Home

 

 

 

 

 

 

 

 

Interview door

Piet Gielen

14 maart 2007

 

Contact: rhegie2@planet.nl

 

 

 

 Werken vanuit een innerlijke noodzaak

 

 

 

 

 

 

 

 

  Ich lebe mein leben in wachsenden Ringen,

  die sich über die Dinge ziehn.

  Ich werde den letzten vielleicht nicht volbringen,

  aber versuchen will ich ihn.

                                                            Rainer Maria Rilke

 

 

           Gijsbrecht Bol, galeriehouder

 

 

 

 

                                                          

   

Voormalig adres

Tournooiveld 2

2511 CX Den Haag   

 

 

 

 

‘De vallei en de geest sterven nimmer’,

ze vormen de mystieke moeder;

haar poort is de oorsprong van hemel en aarde.

Deze (oorsprong) schijnt eeuwig te blijven,

en kan door gebruik nooit worden uitgeput.

 

Lao tze

 

 

 

Als ik bij de galerie naar binnen kijk, valt mijn oog vanzelf op een bijzonder kunstwerk. Het is een glanzend keramiek met een kleur verwijlend  tussen steenroze en steenoranje. De lijnen van het werk zijn glooiend , vertrouwd,maar voor mij wel op een nieuwe manier. Hier heeft Sarah Bol, de zus van Gijsbrecht, een andere verbeelding uit haar kunstenaarschap gehaald dan ik al van haar ken.

De galerie geeft je meteen een authentiek ‘thuisgevoel’. Dat is natuurlijk de hand van Gijsbrecht, een oud-leerling van mij. We voelen ons meteen welkom. Wim is ook meegegaan.

Het plafond met het mooie stucwerk en de wanden zijn wit, zoals het in deze tijd hoort bij een stijlvolle galerie met schilderijen en sculpturen.

Het wit in de omgeving is hier zo gebruikt, dat het een warme adem geeft, als van een moeder.

Op het moment hangen er zacht getinte schilderijen van  Cassandra van Veen aan de wanden. Alles is met een subtiele balans ingericht.                                                                         

                                                                                            

Achter in het gangetje van de galerie staat een recent schilderij van Peter Bol, de vader van Gijsbrecht. Het is een stilleven van bloemen in een diepgaande aura als van geelgoude nectar.

Naar aanleiding van een interview met Gijsbrecht in Business Haaglanden van februari, had ik hem o.a. willen vragen hoe ik me ‘een nieuwe schoonheidsbeleving’ precies moet voorstellen.

Die vraag is eigenlijk overbodig, nu ik dit schilderij gezien heb.

Ik wil wel graag wat meer weten over Gijsbrechts intuïtieve aanpak bij het aanwerven van

exposanten voor de galerie.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

                                                                                                            Cassandra van Veen        

                                                                                      

 

                                     

                                                               

 

 

 

 

Als Tau gebruikt wordt om zijn leegheid, laat het zich niet vullen.

In de diepte schijnt het de oorsprong van alle dingen te zijn.

In zijn diepte schijnt het immer te blijven.

 

Lao tze

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoe bepaal je, Gijsbrecht, of een kunstenaar in aanmerking komt om in je galerie te exposeren? Wat zoek je in je intuïtie om die keus te maken?

 

Ik speur naar vorm en kleur en of deze in harmonie zijn met elkaar. Ik ben op zoek naar de integriteit waarmee iets gemaakt is, naar de innerlijke noodzaak bij de kunstenaar om het werk te scheppen. In mijn ogen gaat het om de authenticiteit van het werk. Ik zoek kunst, geen kunstje. Kunst is moeilijk te definiëren. Zodra je er wat over zegt, weet je vaak dat het niet waar is en dat je afdwaalt van waar het eigenlijk om gaat.

Mijn grootvader, Kees Bol, maakte altijd onderscheid tussen ‘het werk van de verbeelding’ en ‘het maken van een plaatje’. Van hem heb ik veel geleerd.

Het plaatje is namaak, niet echt, is slechts buitenkant.

In de kunst gaat het om de verbeelding vanuit innerlijke drijfveren, die verbonden zijn met het hogere, het transcendente. Ik zoek naar beelden die bovenpersoonlijk geschapen zijn, en niet afgedaan kunnen worden als een product van het ego van de kunstenaar. Kunst overstijgt het persoonlijke.

