakken brood
uit de koelkast. Verwarming
op 21 °C, al snel stroomt een behaaglijke warmte door de woonkamer. En
zowaar, er prikt af toe een zonnestraaltje door het grijze wolkendek. Een
zacht klassiek muziekje op de radio is een weldaad voor mijn gemoed.
Boterhammen springen met een knalletje uit de broodrooster. De piep van de
eierwekker geeft de vierminutengrens van een zacht gekookt eitje aan…… Leven
is ook abrikozenjam, lust je het niet, je hebt pech, dan valt het tegen. Of
je houdt ervan, je hebt geluk, geniet ervan, dan is het lekker. Alles is oplosbaar
Boeren hebben altijd
geprobeerd de opbrengst van hun land of boomgaarden zo groot mogelijk te
maken. Volstrekt logisch als je er van moet leven. Als kind herinner ik me de
vogelverschrikkers, zowel op de akkers, als in de kersenboomgaarden.
Fladderende oude hemden of afgedankte overalls. Hoog in de bomen in de
boomgaarden, met ‘levensgevaar’ op hoge ladders erin gehangen. Maar vogels
zijn niet gek, al die ‘mensen’ die maar op dezelfde plaats blijven bewegen,
laten genoeg kersen in de overige bomen over om wekenlang een gezonde
biologische en vitaminerijke maaltijd te verorberen. Lege blikken met elkaar
verbonden door lange touwen naar één punt lopend, rammelend in de wind of in
beweging gebracht door de boer en zijn knecht is een andere methode om de
vogels te verjagen. Uiteindelijk met weinig resultaat. Een met zijn geweer
knallende boer in de boomgaard schrikt de vogels af, ze vliegen weg, maar ook
hieraan raken ze gewend. Zit de boer bovendien te schaften dan schransen de
vogels hun buikjes vol. Het geluid van geweerschoten via geluidsboxen hebben
eenzelfde tijdelijk effect. De vogels laten zich hun feestmaal niet afpakken.
En zijn ooit niet vliegers in de vorm van roofvogels geprobeerd? Niets heeft
voldoende geholpen in het verleden. Maar nu denkt de boer een nieuw middel te
hebben om een maximale opbrengst te garanderen: geluiden van vogels in
doodsangst. Geen beweging, geen gefladder, geen enkel gewoon vogelgeluid is
er meer te horen in de kersenboomgaard. Mar nu opeens wel verkeersgeluiden
die voorheen niet opvallend hoorbaar waren. En een overvloed aan insecten
lijkt nu aan de kersen te vreten. Wespen. Wespenvangers ophangen in de
boomgaard? Zoals dazenvangers, die steekvliegen weghouden bij paarden in de
wei? Of van die speakertjes die
zeer hoge frequentiegeluiden uitzenden op hangplekken, zodat de jongeren die
daar samenkomen verjaagd worden? Manipulatie van de omgeving; saneren van
alles wat ons niet zint? Maatregel na maatregel. Zogenaamde oplossingen, die
een reeks nieuwe problemen scheppen, zodat er weer nieuwe maatregelen genomen
dienen te worden, waardoor… Waar zijn we als mensheid toch mee bezig? In de w.c.zet ik een nieuwe
spuitbus met vanillegeur neer. Mijn eigen lucht gaat nog, maar de stank van
de andere gezinsleden! Kleindochter van vijf
komt met pa en ma langs. En ja, de w.c. van opa en oma blijft
interessant met al die plaatjes. En natuurlijk ze moet direct. Even later
komt ze huilend binnengestormd, benauwd en met een wolk vanillegeur om zich
heen. En tijdelijk stinkt het hele flatje naar die goedkope w.c.geur van
vanille. Wijsgeer Cruijf heeft het, zowel op macro als micro niveau, bij het
rechte eind: ‘Elk voordeel heb z’n nadeel’ of was het net andersom? Gefopt?! 24 juli 2008 Alles is maakbaar in het
leven, denken sommige mensen. Het weer in ieder geval niet. Het regent al
enkele dagen. Mijn afspraak met een vriend om te gaan fietsen zie ik
letterlijk in het water vallen. De dag voordat we op de fiets zullen stappen
laat de telefoon zijn onweerstaanbare klassieke rinkeldeuntje horen.
Anticiperend op wat mijn fietsmaatje zal zeggen, vraag ik: ‘Je wilt onze
afspraak van morgen zeker afzeggen? Maken we een nieuwe afspraak of doen we
dat als er een mooi weer op komst is?
Mis, hij wilde niet afzeggen maar bood, een stuk creatiever denkend
dan ik, een alternatief. ‘Niet fietsen, een andere
activiteit? Tja, dat lijkt me leuk. Maar je overvalt me ermee, ik weet zo
gauw niet iets. Een museum? Na enig heen en weer gepraat besluiten
we naar het Van Abbemuseum in Eindhoven te gaan. Moet architectonisch in
ieder geval de moeite waard zijn. De fraaie tuin vol bloeiende
zomerplanten voor het oude roodbakstenen gebouw is veelbelovend. Geen
automatisch open zoevende deuren. Gewoon open drukken en we staan in de hal,
we kopen kaartjes en maken eerst een rondgang door de zalen van het oude
gebouw. Uit het meegekregen gidsje
blijkt dat we in de tentoonstelling ‘Be(com)ing Dutch’ terecht gekomen zijn.
Nederlander zijn of worden? Typisch Nederlands om een Engelse titel te
verzinnen om te melden dat we op zoek zijn naar onze Nederlandse identiteit. Het begint met foto’s van Ed
van der Elsken aan de muur. Amsterdamse tafereeltjes met veel allochtone
landgenoten. Aardig, maar gezien de enorme witte wand geven de paar foto’s
wel erg weinig kijkgenot. Een televisie met zich eindeloos herhalende
amateuristische videobeelden hangt tegenover de foto’s. Het kunstobject van
een Nederlander uit 2001 is geïnspireerd op straattoneel uit Florence. We
gaan de hoek om, de volgende zaal in. Vier platte t.v.-schermen, koptelefoons. De enige die het doet geeft
een statisch beeld: een vanuit een huiskamer gefilmd raam met planten. Buiten
zie je af en toe iets langskomen. Op dit bij uitstek visuele medium zien we
in feite één beeld, een foto. We doen de koptelefoon op en luisteren
geconcentreerd naar een ‘radioverslag’ van een vrouw, die over haar
dramatische ervaringen met de treinkaping in De Punt vertelt. Dezelfde zaal:
oud werk van een Engelsman met een soort communicatieschema's. Een volgende
zaal: op twee schermen, één heel groot en één van t.v.-grootte, houden mensen
in het beursgebouw monologen en leest de rapper die op Mohammed B. lijkt
quasi diepzinnige teksten voor. Next: tientallen witte zuiltjes met
paspoorten uit allerlei landen met rode vlekken erin. Op kleine
videomonitoren is te zien dat de rode vlekjes bloedvlekken van muggen zijn:
de paspoorten zijn in muggenkasten gehouden en toen dichtgeklapt. Er moesten
natuurlijk wel muggen tussen de bladen vliegen. Wat dit allemaal te maken
heeft met de Nederlandse identiteit? Met de achterhaalde multiculturele
samenleving? Mijn vriend en ik kijken elkaar eens aan, zeggen niks, we hebben
de moed nog niet opgegeven dat het nog iets kan worden. In de zaal waar een
tafelvoetbalspel staat waarvan de poppetjes door klompen zijn vervangen,
hebben we even plezier door wat ballen heen en weer te schieten. Klompen of
houten voetballertjes, het werkt. Frustraties worden weggeschoten. Het nieuwe gebouw is inderdaad
heel bijzonder qua architectuur. Een open carré tot aan het dak, daaromheen
balustrades op elke verdieping. Daarachter liggen allerlei kleine en grotere
tentoonstellingsruimten. Enigszins doolhofachtig. Alles is wit geschilderd,
het oogt heel licht. Op één van de witte muren staat in grote neonletters
knipperend ‘Ha, ha, hi, hi’ en omgekeerd. Is de kunstenaar geïnspireerd door
voetbalhooligans: hi, ha, ……….’? Onduidelijk is of deze intelligente tekst
iets te maken heeft met de Nederlandse identiteit of er altijd al hing als
standaard kunstwerk. Op veel plaatsen en in de kleine ruimtes zijn er
videoproducties met pratende mensen. Soms lijken de beelden uit de DDR van
voor 1989 te komen, dan uit een collegezaal waar een professor in de
Kunstgeschiedenis de ene abstractie na de andere debiteert of twee z.g.
allochtonen in het Arabisch tegen je aan staan te preken à la Osama bin
Laden. Met een belerend vingertje. In een zaal hangen A-4tjes voor
lichtbakjes op maat die geïntegreerd zijn in de wanden. Een zaal vol met
naast elkaar hangende ‘lampjes’ waarop het financiële jaarverslag van een
firma te lezen is. Interessant? Humor? Typisch Hollands? We kijken elkaar
opnieuw aan en vragen ons af of we na al dit ‘moois’ nu echt TON (trots op
Nederland) moeten zijn. Waar zadelen kunstenaars ons mee op? In ieder geval
niet met een kippenvel-gevoel waarbij we spontaan het Wilhelmus dreigen te
gaan zingen. Als we richting kantine langs een kunstobject in een open ruimte
lopen, waar te zien is hoe enkele krakers hun troep als het ware vanuit het
pand op straat gegooid hebben, staat haast op ons voorhoofd gedrukt: GEFOPT!
Gelukkig blijken de cappuccino en het gebakje geen dubbele bodem te hebben.
Tegen elkaar zeggen we dat we niets, maar dan ook helemaal niets zouden
willen bezitten van wat er in dit museum hangt, flippert, draait, knippert,
staat of ligt. Bij de uitgang kunnen we ons nog net inhouden om ons geld
terug te vragen. Maar ja, wat kun je anders
verwachten van twee heren op leeftijd, ouderwetse cultuur-barbaren, die blijkbaar
helemaal niets snappen van deze ongetwijfeld tot de kern van het menselijk
bestaan doordringende kunst. Die geen enkel gevoel kunnen opbrengen voor de
idealistische, filosofische en gevoelige creaties van geëngageerde
kunstenaars die hun tijd ver vooruit zijn. Wie zich brandt, moet …. 21 mei 2008 Behorend tot de club van de
vergrijsde ‘babyboomers’ boeken we regelmatig een reisje naar de zon.
Natuurlijk in het goedkope voor- en/of naseizoen. Weg van dat toch dikwijls
grauwe, regenachtige en deprimerende Nederland. Het grootste Griekse eiland,
Kreta, ruim drie uur vliegen, wordt dit voorjaar ons doel. Een nieuw hotel,
pas twee jaar in bedrijf. Een kamer met balkon met zijzicht op de
Kretenzische zee. In een vissersdorp, zeer rustig buiten het seizoen.
Want ook hier stikt het van de appartementen en hotels. Aangekomen op het ook
door militairen in gebruik zijnde vliegveld Chania – fotograferen is absoluut
verboden – zien we meteen het Griekse leger in actie: twee F 16’s stijgen op.
