Home ► Interviews ► Contact: rhegie1@planet.nl Wim Rhebergen,
maart 2008 |
|
Margriet Ehlen Componist Muziek is de wereld van buiten de tijd |
|
|
|
|
|
Ignis
Caritas Toen roos en vlier in bloei geschoten Orfeo met hart en
harp wandelde over het water, in cadans met de maan en de wolken, de glans van de sterren voorbij, had de nacht duizend ogen, had de nacht duizend oren. De dieren kwamen te voorschijn, de een na de ander, tot het getal vol was en de maand rond. Ze wisten: Kom, o vuur van liefde, kom Vuur van God, Geest van God, geef mij licht, geef mij kracht, geef mij troost, troost, met de klok mee, breng mij thuis. Tekst
en muziek van Margriet Ehlen
Margriet Ehlen,
componist is geboren
28-9-1943 in Heerlen. Ze
schreef een groot aantal liederen en kleine koorwerken op teksten van o.a.
Wiel Kusters, Gerrit Achterberg (Eurydice), Emily Dickinson, Anna Bijns,
en Elly de Waard. In
1992 componeerde ze muziek bij Boeddhistische teksten: 'The Dhammo is like a lucid Lake' en
'Dhammo Rahado Akaddamo'. Voorts
componeerde ze voor orgel, klavecimbel, carillon en kleine
kamermuziekbezettingen. "For the distant" is een mini-opera (2003). Voor
haar poëzie ontving zij in 1997 de Peter Kempkens
literatuurprijs van de provincie Limburg, in 1998 de poëzieprijs van de stad
Sittard en verder (1995-1999) vier Veldeke
onderscheidingen. Zij
was een van de oprichters van Stichting
Limburgse Componisten. Als
muziekdocente was zij achtereenvolgens verbonden aan de Pedagogische Academie
in Maastricht, het Bisschoppelijk College in Sittard en aan de Pedagogische
Academie Thomas Morus in Rotterdam. Toelichting van Margriet Ehlen
op haar compositie Antifoon (1966) Antifoon (1996) is geïnspireerd op de antifoon O Quam mirabilis
van de middeleeuwse mystica Hildegard von Bingen
(1098-1179). Deze antifoon, waarvan Hildegard zowel tekst als muziek schreef,
is een mystieke aanschouwing van het Alwetende hart van de Godheid, die zijn
schepping ziet samengebald in het gelaat en de gestalte van de mens. Het
hemelse visioen van Hildegard vormt, volledig geciteerd, het uitgangspunt van
mijn compositie. Dit statische gegeven heb ik doorsneden met commentaar van
de feministe Anna Bijns (1493-1575). In haar
rederijkersrefreinen zet Anna strijdbare, maatschappijkritische
scheldkanonnades neer. Ik heb gekozen voor een van haar laatste refreinen, ‘O
ongenadige dood, bloedgierige beeste!’, die de stokregel draagt: ‘O dood, hoe
bitter is uw gedinken!’. Op deze wijze krijgt mijn
‘Antifoon’ gestalte, in beurtzang tussen twee sterke middeleeuwse vrouwen.
Het visioen van het liefdevolle, alwetende hart van God wordt zeven keer
gebroken door de pijn en bitterheid van de dood. Tekst en muziek van
Hildegard zijn intact gebleven zoals ze 850 jaar geleden genoteerd werden,
ritmisch zeer vrij, vloeiend, fantasievol. Het gedicht van Anna heb ik
voorzien van een muzikale laag: vaste notatie, maar ook met
improvisatiemogelijkheden en performanceacts. Deze muziek is te beschouwen
als commentaar in de tijd, 425 jaar later gecomponeerd in retrospectief. Met
beide vrouwen, Hildegard en Anna, heb ik mij volledig geïdentificeerd. |
|
De wereld van buiten de tijd Muziek is de wereld van buiten
de tijd. Klanken omringen je in die wereld boven en beneden, voor en achter
en aan beide zijden. Dat voel ik als ik componeer. De muziek zit in mijn
hoofd. Als componist moet je luisteren. Ik hoor de klanken en dan
schrijf ik heel geconcentreerd noot voor noot. Ik hoef niet te eten, ik hoef
geen boodschappen te doen, ik lees de krant niet. De wereld buiten mij is als
het ware geblokkeerd en heeft geen vat op mij. Ik ben uit de tijd getild en
verkeer - ja, zo zou je het misschien wel kunnen zeggen - in een hypnotische
trance. Deze uiterste concentratie is
voor mij essentieel om niet te blijven hangen in fysieke beperkingen en het
rijk van de absolute vrijheid te kunnen betreden. De rest is niet van belang.