Mijn grootvader maakt ook onderscheid tussen het talent en de ontvanger. Heb je talent, dan kun je iets namaken. Ben je een ontvanger, dan kun je een authentieke schepper worden.

Dat is dan een zegen en een last tegelijk. Als kunstenaar heb je een verantwoordelijkheid waaraan je je niet kunt onttrekken. Je hebt geen keuze. Zo heb ik het ervaren bij mijn vader en mijn grootvader, die beiden schilderen vanuit een innerlijke noodzaak. Mijn grootouders hebben echt bittere armoede gekend, maar als er dan wat geld was, werd eerst de verf gekocht, en daarna pas het brood. Mijn grootvader werd daarin gesteund door mijn grootmoeder,

zij stimuleerde het zelfs. 

 

Het is mijn werk als galeriehouder, om de kijker de mogelijkheid te bieden een ‘schoonheidsbeleving’ te ervaren bij een kunstwerk. Het gaat om – wat ik noem - een match tussen de innerlijke drijfveren van de kunstenaar, die het kunstwerk heeft gemaakt, en de schoonheidsbeleving bij de kijker, het publiek.

 

Een bezoeker van de galerie zei eens: “Maar schilder je dan zelf niets, wat vreemd met jouw achtergrond.”

Je wordt als kunstenaar geboren, je bent het niet ineens. Ik antwoord dan: “Kijk eens om je heen, een galerieruimte met een dergelijke compositie van werken, daar is over nagedacht.” Dat moet ook gebeuren vanuit een innerlijke noodzaak. Er komt hier regelmatig een dakloze binnen die me dierbaar is. Die weet hoe hij de kunst beleeft.

Die kan zich niet permitteren om te denken, dat hij van mij meteen het kunstwerk moet kopen, als hij zegt dat hij het mooi vindt. Deze mens vertelt de waarheid, hij is namelijk ‘echt’ deelgenoot van de natuur.

 

Toen de huisstijl van de galerie werd ontworpen, vond er een onderzoek plaats naar mijn identiteitsconcept.

De kleur groen die gebruikt is, vind ik bijvoorbeeld erg mooi. Zo’n concept ligt tamelijk vooraan in je intuïtie.

De intuïtie stelt zich echter bij. Je gaat de zaken steeds verder zien. Je stelt je de vraag: wat wil ik met de galerie?

 En dat heeft consequenties voor de zoektocht.

Ik ben meestal erg zeker van mezelf. Ik weet heel goed wat ik mooi vind.

Soms laat ik me ook afleiden. Eens lag bij een kunstenaar het boek van mijn oom Henri, die in 2000 is overleden.

Dat trof mij diep, en in eerste instantie beïnvloedde dat mijn oordeel over het werk van deze kunstenaar. Daar moest ik dus later bij mezelf op terugkomen.

 

Een kunstwerk kan wel echt zijn, maar dan hoeft het nog niet altijd bij mij aan te sluiten. En dan moet ik een discussie kunnen voeren.

De kunstenaar kan dan wat aan mij hebben, en het wordt dan een echte dialoog.

Want ik vind dat ik als intelligent mens een oordeel mag hebben, en dat ik daartoe ook in staat ben. En dat ik kan bemiddelen naar de kunstkijker. Als galeriehouder vel ik een oordeel.

Daarbij moet ik van mezelf uitgaan, en ook afstand nemen van mijn vader en grootvader. Want het moet een oordeel van mezelf worden. Daar heb je intelligentie voor nodig. Ik ben niet een intellectueel, ik ben een pragmaticus.

Eigenlijk is het woord intelligent ook niet juist genoeg.

 

 

 

Daarom volbrengt de wijze zijn taak zonder te handelen, en hij brengt zijn leer zonder woorden.

 

Lao tze

 

 

Over wat voor soort intelligentie heb je het hier dan?

 

Een pragmatische intelligentie. De taoïst onderscheidt de fijnere en de grovere wereld. En in het omgaan met deze zaken moet je gewoon praktisch kunnen zijn.

Het gaat hier om de bron van alle dingen. Daaruit kun je niet drinken door deze te beschrijven. Of door er uitgebreid over te praten als een sociaal pedagoog. Dat levert niets op. Door de tao te beschrijven kom je hem nog niet nader.