Bij het uitstappen schijnt de zon, de temperatuur is behaaglijk. Precies wat
we willen. De volgende dag maakt een Griekse Rus die goed Engels en Duits
spreekt naast zijn moedertaal en Grieks, ons wegwijs bij het uitgebreide
ontbijtbuffet. Een compleet Engels en Grieks ontbijt met bacon, worstjes,
eieren en ‘cereals’ en soorten yoghurt, fruit, tomaten, olijven, komkommers,
pannenkoekjes, wafels, verschillende jamsoorten, honing en andere
lekkernijen. In de enorme eetzaal met meer dan zestig tafeltjes zijn wij met
nog enkele toeristen de enige gasten die zitten te schransen. Het is echter
wat veel gevraagd om het buffet leeg te eten. Weliswaar zijn we van de
nooit-wat-weggooien-generatie, maar onze maagcapaciteit kent ook zijn
grenzen. Achter de ‘taverne’ ligt een
zonneweide met een groot zwembad en een bar. Op de ligstoelen met parasols brengen we de dag
al lezend en luierend door. Een eindje verderop komt een
ouder echtpaar liggen. Engelsen zo te horen. Qua omvang en uiterlijk zien ze
er wat ordinair uit. Hij met zijn vette pens in een minizwembroekje, zeker
denkend dat hij nog een jonge Griekse god is. Zij in bikini, die de slapte
van borsten en buik juist accentueert. En dat ligt maar de hele dag in de zon
te bakken als kadetjes in de oven, zich regelmatig omrollend om vooral overal
bruin te worden. Zouden ze, net als wij, in de krant gelezen hebben dat de
zon vitamine D toevoegt aan het lichaam. Dat hierdoor depressies afnemen.
Roder en roder worden ze. Met enig medelijden zien we het gebeuren. De
sukkels staan aan het eind van de dag ‘in brand’. Alleen bij de ogen
(zonnebril), de binnenkant van de armen en het tegenoverliggend gedeelte van
de romp, onder de dubbele kinnen, de hangbuiken en borsten is het merkwaardig
bleek gebleven. Die avond bij het diner voelt
het al wat pijnlijk aan bij de achterkant van mijn benen. Geen wonder want
voor de spiegel in de hotelkamer staat die avond een gezet figuur zo rood als
een kreeft. Draaien in bed is die nacht bepaald geen pretje met de verbrande
benen en rug. De afgelopen dag waren die Engelsen met hun zelfgekozen vorm
van zelfkastijding dus niet de enige sukkels op die zonneweide! ‘Wirtschaftswunder’ 21 mei 2008 In ons knalgele autootje
genieten we van de tochten door de bergen van Kreta. Het landschap is zeer
afwisselend. In de dalen loofbomen, grove dennen, hoge bloeiende struiken en
velden met varens en veldbloemen. Veel geel, paars en rood. Zo tegen de
boomgrens bossen laag struikgewas van een zeer harde stekelige soort, prachtig
groen met gele of rode bloempjes. Daartussen hellingen roodgekleurd van de
nieuwe bladeren die aan de struiken komen. Hoe hoger hoe kaler; zelfs liggen
er op de bergtoppen nog sneeuwvelden, die in de loop van het voorjaar bij
toenemende temperaturen snel in grootte afnemen. Vroeg in de avond parkeren we
na een paar honderd kilometer enigszins vermoeid van alle indrukken onze
geleende kanarie voor ons hotel. Dinerbuffet. Zittend in de late avondzon
hebben we goed zicht op de ingang van het restaurant. Zo kunnen we behalve
eten de binnenkomende gasten observeren. Mensen kijken is altijd leuk. En dan
meteen je oordeel klaar hebben! We zien een normaal
geproportioneerde vrouw met een man …….. een buik die als een gigantische
ballon over de broekriem hangt te zwabberen. De man heeft die typische loop
van dikke mensen: armen als worsten naast het lichaam zwaaiend, handpalmen
naar achteren gekeerd, benen door de enorme dijen een eindje van elkaar
waardoor een waggelende gang als van een eend ontstaat. Als we bij onze
tweede gang naar het buffet langs de tafel van deze mensen lopen, horen we
hem Duits praten tegen zijn vrouw. De man is dus een ‘Wirtschaftswunder’ of
zal dat binnenkort worden. Want met deze omvang heeft hij vast verhoogde
bloeddruk, aderverkalking, suikerziekte en problemen met de ademhaling en
knieën. De medische wirtschaft zal een hele kluif aan hem hebben: instellen
op de juiste medicatie om het suikerspiegelgehalte in balans te brengen en te
houden, dotteren of bypass kunnen niet uitblijven, medicijnen tegen verhoogde
bloeddruk en cholesterolgehalte en uiteindelijk nieuwe knieën want die raken
snel versleten bij het ouder worden en zeker bij dit gewicht. Met de kennis
van tegenwoordig laat je dit toch niet gebeuren met je lijf? Wie doet zichzelf
nu deze vorm van euthanasie aan? In de hal van ons hotel staat
een weegschaal. We kunnen er niet langs zonder er even op te staan: 5 en
7 kg meer dan toen we aan onze
vakantie begonnen! Ons begin van
het einde? Beren op de weg - 4 december 2007 Een lieve, zorgzame oude
vrijster, onderwijzeres van beroep, besluit haar grote hart te volgen en naar
de hoofdstad van Soedan te gaan om daar op de Unity Highschool aan kinderen
les te geven. Of was het toch het avontuur, het nieuwsgierig zijn naar een
geheel andere cultuur, die haar naar dit groot islamitische land deed
trekken? Hoe het ook zij, Gilian Gibbons vertrekt in augustus 2007 naar
Karthoem en begint daar kinderen te onderwijzen. Ze schept een vertrouwde en
warme sfeer in haar klas, de kinderen voelen zich bij haar thuis. En ach,
kinderen iets leren is toch het fijnste wat er is, denkt ze vaak. En het
maakt niet uit waar dat in de wereld is, of het nu Engeland is of Soedan,
kinderen blijven even spontaan, levendig en leergierig. Ze geniet extra omdat
ze het gevoel heeft dat ze in dit derde wereldland meer kan betekenen voor de
kinderen dan in haar eigen land. Hij komt zomaar ter sprake in
de klas, de teddybeer, het typisch Engelse knuffeldier. Eén kind heeft er
thuis een. Juf Gilian vraagt het meisje de beer mee naar school te nemen. Ze
heeft in haar hoofd om er een leuk project mee te starten. De leerlinge neemt
het beertje de volgende dag mee. Hij mag een tijdje op school blijven. ‘Hoe
zullen we hem noemen?’, vraagt juf. De kinderen roepen verschillende namen:
Abrahim, Ismael, Ali, Mohammed….. Al gauw zijn de kinderen het erover eens
dat het ‘Mohammed’ moet worden. Want dat is de bekendste naam in hun
omgeving. Veel jongetjes hebben die voornaam. De arrestatie van Gilian
Gibbons vindt op 25 november 2007 plaats, wegens een bewuste anti-
islam-actie. Belediging van geloof en religie heet het. Totaal perplex
verdwijnt Gilian een gevangeniscel in. Een ouder van een kind, dat thuis
vrijuit over ‘de beer Mohammed op school’ vertelt, heeft de onderwijzeres aangeklaagd.
Noch Gilian, noch een van de kinderen legt bij de naamgeving een link met de
profeet Mohammed. Sharia-juristen vinden dat de profeet beledigd is door het
geven van zijn naam aan een beer. Hoewel sommige van hen vinden dat de
kinderen schuldig zijn, wordt Gilian Gibbons als eindverantwoordelijke voor
het onderwijsproces veroordeeld tot 15 dagen celstraf en uitzetting uit het
land. In de hele wereld wordt met verbijstering gereageerd op deze rechtsgang
van dit aartsconservatieve islamitische land. Moslims in de Westerse landen
nemen meteen afstand. Misschien de belachelijkheid voelend van dit optreden
organiseert en regisseert de overheid grootschalige demonstraties tegen
Gilian Gibbons, waarin de doodstraf wordt geëist. Onze sharia-juristen zijn dus
nog mild geweest met de straf wil men zeker zeggen? Maar in de ogen van de wereld maakt deze
Soedanese regering zich alleen maar belachelijker. Ik moet het gevoel dat mij
over me komt om begripvol en sympathiek te staan ten opzichte van de Partij voor
de Vrijheid van Geert Wilders sterk onderdrukken! * Naar aanleiding van Brabants Dagblad
27-11-2007: ‘Celstraf in zaak ‘beertje Mohammed’ en journaalbeelden van de
NOS. Na zware regenval in juni,
raast in november de cycloon Sidr over Bangladesh. Miljoenen mensen dakloos,
rijstoogsten totaal vernield. Duizenden mensen omgekomen. Alles kwijt. Angst
voor ziekten, gebrek aan voedsel en schoon drinkwater. Gebieden zijn moeilijk
bereikbaar. Veel bewoners in het getroffen gebied verliezen gezins- en
familieleden. Rouwende, getraumatiseerde Bangladeshi zijn op de
televisiebeelden van de ramp te zien. Het land wordt frequent getroffen door
natuurrampen. Gedurende twee minuten zien we op de televisie wanhopige mensen
uitzinnig hun verdriet uiten en anderen bij hun vernielde huizen ploeteren. Intussen zit heel Nederland ‘m
te knijpen. Het KNIMI kondigt een westerstorm, windkracht 9 aan met opstuwend
zeewater en metershoge golven, richting Nederlandse kust. Dijkgraven kunnen
eindelijk weer eens stoer met hoge borst, leunend tegen de wind en met woest
in de storm wapperende haren de dijken bewaken. En waarachtig de schotten in
de Oosterscheldedam gaan uit voorzorg een dag dicht. De pers maakt een ware
sensatie van deze relatief onnozele storm. Voorpaginanieuws. De volgende dag:
hier en daar wat duinen en wat strand afgekalfd, een dooie boom tegen de
grond gegaan, een enkele dakpan van een bouwvallig huis naar beneden gekomen.