Ik kan overal componeren. Ik heb heel wat stukken gecomponeerd op het strand
ergens is Spanje. Ik heb geen instrument nodig om te weten hoe het klinkt.
Later speel ik het op de piano, maar dat is slechts ter controle. Ik wil geen
fouten maken. Mijn eerste compositie Mijn eerste compositie maakte
ik op veertienjarige leeftijd. Een oratorium. Ja, het was jeugdige overmoed.
Ik schreef het voor mijn leraar Gerard Kockelmans
en de klas, waarin ik zat, moest het uitvoeren. Ik hield van Gerard Kockelmans. Hij gaf me gratis pianoles omdat ik zo moest
huilen. Ik wilde niet naar die rotkweekschool. Ik schreef vierstemmig voor
het koor. Bij de uitvoering dirigeerde ik en speelde tegelijkertijd de
pianopartij. Het orkest werd gevormd door de blokfluiters en een
klokkenspeler. De blokfluiters waren net met hun blokfluitlessen begonnen,
maar konden toch al vijf noten spelen. Ik heb mijn compositie daarop
aangepast. Het hele oratorium had ik in een mum van tijd geschreven. Twee
jaar later schreef ik voor een mannenkoor een reeks van composities. Ik vond
die zware klanken zo mooi. Illegaal De conservatoriumopleiding in
Maastricht had mijn hart, maar ik was daar illegaal. Het was verboden om twee
dagopleidingen tegelijkertijd te volgen. Officieel deed ik de kweekschoolopleiding
op de Agnietenberg in Sittard. Toen al had ik het gevoel dat ik in mijn leven
moest opschieten. Voortdurend reisde ik met de
trein op en neer en moest me als het ware in tweeën splijten. Sommige lessen
volgde ik maar half. Ik ging eerder weg of ik kwam pas later, als de les al
lang begonnen was. In de vijftien minuten durende
treinreis schreef ik mijn fuga's. Het was het huiswerk voor Louis Toebosch,
die contrapunt doceerde. Ach had de trein toen maar vertraging gehad, dan
zouden die fuga's nog mooier geworden zijn! In 1966 verhuisde ik naar
Rotterdam. Ik deed koordirectie bij Jan Eelkema aan
de Kurt Thomas Schule, vernoemd naar de Duitse
componist, dirigent en pedagoog Kurt Thomas (1904 - 1973). Daarna studeerde ik aan het
Amsterdams Conservatorium bij Robert Heppener
compositie. Ik woonde toen in Ede. Daarna ben ik weer naar
Zuid-Limburg vertrokken, en woon nu in Mheer, een mooi rustig historisch
dorpje, met veel privacy. Over de hedendaagse muziek Ik zou in dit verband een citaat
van Prokofieff willen noemen. Prokoffieff
had het zoals bekend in zijn leven niet gemakkelijk. Hij maakte de
Communistisch Revolutie mee, de opkomst van Stalin en de Tweede Wereldoorlog.