Rainer Maria Rilke geeft dit ook aan met betrekking tot de kunst. Die kom je ook niet nader met eindeloos gepalaver. En er blijven verder voldoende artistieke waarden over om een werk mee te beoordelen.

Rilke geeft in zijn boek “Brieven aan een jonge dichter” een beginnend dichter het advies om vanuit het hart te schrijven. Het zit hem niet in de veelheid van gedichten, maar in dat ene gedicht, waarin een doorleefde emotie wordt uitgedrukt.

 

Ik ben een pragmaticus, maar dan met een hang naar weemoed over de vergankelijkheid. Die weemoed heeft mijn grootvader ook.

Het gaat hier om de ontroering die je krijgt bij een werk.  Om het wu-wei- principe oftewel niets doen wat tegen de natuur is. De natuur brengt je zijn eigen vormen en plooit de werkelijkheid. Dat staat tegenover de gekunsteldheid.  En het gaat erom dit wu-wei-principe te volgen zonder  het bewust toe te passen of er uitgebreid over te praten.

 

En dat alles moet zo zijn bij meer werken van  een kunstenaar. Het is mooi als één kunstwerk goed is. Maar er moet verder echt een consistentie in het gehele werk zitten. De ervaren kwaliteit moet in alle werk terug te vinden zijn.

Er moet continuïteit zijn, en de kunstenaar moet ook ijverig zijn.

Want met 5 schilderijen in een jaar kom je niet ver, of je moet Vermeer heten.

 

Kortom. Ik praat weinig met de kunstenaar, want al doende vind ik hem.

 

 

 

 

    

  

 

  Kees Bol

 

 

 

 

  

 

   Photo 2

 

   Sarah Bol

    

 

    

 

      Peter Bol

 

 

 

 

Ik weet niet wiens kroost het is;

maar het schijnt de voorvader van de natuur.

 

Lao tze

 

 

Dat Gijsbrecht een fijne neus heeft voor Chinese taozaken, dat weet ik al lang. Ik heb samen met mijn mentorleerlingen een tai-chi- les van hem gehad, en toen was Gijsbrecht pas zestien. Ook toen werd er gewoon praktisch gewerkt, en niet overmatig gefilosofeerd.

Ik heb tijdens de lunch ook begrepen dat Gijsbrecht voor de verdieping en technieken zelfs naar China is geweest.

In Nederland wordt tai-chi hoofdzakelijk gedaan voor de ontspanning. Daar is op zich niks mis mee, maar er is ook een geestelijke kant. De energie vinden, samenballen, en aansturen. Daar gaat het om.En zo is Gijsbrechts reis naar het chi-punt nog steeds volop gaande. Waarschijnlijk gebeurt dat ook vanuit een innerlijke noodzaak. Net zoals zijn grootvader en vader vanuit een innerlijke noodzaak de natuur in gaan om deze ter plekke te schilderen en met ‘taoïstische’ nederigheid als het ware te ontvangen. Grootvader Kees wordt al schilderend een met het landschap.

Vader Peter raakt uit zijn doen als hij een paar dagen niet naar buiten kan.

Dat heeft natuurlijk allemaal te maken met het eenworden met het zijn.

Zoals Gijsbrecht met ‘taoïstische’ bescheidenheid zijn intuïtieve neus volgt,

zo volgt grootvader Kees zijn neus naar de natuur. En zijn handen volgen die neus. Legendarisch is zijn opmerking dat als de neus in de winter geen bedekking nodig heeft en niet bevriest, dat je dan ook wel de handschoenen thuis kunt laten.

Gijs schept al pratend zijn mooie zinnen. Dat kun je zien aan de stand van de ogen, links in het midden. Net zo trefzeker als zijn vader het penseel neerzet, net zo trefzeker zet Gijsbrecht zijn zinnen neer. Indrukwekkend. Alleen is het hard werken om de zinnen goed te noteren. Gelukkig schiet Wim te hulp, want hij vindt het zonde van de mooie zinnen als ze verloren gaan. Bij hem is er kennelijk ook een weemoed om de vergankelijkheid.

Het valt Wim op hoe vaak Gijsbrecht zijn vader en grootvader noemt.

Dat vindt hij mooi.

 

 

 

De ganse wereld gaat naar hem die zich aan de grote vorm houdt.

Zij gaat en ziet geen gevaar,maar rust, gelijkheid en gemeenschap. 