Het journaal besteedt tien minuten aan het item. Deze keer vraagt de Tweede
Kamer bij uitzondering geen spoeddebat aan om na te gaan of de overheid wel
goed is voorbereid op dit soort ‘natuurrampen’, die in vergelijking met
Bangladesh niets voorstellen. En o, wat worden we steeds
bang gemaakt en wat laten we ons toch heerlijk onderdompelen in onze
gegroeide ‘angstcultuur’. Het lijkt op het fenomeen ‘lekker griezelen’ bij
kinderen. Paradoxaal: genieten van angst. Massapsycholoog Jaap van
Ginneken: ‘Nederland is nog nooit zo veilig geweest als nu. En toch zijn we met
z’n allen nog nooit zo bang geweest. We leven in de illusie dat alle risico’s
beheersbaar moeten zijn. Sterker nog, eisen dat alle mogelijke risico’s
beheerst worden.’ Eens nagaan of mijn
verzekeringen voor auto, caravan, glas, brand - en inboedel, rechtsbijstand,
ziektekosten, begrafenis, reizen, ongevallen, opstal, enz. enz. wel ‘up to
date’ zijn? En hoe zit het met de rampenplannen van de gemeente, de provincie
in mijn woongebied? Zijn alle risico’s wel afgedekt? In de krant van vandaag stuit
ik op een rouwadvertentie van een ex-collega. Hartstilstand. Net met
pensioen, van mijn leeftijd, 62 jaar * Brabants Dagblad: “Wij zijn nog nooit zo bang geweest’ 17 juni 2007 Viespeuk(en) 8 september 2007 Zonnetje buiten, hier en daar witte wolken. Een mooie dag om een paar uur te fietsen. Fietsbroek aan, shirt, handschoentjes, sportschoenen. Helm mee, rugzak met waterflesjes, een appel, sinaasappel, mobieltje en fototoestel. Even de banden op spanning brengen en de ketting smeren. Na een klein halfuur zit ik op mijn hybride fiets en sjees met zo’n 25 km per uur over ’s herenwegen. Ik heb een route uitgezet van een kilometer of 70. In een fietsnetwerk van genummerde knooppunten: van 23 naar 62, naar 45, dan 46 en zo voort. De meeste routes lopen over fietspaden. Langs B-wegen, maar ook dwars door bossen, langs slingerende beekjes of over dijken van grote rivieren. Vandaag veel bomen en bos. Het fietspad schampt een aantal dorpen en stadjes, het loopt er als het ware ‘achterlangs’. Zonlicht en schaduw van de bomen wisselen elkaar af op het fietspad. Af en toe komt een tegenligger me tegemoet. Ik passeer enkele voetgangers en mensen die hun hond uitlaten. De temperatuur wordt steeds aangenamer. Ik geniet van de bloemen in de bermen, het vele groen van de bomen, de merels die een prachtig repertoire fluiten en soms opgeschrikt, me laat ontdekkend, een duikvlucht voor mijn voorwiel maken. Van het eekhoorntje dat vliegensvlug een boom in klimt en zich achter de stam verschuilt. Op een stukje open veld bij een beek scheert een grutto vlak over mijn hoofd, luidkeels schreeuwend dat ik bij zijn nest weg moet blijven. Koeien liggen lui te herkauwen, paarden trekken een sprintje door hun weilanden, schapen kijken vermoeid naar hun rondspringende, dartele lammetjes. Ik adem eens diep de plattelandslucht, af en toe vermengd met de doordringende ammoniakgeur van varkensstallen of de minder penetrante van koeienmest, in en verheug me op de rest van de tocht. Op de route ligt een fietscafé waar ik ga ‘aanleggen’ om een cappuccino te drinken en broodje te eten. Met een tussen ruimte van enkele meters zijn de drie vuilniszakken gedumpt, net naast het fietspad. Eén opengescheurd: afgedankte kleren. Een ander open gepikt door kraaien of open gekrabd door katten bevat restafval. Geërgerd vraag ik met af wat dit soort klojo’s bezielt om het milieu zo verpesten. Is het aan de weg zetten of wegbrengen van de vuilniszakken te veel gevraagd? Helaas begin ik al fietsend nu te letten op andere ‘wegwerpartikelen’. Irritaties nemen toe bij het zien van de lege blikjes bier, de weggeworpen plastic waterflesjes, ijspapiertjes, lege sigarettenpakjes met vette opdruk ‘Roken is dodelijk’, hoopjes sigarettenpeuken. Met enige stuurmanskunst omzeil ik de op het asfalt liggende scherven van een kapot gegooide bierfles. En hoewel de schillen van bananen, appels en sinaasappels, zij het langzaam, verteren in de natuur kan ik er toch niet goed bij dat sommige mensen zulke viespeuken zijn. Maar het toppunt is wel de puinhoop die ik tegenkom als ik een zandweg indraai. Over bijna de volle breedte van de zandweg ligt het afval van een doe-het-zelver: lege verfblikken, gesloopte planken met spijkers, van de muurverwijderd behangselpapier, lege cementzakken, resten cement en grint, ingedroogde harde kwasten, enz. Iemand die voor honderden euro’s zijn huis opknapt, spaart enkele tientjes uit door zijn afval in de natuur te storten. Wat gun je zo iemand een forse boete. Maar de pakkans is nihil. Wat een mentaliteit! Nijdig spuug ik mijn kauwgom tussen de brandnetels, manoeuvreer langs de puinhoop en vervolg mijn fietstocht.
Een griezelig anorexia type loopt langs het terrasje waarop ik een cappuccino zit te drinken. Akelige dunne beentjes, smal niet onaardig gezichtje. Van boven plat als een dubbeltje, twee erwtjes op een plank, schreef eens een mij ontschoten schrijver. Als je met zo’n meisje een dansje zou maken heb je een bundel botten in je armen. Kippenvel krijg ik ervan. En zo’n meisje leeft met het idee-fixe dat ze dik is, ze lijkt geïndoctrineerd door het heersende modebeeld. Nee, dan die smulpapen aan een familietafel een eindje verderop op het terras. Het bekende AVRO-gezinnetje van vader, moeder en twee kindertjes, een jongen en een meisje. Harmonieuzer kan toch niet? De tafel staat volgepakt. Een halve liter bier voor pa, een zoete witte wijn voor ma en de kinderen van 7 en 9 jaar, elk een groot glas cola. Iedereen een bak Vlaamse patatten voor zich, frikadellen en kroketten op een groot bord, een frites-sausfles in het midden. Pa werkt inmiddels een dubbele uitsmijter naar binnen, ma verorbert haar laatste varkenssaté. De kinderen roepen al om een volgende cola. De ober loopt onder het roepen dat hij eraan komt, naar binnen. Na enkele minuten verschijnt hij, neemt opnieuw een rondje drinken op, vraagt of alles smaakt en of ze er toch niet wat salades bij willen hebben. Maar de familie is niet dol op konijnenvoer. Wel willen ze zo meteen een flinke sorbet. Ik zit dat zo eens aan te kijken. Pa heeft een enorme bierbuik, zit noodgedwongen op enige afstand van de tafel, morst daardoor steeds op zijn T-shirt en al snel ontstaat er een landschap van vetvlekken. Hij moet zeker 120 kg wegen. Ma doet iets onder voor hem, ik schat dat ze tegen de 100 kg zal zijn. Helaas worden vrouwen op iets oudere leeftijd en na het baren van kinderen erg ruim in de heupen. Deze vrouw past nauwelijks in de krappe rieten stoel, waar ze in zit. Nieuwsgierig vraag ik me af of ze straks bij het weggaan niet de hele stoel zal meenemen. Ook zij eet niet vlekkeloos: op de gele blouse die gedrapeerd ligt over haar volumineuze boezem vormen pindasausspatten een uniek patroon. En dan de kinderen. Opgeblazen gezichtjes, worstarmpjes en –benen, speklappenlijfjes nu al toe aan liposuctie. Logge bewegingen. Om medelijden mee te krijgen. Ik bestel een tweede kopje cappuccino om te zien wat er verder gebeurt. Getoeter, een auto stopt, vlak voor het terras. Knipperlichten aan. Uitstappen … het is niet waar …. twee met vetrollen bedekte personen. Ze waggelen naar het gezin. Er wordt in de lucht gezoend, nog een hele opgave met die dikke buiken ertussen. Ik kan niet horen wat ze zeggen, maar blijkbaar zijn het vrienden. Ze lijken een afspraak te maken. Om samen ergens copieus te gaan eten? In ganzenpas terug naar de auto, vol gas en weg zijn ze weer. De sorbets met dotten room arriveren. Die zijn in mum van tijd tot op de bodem leeg. Het gezin heeft een flinke maaltijd achter de kiezen, zou je eufemistisch kunnen zeggen. Maar ach dat fietsen ze er wel weer af, denk ik. Heerlijk in het zonnetje, net zoals ik naar dit cafeetje gefietst ben. Aan de overkant op de parkeerplaats zie ik ze echter in een grote Mercedes stappen. Het is warm in de zon. Ik bestel een halve liter bier. Vouw de krant, die zo blijft liggen op mijn bierbuik, open. Mijn oog valt op een toepasselijk bericht: ‘Overgewicht blijkt nu besmettelijk te zijn’*. Amerikaans onderzoek heeft aangetoond: ‘Mensen hebben grotere kans op overgewicht, als hun vrienden te dik zijn. Dan is het risico op zwaarlijvigheid, 57 procent hoger’. Allemachtig, als ik gewicht en omvang in mijn vriendenkring naga, dan moet ik deze nodig uitbreiden met een paar anorexia figuren!
*
Brabants Dagblad 27- 07- 2007 Van schrik zit ik één seconde verstijfd achter het stuur. Uit een straat links stuift een sportwagen de voorrangsweg op. Het scheelt maar een haar, een bijna botsing! In een reactie geef ik een dreun op mijn claxon. De sportwagen remt af. Duidelijk zichtbaar geeft de bestuurder te kennen dat ik gek ben en steekt zijn middelvinger uit het raam. Om vervolgens ervandoor te scheuren. Het lijkt er verdacht veel op dat hij vindt dat ik de verkeerfout maak.
Vandaag staat er in de krant dat een arrestant de politie heeft aangeklaagd. "Ze hebben hem in elkaar getrimd bij zijn arrestatie, beweert hij. Op de foto is de man te zien met opgezwollen gezicht. Maar dat de man stomdronken was, zich daardoor verbaal uiterst agressief gedroeg tegenover de agenten en zich met geweld verzette, vermeldt het bericht niet. Had de man misschien zelfs al voor zijn aanhouding een pak slaag gehad?
Aan dit soort voorbeelden moet ik denken als er een lamenterende Geert Wilders in de kranten verschijnt. Hij zou gedemoniseerd worden. Een term, die Pim Fortuyn ook bezigde toen hij de kritiek op zich af zag komen. Het is verbazingwekkend dat Wilders, en velen met hem, de consequenties van eigen gedrag niet wil dragen. Andere zijn fout, niet hijzelf! Anderen gaan buiten hun boekje, anderen stappen over grenzen heen, anderen houden zich niet aan normen en waarden. Wilders, die zo trots is op zijn vaderland, kent zijn eigen oer Nederlandse gezegden blijkbaar niet: ‘Wie kaatst moet de bal verwachten’ en ‘Wie wind zaait zal storm oogsten’.
Vanwaar dit gedrag? Waarom niet reëel zijn en zeggen: ‘Oké, ik heb met mijn uitspraken (of mijn acties/handelingen) zelf die reacties opgeroepen, ik draag daarvoor de verantwoordelijkheid, wat zal ik anderen dus verwijten’.
Kunnen mensen niet meer tegen kritiek of feedback? Ontbreekt het ze aan mogelijkheden tot reflectie, tot nadenken over eigen handelen? Is het dommigheid of gebrek aan intellect? Zijn de lontjes te kort, zijn de tenen te lang? Werkt de menselijke geest zo dat alleen de laatste gebeurtenissen, de gevolgen, er toe doen en worden de gebeurtenissen daarvoor, de oorzaken, (gemakshalve) vergeten? Het lijkt een geweldige truc om vol emotie en sentiment de onderliggende partij te spelen door alleen de gevolgen te benadrukken.
Even een vraag: Heeft ex-partijleider van de PvdA, Wouter Bos, niet definitief de verkiezingen van 2006 verloren toen hij begon zielig begon te doen en te klagen over andere partijen, die hem zogenaamd te hard aanpakten? Wat mij betreft mag Geert Wilders nog veel meer klagen en zielig doen!
Jou heb ik nooit naar de kleuterschool willen doen. Je was zo’n lekker ventje, dat ik je tussen het huishoudelijk werk door af en toe even op schoot trok om te knuffelen.
