Wim
Rhebergen Gedichten en verhalen ► Home ► Contact: rhegie1@planet.nl |
|
Gedichten Hooglied |
|
|
|
De Italiaanse zon van Domenico
Scarlatti Schubert, sonate
in bes dur, DV 960
Zij opende de deur van zijn huis |
|
Als een appelboom onder de
bomen des wouds, zo is mijn geliefde onder
de jonge mannen. (Hooglied 2:3) Een appelboom midden in de
wereld ben je - en onder de takken
van je lichaam wil ik zitten, veilig en
beschut, o sterke jongen van me, ik eet de zoete
vruchten uit je mond. En ‘s avonds drink ik
appelwijn. Ik weet hoe goed dat smaakt. Ik word dronken van het sap
dat ik uit je tap. En je legt je lichaam neer als een voederbak voor een
hongerig dier, zodat ik mij overal aan jou
kan voeden. Mijn lief, vergeet hoe hard
de wereld is, zo ongeduldig, zo meedogenloos en zo wreed. Als we elkaar liefhebben,
hier in deze tuin in dit uur, valt de appel vanzelf. Bij wijze van grap sloeg ik
zijn jasje om me heen en rook hoe hij was in zijn
jasje en versmolt met zijn naam zo
verschrikkelijk roepend bij het uitbrengen van de
toost. Hij keek, misprijzend en
niet begrijpend van de ernst dier
aanduidingen en het achterliggend amber
van de lippen bij de dronk. De regen van het wantrouwen
begint als ik denk aan het graf en je lichaam dat daar
alleen gelaten nu in de koude grond weg
druipt. Alsof ik nooit bij je
sliep. Alsof ik niet in een dwaas
kinderspel met een touw aan je
vastgebonden was. Het lachen verging ons en
ieder die ons liefhad. Hadden we toen maar
gewonnen! Wat zeg je? Dat het maar
spel was? Dat alles spel was?
Kinderspel? Maar je luistert toch wel?
Wat zeg je? Natuurlijk kan ik niet
zeggen wat er in mijn hoofd
groeit. Ik vertrouw die mensen niet die trap op trap af afgaan en bij de stenen van het
leven staan te zingen. Ik ken ze
niet. De regen komt eraan, de regen loopt een eindje
mee, de wind gaat sneller. Verderop heerst de
beschaving. De natuur is de afstand
tussen jou en mij. Hij zit op een hoge troon die ik voor hem gemaakt
heb. Dit heeft iets ongelukkigs. Ik moet nu de berg op om hem in de ogen te kunnen
zien. De berg is ver van de
plaats die ik voor hem heb gemaakt. De
Italiaanse zon van Domenico Scarlatti Zomaar een dag. Een jongen trouwt een
meisje en het meisje is een jongen en de jongen
is een engel die uit de hemel fladdert. Sommige vrienden gaan dood,
andere reizen met onbekende
bestemming af, nog weer andere vallen in
de handen van de efficiënte god.
Ik bedoel maar. In de binnenste kamer van
mijn huis speelt iemand de Italiaanse
zon van Domenico Scarlatti: heldere abstractie, wat is, wordt gekeerd, wat gekeerd is, komt terug,
alles komt op de bestemde
tijd, alles wordt tot voltooiing
gebracht. De dood van de moeder
ademhaalt als een onbetrouwbare vrouw.