Hij stierf op de dag dat ook Stalin stierf, 4 maart 1953. Hij had Rusland
verlaten toen het land ten prooi viel aan de Communistische Revolutie. Hij
kon het land niet vergeten en keerde in 1933 terug. Hij moest telkenmale zijn
muziek verdedigen tegen de kritiek van het daar heersende sociaal realisme,
dat heldere, voor het hele volk begrijpelijke en geliefde muziek van de
componisten eiste. In een van zijn
autobiografische notities typeert Prokofieff zijn
muziek in vijf woorden: zijn muziek is klassiek, modernistisch, motorisch,
lyrisch en grotesk. Prokofieff zegt voorts:
"Ik heb het belang van de melodie nooit in twijfel getrokken.... Een
melodie te vinden die zelfs de minst geoefende luisteraar meteen begrijpt en
toch origineel is, vormt de lastigste opdracht voor de componist." Zijn eerste symfonie wordt de
Klassieke Symfonie genoemd. Hij baseert zich op Haydn. Maar wat je hoort is
geen Haydn. Prokofieff wil een 20ste eeuwse componist zijn met moderne klanken. Zijn muziek
bestaat uit een aaneenschakeling van aansprekende melodieën, maar het wemelt
zogezegd van 'foute' noten. Maar vergis je niet: de melodie blijft centraal
staan. En dat nu is in mijn visie het manco van de hedendaagse muziek. Men
heeft de melodie als kernelement uit de muziek verwijderd. Daarmee is de
luisteraar de herkenning ontnomen. De luisteraar zoekt naar herkenning,
houvast, begin, voortgang en einde. Aan een kakofonie van geluiden heeft de
luisteraar niets. Het is hoog tijd dat de componist weer respect voor de
luisteraar toont. Ik ben optimistisch. Ik denk
dat de tijd van de kakofonie voorbij is. Muziek is persoonlijk Als ik dit zeg, heeft dat
vooral betrekking op mijn eigen muziek. Voor mij is muziek persoonlijk. Ik
zal niet over anderen oordelen. Elke componist mag zijn eigen muziek
schrijven. Ook al vind ik die muziek niet mooi, dan kan het toch zo zijn dat
die bij die persoon past en dat hij of zij dat op die manier moet schrijven. Wat mij zelf betreft:
Ik houd van sterke melodieën en ik schrijf zonder aarzelen in bijvoorbeeld D
groot. Als het zo moet zijn, dan moet het zo zijn. Ik wijs in dit verband op
Claude Vivier, een modern componist, die steeds
zijn eigen weg ging en wat zich dat betreft niets van anderen aantrok. Zijn
werk was als zijn leven. Hij werd in 1948 in Canada geboren en groeide op bij
zijn adoptieouders. Zijn vader was priester, maar heeft het wat de jongen
betreft laten afweten. Hij stierf in 1983 in zijn hotel in Parijs, vermoord
door een minnaar die hij op straat had opgepikt. Op zijn piano vond men na
zijn dood de laatste compositie, waaraan hij werkte: "Glaubst du an die Unsterblichkeit der Seele?"
De muziek van deze Claude Vivier is fascinerend.
Het is muziek buiten de tijd, vrij. De melodieën doen wat zij willen, ze
zingen en gaan maar door en nemen je als luisteraar mee. Schitterend en zeer
emotioneel. Er slaapt een lied in alle dingen Schläft ein Lied in allen Dingen, die da träumen fort und fort, und die Welt hebt an zu singen, triffst du nur das Zauberwort Er slaapt een
lied in alle dingen, die daar
eeuwig verder dromen, en de wereld
begint te zingen, vind jij maar
dat toverwoord. Dat schreef Joseph von Eichendorff (1788-1857),
een Duitse, romantische dichter die
vele teksten schreef voor grote componisten. Hij zei: "De dichter is het
hart van de wereld." In mijn muziek neem ik
gedichten en andere teksten vaak tot uitgangspunt van een nieuw verstaan. Ik
probeer niet slechts klanken toe te voegen aan dat wat er al bestaat, maar
het gaat mij erom de onderliggende, emotionele laag in klanken te
concretiseren. Muziek is een diepe, onderliggende dimensie, die altijd en
overal aanwezig is, verborgen en ondergronds. Er slaapt een lied in alle
dingen. Het is de opdracht van de componist om dit lied te onthullen.