Mijn moeder hield van kinderen. Zelf was ze in haar jeugd kleuterjuf geweest en zij wilde mij bij zich houden tot de eerste klas van de lagere school. Ze had geluk, mijn verjaardag was na half oktober, dus voordat ik in die tijd naar school mocht was ik bijna zeven jaar. Behalve door mijn karaktereigenschappen heeft dit trage, maar onbezorgde begin van mijn leven mij mede tot een laatbloeier gemaakt. Niet minder succesvol overigens.
Nu, bijna 60 jaar later, stelt de premier van ons land voor kinderen waarvan vermoed wordt dat zij een (taal)achterstand hebben met hun derde jaar naar school te sturen om taalonderwijs en voorbereidend rekenen te volgen. Natuurlijk niet hele dagen, maar in vorm vergelijkbaar met de schoolgang van de huidige 4-jarigen. Ik voorspel: "Het zal niet lang duren of alle 3-jarigen gaan naar school."
Geschift of geniaal? Mijn moeder zou het antwoord weten: geschift! ‘ Kinderen zijn er om liefde en warmte aan te geven, zodat zij in de eerste vier jaar van hun bestaan een basisvertrouwen opbouwen. Kinderen moeten spelend in een veilig klimaat in de nabijheid van ouders en huis de wereld verkennen. Buiten spelen in de natuur. In het gezin en van ouders leren wat mag en niet mag en leren met anderen om te gaan. Pas na deze ‘vrije’ periode komt het gerichte leren op school aan bod. Tot ze eenmaal opgeleid zich als volwassene in de wereld kunnen handhaven en als burger in onze samenleving kunnen participeren.
De premier vindt het op 3 jaar naar school sturen van (achterstands)kinderen een vooruitstrevend en noodzakelijk plan. Het gezin blijft natuurlijk een steunpilaar in de opvoeding, maar we mogen kinderen niet al vroeg in hun leven een achterstand laten oplopen, die ze volgens ‘deskundigen’ nooit meer inhalen. En hoe zit het met het spelen in de natuur? Met al dat verkeer op straat? Het eenvoudige leven met beperkte keuzemogelijkheden in de huidige door informatie overspoelde maatschappij is verleden tijd. We leven in een zo langzamerhand zeer complexe samenleving, waar je kinderen niet vroeg genoeg op kunt voorbereiden. Dus toch een geniaal of op zijn minst voor de lange termijn bedacht plan? Waarbij het ‘leren’ niet naar achteren (tot 18 jaar) maar naar voren is geschoven?
Vraag: welke betekenis heeft zo’n vliegende start voor kinderen, als we bedenken dat mensen in het Westen steeds maar ouder worden. Een vliegenpoepje, nauwelijks van betekenis, in een heel mensenleven?
Vooroordeel bevestigd?! 17 november 2006 Passeigh de Cracia. Na anderhalf uur treinen stappen mijn vrouw en ik bijna midden in het centrum van Barcelona uit. Lekkere temperatuur, een echte nazomerdag. Even lopen we onwennig in de brede straat rond, eten wat en zoeken een halte van de open dubbeldeksbussen op. We nemen een van de rode bussen die de noordelijke route door Barcelona rijdt. Het is druk, het hele open bovendek zit vol met toeristen. Vanuit het onderste deel van de bus moeten de passagiers moeite doen om echt wat te zien van de vaak prachtige kerken, huizen en gebouwen, waar de bus langs rijdt. Ik wring me als het ware in allerlei bochten om door de laagliggende ramen van de bus iets te zien van al dat fraais. Staand is dat ondoenlijk, zittend zie je nog wat. Terwijl we beneden in de bus wachten tot er mensen van het bovendek uitstappen, ontmoeten we een groep Amerikanen. Nou ja, ontmoeten. Een groep van vier echtparen zit en staat in het achterste gedeelte van de bus. Twee plaatsen naast een Amerikaan zijn vrij. Wij daarheen. Nauwelijks zit ik of de Amerikaan begint te ‘communiceren’. ‘Hallo,
nice to meet you, how are you?’ Ik knik maar eens vriendelijk, want op deze manier aangesproken worden in bussen en treinen is in Nederland zeldzaam. Misschien met uitzondering van Brabant. Voor ik antwoord heb kunnen geven op zijn retorische vraag, vraagt hij: ‘Where do you come from? Na mijn antwoord. ‘The Netherlands?’ Snel wordt hij geholpen door een vrouw uit het gezelschap: 'Amsterdam! Ah, Amsterdam!’. En dan volgt natuurlijk de vraag waar ik in Nederland woon. Als ik zeg in het Zuiden van Nederland, ‘s-Hertogenbosch, dan heeft hij geen idee waar dat ligt. Einde communicatie. Plicht vervuld. Repertoire uitgeput? Ik heb het gevoel dat er zonder enige echte interesse een aantal standaardvragen gesteld zijn. Zo hoort dat blijkbaar in Amerika. Luisteren en doorvragen waaruit belangstelling voor de andere persoon naar voren komt, zijn afwezig. Maar verschilt dat nu erg veel van hoe wij dat doen: ‘Hoe gaat het?’ of het Franse ‘Ça va? Verwachten ook wij niet een ‘Goed’of ‘Très bien’? Zijn wij evenmin echt geïnteresseerd in het antwoord? En zou ik weten waar hij vandaan kwam als hij ergens in Virginia een plaats noemde? Ik weet al niet eens waar Virginia ligt in de USA. Boter op mijn hoofd? Ongetwijfeld, maar toch heb ik het gevoel dat er iets niet klopt in contacten met Amerikanen. Lichaamstaal, houding? Paradoxaal aan wat zij vragen en zeggen? Bij de volgende halte kunnen we naar het bovendek. In die tussentijd hebben de Amerikanen geen enkele belangstelling voor de omgeving, ze kijken niet naar buiten. Hoe blijf ik slank of op zijn minst op een goed gewicht lijkt hun enige zorg. Volkomen op elkaar gericht wisselen zij allerlei ‘waarheden’ over gezonde voeding en eetgewoontes uit. Het verpakte mueslireepje dat een vrouw tevoorschijn tovert leidt tot een minutenlange discussie. Verbaasd vraag ik me af of je daar nu voor naar Barcelona komt. Op het bovendek genieten wij van de prachtige stad. We komen langs alle grote bezienswaardigheden zoals Sagrada Familia, de wijk Cracia, bijzondere kerken en kloosters, universiteit, stadion FC Barcelona, de Via Diagonal, place Catalunya. De Amerikanen zien we niet meer terug, laat staan dat ze naar het bovendek komen. Niet eens om ons hun, helaas ook in Nederland ingeburgerde ‘Have a nice day’ toe te wensen.
Waar is de andere partij? 14 juli 2006 Een alarmerend artikel in het Brabants Dagblad van begin juni 2006. Kort door de bocht: een kwart van de Nederlanders is racist en de helft van de Nederlanders is negatief over de Islam. De Gemeenschappelijke Persdienst (GPD) liet een representatieve enquête uitvoeren onder 1020 Nederlanders. De focus van het onderzoek ligt uitsluitend bij mening en gedrag van de Nederlanders. Maar waar is de andere partij?
Irritatie Maar liefst vijf keer komt het onderzoek ter sprake in de krant van 3 juni 2006. Op de voorpagina van het Brabants Dagblad staan twee artikelen over het onderwerp, op de tweede pagina nog eens twee plus een redactioneel commentaar. Kop van het hoofdartikel: ‘Kwart heeft afkeer van allochtonen’. Andere koppen: ‘Intolerantie funest voor samenleving’, ‘Ze hebben schijt aan onze maatschappij’ en ‘Islam heeft in Nederland een heel slecht imago’. Kernpunten uit de verschillende artikelen waarvan inhouden elkaar vaak overlappen: Nederland is intolerant geworden. Wat vroeger gedacht werd, wordt nu ronduit gezegd. Betreffende journalisten schrijven daar in afkeurende zin over in de trant van ‘schande Nederlanders’. Ongeveer 25% wijst allochtonen keihard af, is racistisch. Allochtonen worden beoordeeld op gedrag van een zeer kleine groepering die wij rechtse, extremistische Islamisten zouden noemen. De Islam is geen vredelievende godsdienst vindt de helft van de Nederlanders. Nederland is xenofoob geworden, het koloniale denken ‘wij zijn superieur’ is weer terug, vooral in het denken van rechts extremistische Nederlanders. Na het lezen van de artikelen groeit mijn ergernis over het enorm opblazen van een onderzoek waarvan de gegevens overeenkomen met die van eenzelfde onderzoek uit 1970. Er is niets nieuws onder de zon en toch wordt het gepresenteerd als groot nieuws. De vraag is of een representatieve steekproef in welk ander (Westers) land dan ook niet ongeveer dezelfde resultaten opgeleverd zou hebben. Horen vormen van vreemdelingenhaat niet bij de mensheid? Zit het in de biologie van de mens verankerd? Niet dat daarmee racisme goed te praten is, maar het relativeert zo’n onderzoek wel. Irritatie dus over de weinig genuanceerde berichtgeving. Welke vragen zijn er gesteld? Zijn ondervraagden daardoor ‘gestuurd’ bij hun beantwoording?. En waarom trekken journalisten bij voorkeur conclusies die negatief van aard zijn. Een lezer van de krant vraagt zich de volgende dag af waarom de kop van het hoofdartikel niet luidde: ‘Ruime meerderheid heeft niets tegen allochtonen’. Het lijkt erop dat Nederlanders alleen de schuld hebben aan de beroerde integratie van allochtonen en dat allochtonen opnieuw in de slachtofferrol gedrukt worden i.p.v. als serieuze medeburgers worden gezien. Is dat nu politiek correcte denken?