Muziek en lekkernij doet de vreemdeling toeven.

maar Tau in woorden vertolkt, is zuiver en vrij van geur.

Zo je ernaar kijkt, zie je het niet;

zo je ernaar luistert, hoor je het niet.

Wanneer je het echter gebruikt blijkt het onuitputtelijk

 

Lao tze

 

In hoeverre moet volgens jou kunst vernieuwend zijn?

 

Of kunst vernieuwend is, is geen goede vraag. 

Ik geloof niet in vernieuwend. Daar bestaat geen formule voor. Je kunt niet wat ‘fotoshoppen’ zoals bijvoorbeeld Loretta Lux. En hup, daar komt dan de kunst te voorschijn. Je hebt misschien wel iets eigentijds gemaakt dat veel geld oplevert, maar vaak gaat het om hard en ongevoelig werk. 

Bij eigentijds denk ik al gauw aan het woord Zeitgeist . En dan kom je ook al snel uit bij  een naam als Hitler, en bij het onderdrukken van het individu door de massa.

Natuurlijk ben je als kunstenaar kind van je tijd. Zo is mijn vader meer colorist dan mijn opa. En zo verbeeldt Lennaart Allan bijbelse verhalen erg mooi en als iets oers, maar hij doet dat wel als kind van deze tijd. Zoals bijvoorbeeld in het schilderij ‘De zondebok’.

 

                                                                                                          

 

                                                                                      Lennaart Allan

 

Je kunt hier zien dat mijn generatie de weg terug zoekt. Naar kunst als een spiritueel gegeven – en dan niet spiritueel als het zoetige, dat de New Age ervan maakt. Kunstenaars verbinden je dus met het transcendente, en scheppen zo een gezaghebbender en vollediger beeld van de werkelijkheid.

 

En daar zijn we ver vanaf gedwaald in de vorige eeuw.

Duchamps, Appel, Warhol. Bij hen gaat het  om slimme trucjes, om Mondrianisme. Het gaat slechts om saaie éénvormigheid en het heeft de wereld van de technologie als draagvlak.

Herman Brood bijvoorbeeld is in mijn ogen meer een concept dat verkoopt.

Mensen willen de kunst bezitten.

En dat is een onmogelijkheid. Er is gelukkig een nieuwe klasse kunstliefhebbers die er doorheen kijkt. Die zich niet lege vormen laat verkopen door ‘getalenteerde’ opinionleaders in de kunst. Jan met de pet heeft vaker een eerlijker beeld van de kunst, dan de zogenaamde kenner.

 

Een echte kunstenaar levert zijn ego in als hij schildert. Zoals mijn vader.

Hij kijkt onbaatzuchtig naar de natuur, en dan openbaren de schatten zich belangeloos. Het is een holistische benadering. Dat gaat om alle scheppingsvormen.

Mijn vader gebruikt een eerlijk materiaal als olieverf. Daarmee zet hij als een degenvechter in een keer de penseelstreken neer. Dat is tegenwoordig een gebeurtenis van ingetogen implosie. Dat is misschien vernieuwing,

maar eerder is het rijping.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Lao Tze

 

 

In oude tijden was de volmaakte mens, die zich

aan Tau wijdde, subtiel,

en zo diep dat hij nauwelijks begrepen kon worden.

Omdat hij niet begrepen kan worden zal ik proberen hem te schil.de.ren:

Hij is voorzichtig als een die ’s winters een rivier oversteekt;

hij aarzelt als iemand die zijn buren vreest;

hij is bescheiden als een gast;

hij is meegaand als smeltend ijs;

hij is simpel als ongekorven hout;

hij is ledig als een vallei;

hij is duister als troebel water.

Want wie kan het duister zo zuiveren

dat het langzaam licht wordt?

Wie kan het stilstaande in beweging brengen

tot het langzaam vooruitgaat?

Wie deze beginselen volgt, verlangt niet naar volheid.

Daarom Kan hij zich vernieuwen, wanneer hij

in verval geraakt.

 

 

 

 

 

2006-11-01-18-09-58_edited

 

 

 

Larilo is een serie kinderboekjes

 

volgens het speciale procédé van lettergrepen in kleurreliëf.

De serie vindt u via E-books op de homepagina van Rhegie.

 

 

 

 

 

 

                                                 

CheckStat