Het kind van het wonder
doet wat het moet doen, het schrijft de wilde
razernij: pianosonate a-moll. Eerste deel, allegro maestoso:
eigenzinnige trots, woede, angst en geen
troost; tweede deel,
andante cantibile con expressione, met dissonanten die
nog nooit iemand gehoord had; derde deel, presto, de
verschrikking, de furie gaat tot de
laatste noot. Hoe groot is de ontzetting
als de grijze man aan de deur van het eigen
huis staat. Drie slagen voor de verlossing, drie slagen voor de dood -
met dukaten voor een requiem in zijn zak. “Haast u!” Dies irea, Tuba mirum,
Rex tremendae, Ricordare,
Confutatis, Lacrimosa.... Een vriend aan het bed
probeert te redden wat er te redden is. Zingen, voorzingen, nog
eens zingen. Wie heeft een uurwerk
op het bed gelegd? Op een gure winteravond vol
ontrouw en verraad, wordt stof tot stof gekeerd
en de stad uitgereden. Schubert, sonate in bes dur, DV 960 Hij zet trillende tonen op
tronen die te groot zijn voor de
mens. Liefde trekt het sterven
naar zich toe. Hij zingt en zingt hoger en de ziel huilt. Op mijn legerstede des
nachts zocht ik mijn zielsbeminde; ik zocht hem, maar ik vond
hem niet. (Hooglied 3:1) De nacht staat hoge muren
om me heen. Ik lig een punt in het
beddenlaken en zoek een herkenning die
er niet is. De beweging van de dingen
gaat door me heen, alsof ik van glas ben. Ik wil worden de dingen
tegenover mij. Lucht in, lucht uit, lucht
voorbij. Ik sta op, ik begin te
lopen, ik slijp cirkels. Ik
wil opstaan en rondgaan in de stad, op straten en pleinen om mijn zielsbeminde te
zoeken. (Hooglied 3:2) Waar kan ik hem vinden? Ik ben in alle kroegen
al geweest, ik heb alles afgezocht. "Pats boem, dat is
't ie", maar hij is 't niet, hij
is 't niet en ik loop maar weer
verder. Liefde op het eerste
gezicht is een vreemd geloof. Je moet het meegemaakt
hebben om er in te geloven. Wanhopig ben ik. Een
grote sukkel. Ik weet niet waarom ik
dit doe. Wie leeft, wil geluk En wie geluk heeft, wil
leven. En wie geen geluk heeft, wil ook leven. Een grote man, een vrouw,
een vriend en muziek…. Als het donkert komen ze je halen in een ufo van licht. Roerloos staat hij daar en
naakt: kop en schouders, mooie
afhang, zuiver zand, sterk en
onbedorven, de wil zal niet buigen. Vrede wordt oorlog zoals
oorlog eens weer vrede wordt. Altijd wordt de mens oud
gemaakt, de rivier komt bij de zee. De hand van de kunstenaar: een trillend riet in een
laaiend landschap, een fluittoon in een kamer, een likkende hond onder de
tafel, lege flessen, vuile glazen,
restanten van een nacht, vegen over het kleed,
littekens van voorbije liefdes, kruidige plannen, lucide
hersenkronkels. Wat is leven zonder liefde? Liefde zonder lichaam? Lichaam zonder verleiding? Wat is verleiding zonder daaraan gevolg te
geven? Alles wat hij tekent, is
gesproken en een oordeel over
tienduizend gedachten, en bewegingen, talloze
geschiedenissen, nog meer verhalen en
verzinsels, herinneringen aan kompanen
in de strijd, vrienden, vriendinnen,
metgezellen van een uur of minder dan een uur, overwegingen van luttele
momenten, hunkeringen naar de heilige
zuurstof. Wat hij ziet, vertrouwt hij
niet; wat hij tekent, is een
pleidooi voor het recht van bestaan.
Hij vecht, hij verwondt zich, Hij geeft niet op en
krabbelt weer overeind. Zij
opende de deur van zijn huis Zij opende de deur van zijn
huis, trad binnen en zij was het
licht in het donker - levend van
licht ben ik licht - en zij ging naast hem liggen. Naast haar eigen zoon ging zij liggen en streelde
hem om te troosten, sterk te
maken, en de dood te weerstaan. Aan haar lichaam voelde zij het zware bonzen van zijn
lichaam, voelde zij hoe hij werd
geslagen en geschopt, hoe hij uit
elkaar werd getrokken door duizend paarden,
duizend stemmen, voelde zij hoe hij werd
gehangen en gestoken, voelde
zij…. voelde zij hoe hij streed
en stand hield, voelde zij zijn kracht zijn moed, zijn vuur… voelde zij zijn laatste
angst, voelde zij de hartstocht,
waarmee hij in haar werd gelegd, voelde
zij… En zo spelde zij haar zoon woord voor ledemaat uit. Zij hief haar handen
omhoog, verkruimelde de droom in haar handen en legde
haar zoon aan haar borst in het licht. En zo was ze
ondoorgrondelijk in haar zoon in het uur van
zijn sterven. |