Anti-Westerse cultuur Veel in het GPD-onderzoek richt zich op moslims in onze samenleving. In het vervolg van mijn relaas bepaal ik me tot die groep allochtonen. Met enige interesse las ik kortgeleden het al wat oudere boek van Joris Luyendijk ‘Een goede man slaat soms zijn vrouw’. Een jaar lang verblijft Luyendijk in het kader van zijn studie Arabisch in Egypte. Hij probeert daar vrienden te worden met andere studenten van de universiteit van Caïro. Dat lukt hem maar gedeeltelijk. Met zijn beschrijvingen en conclusies geeft hij een beeld van hoe de gewone Egyptenaar leeft en denkt. Behalve dat Egyptenaren net zo hypocriet zijn als Europeanen wat onder meer hun seksuele moraal en religieuze tradities betreft, is er één punt in hun socialisatie zeer opvallend: ze worden anti Westers opgevoed. Gevoed door religieuze interpretaties van de Koran zijn mensen uit het Westen zondige, minderwaardige mensen, tegen wie je mag liegen, die je mag bedriegen, zelfs als ongelovigen mag doden, vinden de extremistische Jihad-terroristen. Het beeld dat Luyendijk schetst is niet uniek voor Egypte, het heerst ongetwijfeld in andere Arabische landen. Kortom: de anti Westerse propaganda wordt door moslims als deel van hun cultuur ervaren, als ‘de’ waarheid beleefd en gevoeld. Hoe lang werkt dit door, ook al wonen en werken moslims al generaties in Westerse landen? En ligt hier ook niet een kiem voor het terrorisme van moslim jongeren die, op zoek naar hun identiteit, zich bekeren tot fanatieke, religieuze stromingen van de Islam? Ik las nog een ander boek, volkomen in lijn met deze cultuur die het Westen minacht. ‘De terroristen jaagster’ van Rita Katz. Deze jodin die hals over kop uit Irak gevlucht is toen haar vader volkomen ten onrechte tijdens het regiem van Saddam Hoessein als zionistische spion met een aantal andere Joodse mannen werd opgehangen, kwam na jaren in Israël gewoond te hebben, uiteindelijk met haar gezin in Amerika terecht. Via verschillende banen komt ze bij een bureau terecht dat de activiteiten van o.a. Islamitische Liefdadigheidsorganisaties onderzoekt. Ze is het Arabisch machtig, leest Arabische tijdschriften, brochures, e.d. en volgt Arabische zenders. Dat gecombineerd met alle openbare gegevens uit databanken, die ze minutieus uitpluist, brengt haar tot het inzicht dat talloze Islamitische Liefdadigheidsorganisaties in Amerika gigantische bedragen ophalen en deze besteden aan terreurorganisaties zoals Hamas en Hezbollah. Vanuit deze fondsen worden later waarschijnlijk ook de terroristische acties van Al Qaïda en Takfir gefinancierd. Katz is regelmatig volledig gesluierd aanwezig op conferenties over de Islam, waar Arabische intellectuelen uit binnen- en buitenland sterk anti-Westerse speeches en lezingen houden, mensen rekruteren voor de Jihad en veel geld ophalen. Lang voor 11 september 2001 waarschuwt zij met haar bureau voor het gevaar van aanslagen in Amerika. Door zinloze competentiestrijd van verschillende FBI-afdelingen onderling, tussen FBI en CIA en andere instanties als de douane, vreemdelingenpolitie en het niet luisteren naar particuliere bureaus als die van Katz zijn deze waarschuwingen nooit serieus genomen. Misschien zou je kunnen zeggen dat de aanslag op de Twin Towers door de Amerikanen zelf gefinancierd is, via de in Amerika actieve Islamitische liefdadigheidsorganisaties.
Twee partijen Natuurlijk zijn vooroordelen en is racisme van Nederlanders t.a.v. allochtonen verwerpelijk. Maar evenzeer zijn dat de vooroordelen van soms al generaties lang in het Westen wonende allochtonen t.o.v. de Westerse cultuur. Hopelijk leidt het GPD-onderzoek tot discussie tussen autochtonen en allochtonen. Want er zijn twee partijen in het geding, die elk hun bijdrage zullen moeten leveren aan een multiculturele samenleving. Allochtonen zouden zich bewust moeten worden/zijn van de in hun cultuur verankerde anti-Westerse mentaliteit. En zich daartegen verzetten als ze in het Westen willen leven. Vooral allochtone jongeren die minder belast zijn met de tradities en cultuur van hun ouders kunnen de cirkel doorbreken. Een hoopgevende ontwikkeling is de folder van een Tilburgse moskee van de salafistische stroming, een soort ‘zwarte kousenkerk’ van de Islam. De salafisten worden aangemerkt als grondleggers van de Moslim Brothers, de organisatie die later vertakkingen van terroristische groeperingen als Al Qaïda en Takfir voortbrengt. Maar in principe is het een sterk orthodoxe groepering die zich niet met terrorisme bezighoudt. De folder verwerpt zelfmoordaanslagen en beargumenteert dit aan de hand van algemeen geaccepteerde teksten uit de Koran. De bij moslimjongeren populaire moskee probeert zo de radicalisering van deze jongeren te voorkomen. Een ‘eerste’ zinvolle actie uit eigen gelederen, hopelijk nog lang niet de laatste.
Bronnen:
ISBN 90 417 01516 NUR 320/508
Honderdvijftien is ze geworden. Ze was eens de oudste van Nederland. Tot haar laatste dagen was ze nog zeer bij de pinken, zich bewust van het feit dat ze ieder moment kan sterven. Daar was ze niet bang voor: ‘Ik leef al zo lang in reservetijd’. Lichamelijk bleef ze opmerkelijk fit voor haar leeftijd en ze vond dat haar tijd gekomen was. In haar slaap is ze vredig overleden. Boven verwachting had ze lang geleefd.
Op 91e jarige leeftijd stierf moeder. Na een lang en veelal oppervlakkig leven. Geveld door ouderdomskanker, die zij in haar laatste levensjaren niet wenste te laten behandelen. Dit tot ontsteltenis van de specialisten die al een lang chemobehandelingstraject hadden klaarliggen. Deze frivole vrouw, die niets meer te verliezen had en niets meer ‘hoog te houden’, ze veranderde op 89-jarige leeftijd nog van 16-jarig meisje in een wijze oude vrouw. Moest ze zo lang leven om die ‘move’ te maken? Haar dood is verdrietig, maar in lijn met de verwachtingen.
Zestig jaar was hij, mijn ex-collega. De ene dag stond hij nog voor de klas, de andere dag lag hij thuis opgebaard. Een hartstilstand. Een prachtige dood voor hem. Vreselijk voor de achterblijvers. Veel te jong is hij gestorven. Hij wilde nog zoveel, zat vol idealen. Zijn leerlingen en collega’s waren dagenlang van slag. Plotseling, onverwacht werd hij uit het leven weggenomen. Hoofdoorzaak longkanker. Geen wonder: hij rookte als een ketter. In die tijd waren de fatale gevolgen van het roken nauwelijks bekend.
De zenuwenbaan met grote verantwoordelijkheid droeg bij aan het ziek worden. Hij had te veel hart voor de zaak, was te serieus, had te veel stress, was een workaholic. Hij was uitgeteerd. Toen hij zijn laatste adem uitblies. was er slechts een skelet van deze forse man over, mijn vader. Drie en vijftig jaar. Was de missie volbracht? Niemand verwachtte dat hij zo vroeg zou gaan. Voor mij betekende het een groot gemis. Deze empatische, gevoelige man die sterk met zijn tijd meeleefde, leefde voor mij te kort. Nooit heb ik diepgaande gesprekken met hem kunnen voeren. Dat lag aan het tijdsgewricht, de afstand tussen ouders en kinderen, mijn leeftijd, mijn (en misschien zijn) verlegenheid en onvermogen over gevoelens te praten.
Hoe onrechtvaardig is dat! Waarom krijgt een jong mens een hersentumor? Dat druist in tegen het ‘normale’ leven, waar ouders eerder horen dood te gaan dan hun kinderen. Mijn neef stierf op een absurd vroege leeftijd. Slechts 39 jaar is hij geworden. Twaalf jaar na de constatering van de dodelijke tumor in zijn hersenen gaf hij de geest. Operaties, bestralingen en chemokuren lieten hem nog die tijd in - zoals hij het zelf noemde in ‘blessuretijd’ - leven. Mysterie van leven en dood. De ‘waarom-vraag’. Waarom treft zo’n energieke, levenslustige, hardwerkende jongeman een dergelijk lot? En wat bezielt hem om toch een zo normaal mogelijk leven te leiden? Om vanuit de positie van de overwinnaar van zijn ziekte een gezin te stichten? Neen, de drift tot voortplanting en door je kinderen voortleven kan niet alleen de drijfveer zijn. De mens is heel wat meer dan een biologisch reagerend zoogdier. En zijn vrouw, wat had ze een lef om met een vermoedelijk, uiteindelijk ten dode opgeschreven echtgenoot in zee te gaan. Samen met hem kinderen te krijgen. Het is wonderbaarlijk, een wonder? Voor me zie ik het reguliere levensloopplaatje van de mens: geboorte, baby, kleuter, schoolkind, adolescent, volwassene in de kracht van zijn leven, volwassene langzaamaan op weg naar het afnemen van zijn krachten, bejaarde, sterven. Mijn neef haalde nooit de fase van de volwassene in de kracht van zijn leven, ondanks zijn steeds verwoede pogingen na zijn hersenoperaties. Tot zijn grote teleurstelling, maar zijn fysiek grote ongemak brak hem vaak mentaal. Als het leven een spel is, met regelmatig te verwerken teleurstellingen en verlies, maar ook overwinningen, vreugde en geluk, waarom zijn de regels dan zo verschillend voor iedereen? Hoe bitter is dan die vroege dood van mijn neef! Zal de mensheid ooit het raadsel van leven en dood ontrafelen? Hoe paradoxaal het ook klinkt, hopelijk nooit!
Met mijn kipkroket en slaatje ga ik in de kantine bij Ad zitten. Hij ziet er bleek en afgetobd uit. Onvoldoende slaap? Ik weet dat hij voor de tweede keer vader is geworden. ‘Moe Ad? Huilt de baby ’s nachts veel?’ ‘Nee hoor, Evelientje slaapt ’s nachts al lekker door. Geen klagen dus. Dat was met Sander, onze oudste, wel anders.’ Als hij zijn kopje koffie optilt, trilt zijn hand. Ik ken Ad al jaren, vraag door: ‘Je ziet er niet best uit, hoe komt dat?’ Ad zucht: ‘Sinds Sander is geboren rook ik thuis heel bewust alleen nog in de tuin. Nu bij Evelientje wil ik echt stoppen. Ik ben nu twee weken bezig, met kauwgom, magnetische pleisters. Boek van Carr gelezen. Maar ik voel me geregeld knap beroerd. Afkickverschijnselen, denk ik. Maar ik zet door! Ik ben toch zeker sterker dat die rottige nicotineverslaving’, spreekt hij zichzelf moed in. Evert komt aan ons tafeltje zitten. Een stinkende walm van sigarettenrook hangt als een kamerjas om hem heen. Ik zie Ad snuffen en nog witter wegtrekken. Tegen Evert zeg ik: ‘Je bent laat, de pauze is zo om’. ‘Ach ja, ik moest aan mijn verslaving toegeven. Buiten drie sigaretten gerookt. Op mijn werkplek kan dat sinds Joke er ook zit, niet meer’. ‘Drie sigaretten in tien minuten?’ ‘Ja, er nog even van genieten. Binnenkort ga ik een maand stoppen met roken. Kan geld opbrengen.' ‘O, vast, spaart flink wat dure pakjes sigaretten uit, je hebt zo een kapitaaltje bij elkaar’. ‘Nee, dat bedoel ik niet. Heb je het dan niet in de krant gelezen? Het kankerfonds schrijft een wedstrijd uit. Rokers die een maand stoppen, kunnen € 100,- winnen. Start op 1 mei, einde op 31 mei, op Wereld-Niet-Rook-Dag. Controle van je urine als je in de prijzen valt, want je zou kunnen sjoemelen. En het advies is: zoek een buddy om je te steunen. Ad, ik wil je vragen mijn buddy te worden, je bent toch gestopt met roken?’ Ad krimpt in elkaar, de weerzin is van zijn gezicht te lezen. Elke confrontatie met dit overgevoelige onderwerp wil hij vermijden. Ik denk terug aan mijn eigen stoppen met roken en de keuze van Ad. Wij hadden geen buddy’s. Nodig voor aids-patiënten, maar voor rokers die stoppen? Wij waren op eigen wilskracht en doorzettingsvermogen aangewezen. Vertwijfeld vraag ik me af hoe ver we in onze maatschappij willen gaan om normaal gedrag financieel te belonen? Omdat je niemand beroofd hebt deze week verdien je € 50,- Omdat je in de tram opstaat voor die negentigjarige mevrouw: € 25,- Omdat je de brommer van rechts voorrang gegeven hebt: € 15,- Omdat je gewoon naar school ging van de week, een bonus van € 20,- Omdat je geen rommel op straat gegooid hebt: € 12,- Geld lijkt nog de enige bron van motivatie. Waarom staat de vraag ‘wat schuift het?’ zo centraal? Waar zijn die aai over de bol, dat schouderklopje, die waarderende opmerking en positief stimulerende reactie gebleven? Of is dat tegenwoordig ‘not done’, ouderwets?