Componeren is voor alles luisteren en horen. Ook kan ik zeggen: voelen,
inleven, openstaan. Of nog anders, om met Eichendorff
te spreken: De componist moet het
toverwoord vinden. De componist staat aan het begin. De uitvoerend kunstenaar
en niet te vergeten de luisteraar zetten dat proces voort. In feite is het
proces pas voltooid, als de compositie klinkt. |
|
|
|
|
|
Margriet Ehlen verzamelde
en documenteerde de compositorische nalatenschap van Gerard Kockelmans en
was betrokken bij het verzamelen van de partituren van Andrée de Bonhomme. Andrée de
Bonhomme |
|
Andrée Bonhomme Andrée Bonhomme werd 1
december 1905 in Maastricht geboren en stierf 1 maart 1982 in Brunsum. Haar eerste compositie schreef ze toen ze tien
jaar was. In 1928 kwam ze in contact met de Franse componist Darius Milhaud. Jarenlang reisde ze elke zomer naar Parijs, waar
Milhaud haar compositieles gaf. De meester had
getuige de briefwisseling grote waardering voor haar. Zij sprak hem in de
brieven aan als: 'tres cher maître' en hij haar als 'ma cher élève,
ma cher amie.' Tijdens de 2e wereldoorlog
weigert ze de niet-jood verklaring te tekenen en wordt spelend in het
Limburgs Symfonieorkest geen lid van de Kultuurkamer. Als gevolg daarvan
wordt ze met onmiddellijke ingang ontslagen. Haar lijfspreuk is: "Si tu veux
être libre et fort ... travaille!"
Haar muziek is
impressionistisch van karakter en tonaal. Als ze na de oorlog les krijgt van
de 12-toonskunstenaar Matty Niël, leerling van de
befaamde Anton Webern, is het gedaan met haar
compositietechniek. Margriet Ehlen: "De fuga's
die ze onder invloed van Matty Niël schrijft, zijn
braadworsten". Het klikt niet tussen haar en Matty Niël,
van wie bekend is dat hij een mannenman was. Andrée Bonhomme stond tijdens
haar leven bekend als een virtuoos pianiste en was verbonden aan de Heerlense Muziekschool. In 1972 kreeg ze een
hersenbloeding en deze maakte dat ze afstand nam van haar vak. Ze werd
opgenomen in een rusthuis in Brunsum, weigerde nog
langer concerten te bezoeken en naar muziek te luisteren. En na verloop van
tijd hielden de contacten met haar vroegere collega's en vrienden op te
bestaan. In 1980 echter zoekt een
oud-leerling van haar, Lodewijk Bos, haar in het rusthuis op. Bos studeerde
op dat ogenblik zang aan het Utrechts conservatorium en muziekwetenschappen
aan de universiteit. Hij zegt te overwegen om op haar werk te promoveren. Aan
deze Lodewijk Bos geeft Andrée een doos met al haar werk mee. Hij mocht
daarmee doen wat hij wilde. Margriet Ehlen wist in 1990 Lodewijk Bos op te sporen. Margriet Ehlen:
"Lodewijk Bos woonde na veel in het buitenland te hebben gezeten, weer
in Utrecht. Een lieve jongen. Hij was nu bezig met de organisatorische kanten
van de muziekpraktijk en zei niet meer in de partituren geïnteresseerd te
zijn. Als ik wilde, mocht ik ze meenemen. Alles bleek er nog te zijn. Hij had
al die jaren niets met de nalatenschap van Andrée Bonhomme gedaan, maar deze
- en dat valt in hem te prijzen - wel zorgvuldig bewaard. De enkele brieven
die ooit door de familie naar hem waren verzonden, had hij nooit ontvangen.
Hij was uiterst vriendelijk, zong voor mij en zei: "Hier is de kist.
Neem mee wat je nodig denkt te hebben." Ik heb alles meegenomen. Het
archief van Andrée Bonhomme is compleet en ligt nu in het Haags
gemeentemuseum en als schaduwarchief in Maastricht. |