‘Nee opa, sodemieter op, geen Netwerk op de t.v., ik ben met een spannend computerspel bezig’. Mijn 14-jarige kleinzoon commandeert mij, zijn opa, naar de plaats waar hij hoort. Waar hoor ik? Tsja, boven de 65 ben je oud. Een afgeschreven en seksloos wezen. Je huid raakt verkreukeld. In de ogen van jongeren ben je lelijk. En meteen twijfelen ze aan je geestelijke vermogens. Bovendien ben je minder gezond, laten de zintuigen het geleidelijk afweten. Leesbril, oorapparatuur, steunkous. Regelmatig ziek. Waardeloos voor de maatschappij. Een potverteerder, die de reserves van de samenleving opgebruikt, terwijl jongeren de kost voor ouderen verdienen. Moet niet te lang blijven leven. Mijn buurvrouw van 70 jaar hoort me aan. “Ach, trek het je niet aan, het joch is in de pubertijd. De jeugd van tegenwoordig, je kent ze toch? Ze zijn mondiger en grover in hun taalgebruik. Dat hoort bij deze tijd”. Het volgende kwartier brengt ze verslag uit van al haar kwalen. Reumatische handen, opspelende maag, obstipatie, ogen die slechter worden. Ik luister maar half, denk intussen: Kwalen? Het lichaam doet het inderdaad wat minder dan vroeger. Minder gezond? Onzin, ik fiets elke week meer dan 150 km, ik eet gezonder en minder haastig, heb geen stress meer. Ik verveel me nooit, lees, schrijf, klus, computer, doe vrijwilligerswerk. Met mijn vrouw maak ik verre reizen, breng maanden door in voor- en najaar in warme landen. Onderhoud mijn relaties met vrienden en kennissen beter dan voorheen. Heb tijd en aandacht voor de kleinkinderen. Ik voel me gezond en nog heel jong van hart. Buurvrouw Loes is nog steeds aan het woord: ‘……ik zorg dus elke dinsdag en donderdag voor mijn kleinkinderen Jantje en Roos. Zo ben ik nog ergens goed voor!’ Door die laatste opmerking valt bij mij het kwartje. Mijn god, zij gelooft er zelf in. In het beeld van zielige, eenzame, seniele oudjes waartoe onze samenleving ons veroordeelt. In het stereotype dat in onze cultuur alleen jeugd, seks, schoonheid, vitaliteit van jonge mensen telt. In het vooroordeel dat ouderen nergens meer toe dienen, waardoor ze in de slachtofferrol gedrukt worden en meer een last dan lust zijn voor de gemeenschap. En een samenleving die er nota bene in slaagt ouderen daarin zelf te laten geloven! Ik bedank mijn buurvrouw voor de koffie, loop naar huis. Als een gek zit kleinzoon Joris op de knoppen te drukken van zijn game-afstands-bediening. Resoluut loop ik naar de televisie, druk de UIT knop in. Verontwaardigd roept kleinzoon enkele krachttermen, begint mij uit te schelden. Ik kijk streng en boos, steek mijn hand op -‘STOP’- als hij weer wil schelden en druk hem terug in zijn stoel als hij kwaad wil weglopen. ‘Wij gaan eerst met elkaar praten’, deel ik Joris mee. Ik ga pal tegenover hem zitten, ontsnappen is voor hem niet meer mogelijk. Na anderhalf uur, veel langer dan ik verwachtte, vraagt Joris met twinkelende oogjes, verbaasd en nieuwsgierig: ‘Heb je dat allemaal gedaan in je leven? En heb je dat vorig jaar beleefd? En..en..’stottert hij, even is hij weer kind in plaats van machopuber, mag ik dan een keertje mee op reis?
* Column naar aanleiding van het boek “Het Methusalem complot” van Frank Schirrmacher. Uitgeverij Byblos te Amsterdam. ISBN 9058473201 NUR 741.
Alarm in het
veld 31 maart 2006 Een stralende dag.
Eindelijk, na een grijze, grauwe winter. Fiets gepakt, naar de stacaravan op
de nabijgelegen camping. Tuinstoelen op het terras gezet, muf ruikende
kussens erin. In de al warme lentezon kijk ik de van huis meegenomen post
door. Rekeningen, een fraaie reiscatalogus, de zoveelste fabelachtig goedkope
aanbieding van weer een zorgverzekeraar (hoe komen ze toch aan mijn adres?)
en een brochure (wat is dat nou?) van de overheid ’Wat wordt er gedaan
tegen terrorisme? En wat kunt u doen? Mijn eerste associatie: niet
weer dat blokhoofdengedoe uit de periode van de Koude Oorlog? Toen
betrof het preventieve maatregelen voor het geval er een kernbom op Nederland
gegooid zou worden. Toentertijd was het ook: wat moeten burgers doen en hoe
organiseren we dat het dagelijkse leven weer hervat kan worden. Weinig mensen namen de
overheidsmaatregelen serieus. Ze beschouwden een
kernexplosie als fataal, het einde van hun bestaan. En nu dat terrorisme? Ik mik de post in het gras,
schakel om. Ik ben hier heen gegaan om te genieten. Ik adem de plattelands
lucht in, laat het prachtige uitzicht op akkers en bossen op me inwerken,
hoor het kabbelen van de snelstromende beek en zie in een flits het blauwe
ijsvogeltje voorbij vliegen. Hoog boven me cirkelt een buizerd, hoge kreten
uitstotend. Ik koester me in de warme zon, zet mijn stoel in ligstand,
dommel weg. Met een schok schrik ik wakker
uit mijn hazenslaapje. Sirenes van politie- en brandweerwagens gieren langs
de camping. Hoor ik ook een ambulance? Nieuwsgierig haast ik me naar de weg waar
de camping aan ligt. Bij het tuincentrum ‘Bos en Ven’, 500 meter verderop,
zie ik zwaailichten. Een groepje dorpsbewoners en cliënten worden op afstand
gehouden. Normaal gesproken komen klanten in kleine aantallen planten kopen
in het zeer rustige tuincentrum, dat midden in de bossen en weilanden ligt.
De anders zo norse en weinig spraakzame eigenaar staat druk gebarend tussen
de toegestroomde mensen. Hij voert het hoogste woord. Ik vang op dat hij een
weekendtas tussen zijn zomerplanten ontdekt heeft. Die stond er al de hele
dag. Niemand kwam de tas ophalen. Verdacht, verdacht! Dus belde hij 1-1-2. In de regionale krant staat de
volgende dag een berichtje over loos alarm in het tuincentrum. Ik kijk de overheidsbrochure
nog eens door. Daar staat een alinea:
Ik vraag me vertwijfeld af:
blokhoofdengedoe, het veroorzaken van gekte en opgefokte angst? Is het middel
erger dan de kwaal?
Een land
van uitersten Februari 2006 Veel Nederlanders hebben een
zwak voor Indonesië. Er liggen gevoelsmatige banden met de ex-kolonie. Dat geldt niet alleen voor de
Nederlanders die in dat land geboren zijn of die van afkomst Indonesisch
zijn. Ook ik boekte een reis:
Sumatra, Java, Bali. Ruim dertig dagen. Een impressie. Gedisciplineerde chaos Vertrokken om 11.00 uur vlieg
ik ’s middags om half vier de nacht in, om er acht uur later weer uit te
vliegen. In Singapore is de volgende dag
al aangebroken. We gaan door naar Medan op Sumatra. Vanuit het vliegtuig
lijkt deze stad één bonk roest. Overal zie je geoxideerde golfplaten
daken in een stad met 3 miljoen inwoners. Buiten het vliegveld staat een
oude bus die ons naar het hotel rijdt. Voor het eerst op de weg in
Indonesië beleef je spectaculaire momenten . Links rijden is al griezelig,
maar bij een voortdurende verkeerschaos kom je ogen te kort en ik sta
doodsangsten uit. Auto’s, duizenden brommers, vrachtwagens, bussen, fiets- en
bromfietstaxi’s, paard en wagen, zelfs voetgangers, alles krioelt door
elkaar. Voor in de bus gezeten zie ik
het ene bijna-ongeluk na het andere op me afkomen. Onwillekeurig sluit ik af
en toe mijn ogen. En toch, tijdens de gehele reis
heb ik geen enkel ongeval gezien. Ondanks dat er vrijwel alleen
tweebaanswegen zijn, waar inhalen gevaarlijk is, haalt iedereen als er maar
even een gaatje is in. Vrachtwagens en bussen hebben
bijrijders die de chauffeurs helpen bij alle verrichtingen op de weg. Als de bus een vrachtwagen
begint in te halen, terwijl op 200 meter een tegenligger in aantocht is, steekt de bijrijder zijn arm
uit het raam en gebaart de vrachtwagen naast de bus vaart te verminderen. Intussen zwaait hij door de
voorruit naar de tegenligger om hem te laten afremmen ( terwijl die allang
geanticipeerd heeft door langzamer te gaan rijden). Net op tijd voegt de bus in en
rijden de wagens zonder problemen langs elkaar. Geen poeha, geen middelvingers,
geen agressie, soms wat opflikkerende koplampen ter waarschuwing of een
gebruikmaking van de claxon. En hoe chaotisch het verkeer zich ook beweegt,
iedereen houdt ‘gedisciplineerd’ rekening met de andere verkeersdeelnemers.
Is dit volksaard of is er nog zoveel gemeenschapsgevoel dat de discipline een
tweede natuur is? Straatverkoop Indonesië is een
ontwikkelingsland, een lage lonen land. Alles is er in de ogen van de
Europeaan spotgoedkoop, behalve wijn en sterke drank. Een Indonesiër betaalt 80%
minder voor kleding, sieraden, voedsel, DVD’s, enz in vergelijking met een
Europeaan. Al voor € 0,10 tot € 0,50 koopt
een Indonesiër een rijstmaaltijd op straat. De meeste Indonesiërs eten drie
keer op een dag rijst. In elke stad rijden
straatkarren met etenswaren rond. De één met rijst en
gehaktballetjes, kip of rundvlees als hoofdmaaltijd, de andere met mie en
vis, een volgende met fruit, ijs of allerlei drankjes. Is er geen geld voor een kar,
dan hangen er twee vierkanten blikken met de etenswaren aan de uiteinden van
een bamboestok over de schouder van de verkoper. Als bij de koelies op de
‘oude’ schoolplaten. De karretjes en blikken
bevatten als het om rijstmaaltijden gaat, een compartimentje waar gloeiende
houtskool in ligt om het eten warm te houden. De meeste straatventers zijn
arm, hebben geen kapitaal om een wagentje of voedsel aan te schaffen. Ze krijgen alles van een baas.
Van de dagopbrengst mogen ze 20% zelf houden. Dit principe geldt voor alle
verkopers. Of ze nu kleding, benen lepels, kaarten, pennen, vliegers, horloges,
houtsnijwerk, sieraden, of wat dan ook maar verkopen, ze mogen een vijfde
deel als inkomen houden. En dat is geen vetpot in het
huidige Indonesië. De dip in de wereldeconomie, de corruptie, de enorme
terugloop in het toerisme (smerig milieu, bomaanslagen), de werkloosheid, de
sterk gestegen olieprijzen (de benzineprijs is verdrievoudigd), maken dat het
land er economisch slecht voor staat. Als je op straat of in
winkeltjes langs de weg koopt, is het afdingen geblazen, want aan de toerist
worden tienvoudige bedragen gevraagd van wat goederen kosten. Afdingen zien
handelaren als een sport. Maar soms gaat het om zulke
kleine bedragen dat ik dan het schaamrood naar mijn hoofd voel stijgen. Iedere Indonesiër lijkt wel een
handeltje te hebben om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Langs wegen staan op de meest
onwaarschijnlijke plaatsen stalletjes met goederen uitgestald om toch maar
iets te verdienen. Veel fruit. Overal waar toeristen zijn,
worden zij omzwermd door verkopers die meestal heel aardig, maar opdringerig
hun koopwaar proberen te slijten. Soms zijn verkopers ronduit agressief, met
een averechts effect. Maar over het algemeen blijven zij buiten de
vervoermiddelen, buiten de winkels en hotels en spreken ze je aan op de
openbare weg. In Indonesië zijn Chinezen vaak
succesvolle bezitters van grote winkelcentra, restaurants en hotels. Veel Chinese families behoren
tot de rijken van het land. In plaats van de overheid is deze groep echter af
en toe het mikpunt als er onlusten zijn naar aanleiding van prijsverhogingen
en inflatie. Volksaard Indonesiërs lopen niet de hele
dag met een glimlach op hun gezicht. Maar maak je contact dan is die lach of
glimlach er al gauw. Vriendelijkheid, een zekere mate van bescheidenheid, een
omzichtige openheid zijn kenmerkende eigenschappen. Jammer genoeg zien kinderen in
de kampongs en ook handelaren toeristen als wandelende portemonnees. Stinkend
rijk, die moet je wat aftroggelen. Elk contact op straat begint met: “Hallo, how are you? What is your
name?” Dat irriteert, omdat achter elk
gesprekje dat je voert altijd de commercie opduikt: ik wil wat aan je
verdienen! Voor wat hoort wat. Elk gesprekje kost zo geld. Maar zou je niet hetzelfde doen
als je daardoor je familie te eten kunt geven? En zijn wij als Westerlingen
met ons kapitalisme en materialisme niet zelf de oorzaak van dit gedrag? Op een middag bij het Tobameer
in Sumatra lopen mijn vrouw en ik rond in het nabijgelegen dorp. Vier middelbaar
scholieren op mountainbikes rijden ons achterop. Ze stappen af en beginnen
een praatje. Eerst om wat ‘money’ te krijgen, maar al gauw raken ze
geïnteresseerd in ‘die blanken’. Hoe leven die in Europa? Bovendien is het een mooie
gelegenheid om Engels te oefenen, dat op scholen in Indonesië wordt gegeven
als wereldtaal. Ze zitten op het voortgezet
onderwijs en lopen stage, vanuit hun school in Medan, in hotels. De jongens stellen zich voor en
willen onze namen weten. We wisselen uit hoe het onderwijssysteem werkt in
hun en ons land. Ze zijn geïnteresseerd in ons geloof en hun mond valt open
als we zeggen dat we dat niet hebben. Maar dat je een goed mens kan zijn
zonder iets te geloven, is na enig praten volgens hen misschien mogelijk. We leggen uit dat we welgesteld
zijn, maar dat alles in ons land duur is, dat onze welvaart relatief is. We komen samen tot de conclusie
dat zij en wij behoren tot de middenklasse van onze landen. De jongens hebben moderne
kleding aan, mountainbikes, horloges en zelfs een mobiele telefoon van
recente datum. Natuurlijk moeten we met hen op de foto, zo vaak komen ze geen
Europeanen tegen, waarmee ze een praatje kunnen maken. Het lukt vaker om zonder
bijbedoelingen met gewone mensen te praten. Ciska, serveerster in een van de
hotels, vertelt dat ze heel hard moet werken voor haar € 25,00 per
maand. Ze heeft dan wel kost en
inwoning, maar is van ’s morgens vroeg (06.00 uur) tot ’s avonds (22.00 uur
of later) in touw. Het huis van haar ouders
bestaat uit één ruimte: woonkamer, keuken, slaapkamer. Het komt goed uit dat
ze in het hotel slaapt en eet. En een deel van haar inkomsten gaat naar haar
ouders. Op Bali rijden we met Steven,
de chauffeur die we een halve dag hebben ingehuurd om ons het gewone Balinese
leven te laten zien. De locale markt bijvoorbeeld,
het kunstpark, plaatselijke warenhuizen, zilversmeden, houtsnijwerkers,
beeldenmakers. Nergens zijn toeristen te zien. Met hem praat ik over van
alles, de bomaanslagen, terroristen, welke desastreuze gevolgen die hebben gehad
voor winkels, toeristencentra. Hij vertelt dat hij het met € 100,- per maand
kan redden met vrouw en kind, maar dat het uitkijken geblazen is. Het inkomen van de jongste
winkelmeisjes is maar € 10,00 per maand. In veel winkels zie ik meer
personeel dan klanten lopen. Hij zegt dat hij jaren geleden verbaasd stond
toen hij door toeristen in aanraking kwam met homofielen. Dat hij voor die
tijd geen besef had dat er homo’s bestonden, dat dit in zijn cultuur volkomen
wordt doodgezwegen. Eli, afkomstig uit Jakarta, is
reisleidster en gids tijdens onze reis. Zij zit vol humor en is een bron van
informatie over gebruiken en gewoonten van de Indonesische bevolking. Ook zij
spreekt onverbloemd over de problemen waarmee haar land te kampen heeft. Religies Nederlanders gelden als een
tolerant volk, de Indonesiërs zijn dat ook. Vele godsdiensten in dit land
leven al eeuwen vreedzaam samen. Hindoeïsme, Boeddhisme, Christelijke
geloven, de leer van de voorvaderverering (Chinezen) en de hoofdreligie, de
Islam. Deze laatste godsdienst wint
terrein, maar wordt op een milde manier beleden. Anders dan wel eens het
geval is in de Arabische wereld. Toch heeft de massale bouw van moskeeën in
steden en dorpen, waarvoor midden op wegen vernauwingen worden aangebracht om
bij de langskomende voertuigen geld op te halen, voor westerlingen iets
benauwends. Vooral als het gaat om moskeeën die soms niet verder dan 500
meter van elkaar gebouwd worden. Het straatbeeld wordt maar
gedeeltelijk bepaald door gesluierde vrouwen. Het hangt van de regio af en
lang niet alle Indonesische vrouwen dragen hoofddoeken. Maar voor ons
Europeanen is het toch wel een vreemd gezicht als een baby al volledig
gesluierd op de arm van de moeder wordt gedragen. Dat zijn echter
uitzonderingen. Geloven worden niet zonder
bijgeloven uit vroegere eeuwen beleden. Bataks hebben het christelijk geloof
overgenomen, maar geloven nog steeds in een boven, midden en onder God, die
het goede, normale en duistere vertegenwoordigt. Zo is de Islam op Java
beïnvloed door het Hindoeïsme dat voorheen de hoofdgodsdienst was. Vandaar de
milde vorm, met uitzondering van de Molukken, waar aangetoond wordt dat het
ook zo weer mis kan gaan. Paradoxale samenleving? In de pluriforme samenleving in
Indonesië herken ik elementen uit onze samenleving van ruim 50 jaar geleden.
Ambachten die verloren gegaan zijn in het Westen, zijn daar nog volop
aanwezig. Het van vader op zoon leren en uitoefenen van beroepen is nog
gangbaar. De gemeenschapszin is nog groot, verzorgingshuizen zijn er niet. Het leven is doortrokken van
tradities, gewoonten en gebruiken die enerzijds veiligheid en vastigheid
geven, maar anderzijds knellen en benauwen. De arme bevolking gaat
bijvoorbeeld vaak levenslang gebukt onder de lasten van begrafenissen en bruiloften. Een groot dilemma is dat het
toerisme welvaart brengt, maar de traditionele cultuur lijkt te vernietigen. Het is deerniswekkend om te
zien hoe de economische recessie een groot deel van de bevolking treft,
terwijl de rijken rijker worden en de corruptie welig tiert. En dan al die paradoxale
beelden. Koken op houtvuur, maar wel een televisie in huis. Volledig
gesluierde jonge vrouwen op snelle bromscooters. Een stad vol fietstaxi’s,
naast moderne Japanse auto’s. Slapende, werkloze mannen in de steden en
dorpen contra de keihard werkende plattelanders in de rijstvelden. De ongelooflijk mooie, groene
natuur naast de gigantische vervuilde en onhygiënische straten en markten. Indonesië, wat een land! Nog
steeds ben ik de beelden en ervaringen aan het verwerken. Maar in mijn achterhoofd blijft
de vraag spelen: moeten we in het Westen niet met spoed werk maken van hulp
en ondersteuning aan derde wereld landen zoals Indonesië?
Gaat het Westen ten onder aan het fundamentele gelijk?
Een recensie over:
Ian Buruma en Avishai Margalit 'Occidentalisme. Het Westen in de ogen van zijn vijanden.'
Zit u ook met kromme tenen in uw schoenen als er weer gruwelijke berichten of beelden op radio en televisie langskomen van bomaanslagen, gijzelingen of moorden, gepleegd door moslimfundamentalisten. Of laten ze u onverschillig? Worden vooroordelen over moslims niet voortdurend bevestigd door de media? Of is er echt een nieuwe vijand voor het Westen opgestaan? En wat hebben de vijanden van het Westen tegen onze Westerse cultuur? Hoe kijken zij naar ons?
Twee auteurs, waaronder een in de USA wonende Nederlander Ian Burema, gaan op zoek naar de oorzaken en achtergronden van occidentalisme, zoals zij dat in hun boek noemen. Occidentaal = Westers. Zij omschrijven het occidentalisme als ‘Het onmenselijke beeld van het Westen zoals dat door zijn vijanden wordt geschilderd’. Zoekend naar de wortels van het occidentalisme, dat in deze tijd vooral gepraktiseerd wordt door moslimfundamentalisten, geven zij betekenis aan het begrip. In principe zou occidentalisme een neutraal begrip moeten zijn: zoals niet Westerlingen denken over de Westerse wereld. Als tegenhanger van oriëntalisme: zoals westerlingen denken over de Oosterse wereld. Maar zoals westerlingen met al hun vooroordelen al eeuwen dachten en handelden m.b.t. ‘de oosterlingen’, vanuit een sterk superioriteitsgevoel, zo lijken oosterlingen nu op dezelfde wijze het Westen te willen zien en behandelen. Occidentalisten zijn anti-Westers, zij zien het Westen als goddeloos en inhumaan en zijn overtuigd van het eigen (religieuze) gelijk. Moslimfundamentalisten denken en zeggen dat niet alleen, maar zij handelen ernaar.
Hier een recensie en commentaar, want het is toch wat ingewikkelder dan hierboven beschreven.
Nieuw vijandbeeld Eerst iets uit de eigen ervaring van de recensieschrijver. Het leger-onderdeel, waartoe ik behoorde, was de Marechaussee, 1964. De vervulling van de dienstplicht duurde 21 maanden. Taken: chauffeur, radiotelegrafist, politiedienst en tolk. Voor de vervulling van die laatste taak ging ik naar de kazerne van de Militaire Inlichtingen Dienst in Harderwijk. Drie maanden kreeg ik les in het Russisch. Dag in, dag uit zat ik achter de cassetterecorder om de taal goed te leren en uit te spreken. Want de Sovjet-Unie met zijn communistische systeem stond aan de grenzen te trappelen om de na de Tweede Wereldoorlog overgeschoten landen in het Westen onder de voet te lopen. En bij een oorlog had de marechaussee de taak krijgsgevangenen het eerste oppervlakkige verhoor af te nemen: naam, rang, legeronderdeel, e.d. Het ging om een welhaast tastbare vijand in een Koude Oorlog. In 1989 valt de Berlijnse muur. Weg vijand, wat nu? Gelukkig zijn er nieuwe (door het Westen zelf verklaarde?) vijanden voor in de plaats gekomen: de occidentalisten.
Omkering van het beeld De kern van zowel het occidentalisme als het oriëntalisme lijkt gelegen in de algemeen menselijke eigenschap dat mensen zichzelf ten opzichte andere mensen graag zien als ‘beter’ en ‘intelligenter’. Dat geldt niet alleen voor individuen, maar meestal ook voor de eigen cultuur, het eigen volk, de eigen soort of het eigen ras. Dat fenomeen leidt steeds tot het ‘zie-je-wel'-effect. Voortdurend worden gebeurtenissen, omstandigheden en gedragingen van anderen zodanig uitgelegd dat de eigen superioriteit wordt bevestigd. Er ontstaat een groot gebied met blinde vlekken. Het heilig geloven in het eigen gelijk, de eigen opvattingen, visie, ideologie laat weinig of geen ruimte voor nuanceringen of kritische beschouwingen. Het versterkt vooroordelen en stereotypen. In sommige oriëntalistische vooroordelen beschouwt men niet-westerse mensen als onvolwaardige menselijke wezens. Ze hebben de geest van een kind en kunnen daardoor als minderwaardige schepsels worden behandeld. Op basis hiervan ontwikkelde zich bijvoorbeeld een omvangrijke slavenhandel. Omgekeerd kan men zeggen dat het occidentalistische vooroordeel een hele samenleving of beschaving tot een massa zielloze, decadente, inhalige, ontwortelde, ongelovige, ongevoelige parasieten reduceert, een vorm van intellectuele destructie. Als het alleen maar een kwestie van afkeer of vooroordeel was, zo zou men kunnen zeggen, zou het niet zo belangrijk zijn. Vooroordelen horen nu eenmaal bij het menselijk bestaan. Maar als het idee om anderen van hun menselijkheid te ontdoen revolutionaire krachten oproept, leidt het tot de vernietiging van menselijke wezens (pag. 16, Burema en Margalit) en kan men daar niet achteloos aan voorbijgaan.
Stad en platteland In zijn boek ‘Vliegen zonder vleugels’ schrijft Tiziano Terzani met spijt en een zekere weemoed over het verdwijnen van de oorspronkelijke culturen in Aziatische landen als China, Vietnam, Thailand, waar hij woonde en voor ‘Der Spiegel’ jarenlang correspondent was. Al deze culturen hebben te lijden onder het vanuit het Westen oprukkende kapitalisme en materialisme. Het steeds verder groeien van steden, waar werk en een zekere welvaart te vinden zou zijn voor de arme plattelanders, maakt jaloers, maar boezemt ook angst in. De grote stad wordt gezien als een reusachtig marktplein waar alles om handel draait, waar alles en iedereen te koop is. Steden worden geïdentificeerd met goddeloosheid, prostitutie, leugenachtigheid, oplichterij, verdorvenheid, massaliteit en anonimiteit. Schrijvers, filosofen, ideologen uit Europa, zelf westerlingen, leveren vaak forse kritiek op de verstedelijking. “Friedrich Engels zag iets ‘afstotelijk’ in de stedelijke massa’s van Manchester en Londen, ‘iets waartegen de menselijke natuur rebelleert’. De stad is waar mensen van ‘alle rangen en standen langs elkaar heen drommen’, lukraak, willekeurig en vooral onverschillig. Wat weerzin bij Engels opriep was het gebrek aan solidariteit in deze samenleving van ‘geatomiseerde’ individuen, die ieder hun eigen ’zelfzuchtige’ belang najoegen’ (Buruma en Margalit, blz. 30). De ‘strijd’ tussen platteland en de stad is iets universeels, het is de botsing tussen oud en nieuw, authentieke culturen tegenover afkeurenswaardige handelwijzen en gewiekstheid. In verschillende landen in Azië hebben leiders geprobeerd de verstedelijking tegen te gaan. Voorbeelden daarvan zijn de culturele revolutie in China onder Mao, het Rode Khmer regiem in Cambodja onder Pol Pot en het totalitaire bewind van de Taliban in Afghanistan. Occidentalisten zijn geneigd de wereld vanuit de plattelandsoptiek te bekijken, waarvan de basiselementen vertrouwde, eerlijke relaties, van zuiverheid, saamhorigheid, bezieling en geloof zijn.
Zonder idealen Europa raakte na de Franse Revolutie en de Verlichting meer en meer in twee kampen verdeeld. Oorlogen zoals die in de 19e en 20e eeuw worden uitgevochten zijn daar het gevolg van. Duitsland met zijn agrarische bevolking en plattelands mentaliteit zette zich eind 18e eeuw en begin 19e eeuw sterk af tegen ‘alles wat ook maar zweemt naar Engels of West-Europees denken en voelen’ (Buruma en Margalit, blz. 55). De sociaalwetenschapper Werner Sombart schreef in het tweede jaar van de Eerste Wereldoorlog ‘Händler en Helden’, waarin hij op de strijd tussen stad en platteland uitvoerig ingaat. Volgens de Burema en Margalit vormt de tegenstelling stad en platteland één van de kernen van het occidentalisme en ze gebruiken in hun analyse de ideeën die door Sombart zijn uitgewerkt. . Het rationele op wetenschap gebaseerde denken van het Westen, zo kan men stellen, ontdoet het leven van idealen. Daarin is geen plaats meer voor het sterven voor hogere doelen en het zich opofferen voor volk en vaderland. Duitse denkers uit die tijd ‘hebben nog de meeste minachting voor de laffe gewoonte van de bourgeois zich aan het leven vast te klampen, niet voor hoge idealen te willen sterven, gewelddadige conflicten te mijden en de tragische kant van het leven te ontkennen. Sterker nog, de handelaar (stereotype van de Westerse mens - H D) hééft geen idealen. Hij is in elk opzicht oppervlakkig. Handelaren, of ze nu tot de petit bourgeoisie behoren of tot de altijd bezige mannen van de wereld, zijn slechts geïnteresseerd in de bevrediging van individuele verlangens, iets wat ‘een hoger moreel besef van de wereld en het geloof in idealen’ ondermijnt’ (Burema en Margalit, blz. 57). Deze denkwijzen zijn door fundamentalistische Islambewegingen overgenomen en daar gemeengoed geworden. Maar, zo tonen de auteurs van dit boek aan, deze denkwijzen zijn bepaald niet nieuw. Ze kwamen en komen in allerlei culturen over de hele wereld voor. ‘We zouden het occidentalisme als uiting van bittere wrok kunnen zien jegens een agressief vertoon van westerse superioriteit, die is gebaseerd op de vermeende superioriteit van de rede. Want nog destructiever dan militair imperialisme is het imperialisme van de geest: het Westen verspreidt het sciëntisme, het geloof in de wetenschap als de enige manier om kennis te vergaren’ (Buruma en Margalit blz. 96) Het Islamisme is dus deels beïnvloed door westerse ideeën, maar bepaalde richtingen in de Islam voegen een geheel eigen bijdrage toe aan het occidentalisme. Ze karakteriseren het Westen niet alleen als hebzuchtig, verslaafd aan geld en materie, rationeel en onmenselijk, maar ook als een vorm van barbaarse afgoderij (idolatrie) In de ogen van de diepreligieuze stromingen is de idolatrie ‘de meest gruwelijke religieuze zonde en moet daarom met alle kracht en vergeldingsmaatregelen worden bestreden die de ware gelovige ter beschikking staan’ (Burema en Margalit, blz. 102)
Reflectie Occidentalisme is een boek dat tot nadenken stemt. De (historische) analyses zijn buitengewoon interessant en veelomvattend. Het boek moet in feite verschillende keren gelezen worden om uit de grote hoeveelheid met voorbeelden geïllustreerde informatie de kernen van het occidentalisme te destilleren. Verhelderend is te lezen dat de denkbeelden van het Westen, bewust of onbewust zijn overgenomen door het Oosten. Enerzijds is het voor ‘het Oosten’ een enorm dilemma dat het Westerse denken, het kapitalisme en de vrije markt een grote aantrekkingskracht uitoefenen op hun volkeren (die b.v. via de televisie zien hoe welvarend mensen in het Westen leven), anderzijds lijkt hierdoor de eigen (spirituele) cultuur te verdwijnen. Occidentalisten verzetten zich hier uit alle macht tegen, waarbij ze hun religie en tradities als instrumenten gebruiken, of moeten we zeggen misbruiken. Maar zitten er ook geen kernen van waarheid in de kritiek en het verzet van de occidentalisten? Worden onze westerse samenlevingen niet overheerst door economische belangen? Waarom hebben spirituele belangen geen prioriteit in ons politiek handelen? En van waar die ontevredenheid en het ongenoegen dat bij grote groepen in die Westerse bevolkingen heerst, terwijl zij het materieel zo goed hebben? Waar zijn de waarden en normen van voorheen? En waartoe heeft de nog steeds voordurende secularisatie geleid? Gaat het leven alleen om ‘carpe diem’? Vragen die we ons nu in het westen willen stellen omdat we ons ervan bewust zijn dat er meer ‘waarheden’ zijn dan alleen die wij aanhangen. Dat in tegenstelling tot occidentalisten die maar één waarheid kennen of willen zien. ‘Occidentalisme wordt pas gevaarlijk als het politieke macht wordt. Wanneer de bron van de politieke macht ook de enige bron van waarheid wordt, ontstaat een dictatuur. En als de ideologie van die dictatuur haat tegen het Westen predikt, krijgen die ideeën iets dodelijks’(Buruma en Margalit, blz. 147) Het boek eindigt met een zeer moeilijke opgave voor het Westen, die we nu zeker niet in de praktijk gebracht zien. ’We kunnen het ons niet veroorloven onze samenleving af te sluiten bij wijze van verdediging tegen degenen die de hunne hebben afgesloten. Want dan zouden we allemaal occidentalisten worden en zou er niets meer te verdedigen over zijn’ (Burema en Margalit, blz. 148)
Ian
Buruma en Avishai Margalit, Occidentalisme, het Westen in de ogen van zijn vijanden. Uitgeverij Atlas – Amsterdam/Antwerpen, 3e druk januari 2005. ISBN 9045004097.
Tiziano Terzanim, Vliegen zonder vleugels, een spirituele trektocht door het Verre Oosten. Uitgeverij Byblos – Amsterdam, 1e druk 1999. ISBN 9058470016/NUGI 470.
|